‘Door onderduikgezin op straat gezet’


Flynn, Justin, Ines en Rosalie vertellen het verhaal van Nanny Spier 2 jaar toen de oorlog begon.
Rijnstraat 228-IIDe Rivierenbuurt

Nanny Spier was 2 jaar toen de oorlog begon. Ze  woonde met haar vader,  moeder en haar oudere zus.  Van de eerste jaren kan ze zelf niet zo veel herinneren, daar was ze te jong voor. Maar haar oudere zus heeft haar later veel verteld. Na de oorlog, van haar 10e tot haar 12e, heeft Nanny op onze school, de Dongenschool, gezeten.

Hoe was het voor u en uw grote zus toen uw ouders werden opgepakt? 
‘Ik was 4 jaar toen mijn ouders bij een razzia in de Rijnstraat werden opgepakt. Mijn  oudere zus en ik bleven alleen in ons huis achter. Verdrietig en ook bang dat we gescheiden werden van onze ouders, probeerden we te slapen. Waarom mochten wij niet en onze buurjongen wel met zijn ouders mee? Dat begrepen we niet. Uiteindelijk vielen we in slaap. De volgende dag gingen we naar onze Joodse tante in Oost. Lopend, want Joodse mensen mochten niet in de tram. Voor een klein meisje van vier jaar was het een hele lange tocht. Dit werd ons eerste onderduikadres. Het samenwonen bij Tante duurde maar even. Het werd voor iedereen te gevaarlijk. Na Amsterdam-Oost volgden nog vier andere onderduikadressen.’

Waren alle mensen die hielpen onderduiken aardig?
‘Nee, zeker niet! Sommigen waren zelfs heel gemeen. Ik werd een keer in een bezemkast gestopt omdat ik mijn eten niet lustte. Dit onderduikgezin maakte mij bang. Ze krabde op de deur zodat het net leek of er muizen in de kast zaten. Ik zat in het donker, in die kast en was doodsbang.  Deze mensen wilden eigenlijk helemaal niet helpen. Ze wilden vooral gratis hulp in de huishouding. Daarom waren ze blij met mijn grote zus, maar niet met mij. Ik was met mijn 4,5 jaar nog te jong om te helpen. Uiteindelijk zijn we door deze mensen zomaar op straat gezet terwijl er een razzia was in de buurt. Daar sta je dan als twee Joodse kinderen.’

Kreeg je ook een schuilnaam zoals vele Joods kinderen?
‘Ja, dat was later. In Goes. Het eerste deel van de oorlog waren mijn zus en ik samen, maar we zijn ook een tijd gescheiden geweest. Mijn grote zus was erg belangrijk voor me. Ze was een soort moeder. 1,5 jaar lang waren wij uit elkaar toen we bij verschillende onderduikadressen in Zeeland werden ondergebracht. Ik kwam in een gezin bij Goes: vader, moeder, een zoontje van 2 jaar. Het was gevaarlijk om als Joods kind je eigen naam aan te houden daarom kreeg ik van mijn nieuwe pleegouders een andere naam: Elsje Zuidervliet. Dat vond ik als klein meisje heel vreemd. Van de ene op de andere dag kreeg ik te horen: “Je moet nu je eigen naam vergeten, je mag niet meer weten hoe je heet. We geven je een andere naam. En je mag niet meer praten over je ouders.” Ik wist als kind: Het veiligste was als je alles vergat, dan kon je je ook niet verspreken. Toen Zeeland was bevrijd ging ik terug naar mijn tante in Amsterdam. Dat vonden mijn Zeeuwse pleegouders heel erg. Die wilden niet dat ik weg ging. Ze waren zich aan mij gaan hechten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892