School: Willem van Oranjeschool

‘Ik dacht, die dekens uit de box ben ik kwijt’

 

Nel Visser was achttien toen de oorlog begon. Ze is nu 98 jaar. Nel Visser woont nog steeds in het huis waar ze in 1942 is gaan wonen. Demy, Lieke en Roos van de Willem van Oranjeschool uit Haarlem mochten bij Nel thuis het interview doen. Dat was heel bijzonder, want door de lockdown waren zij de eerste kinderen die weer bij haar waren.

 

Was u bang in de oorlog?
‘In het begin van de oorlog was ik heel bang voor het luchtalarm, om de haverklap pakte ik mijn baby Cas en ging ik onder de trap zitten, want dat was de veiligste plek in het huis. Ik had namelijk gezien dat als er een huis gebombardeerd was, de trap altijd bleef staan. Maar op het laatst was er zo vaak luchtalarm, dat ik eraan gewend raakte.’

 

Kwamen er ook Duitse soldaten in de straat?
‘De Duitse soldaten kwamen een keer langs om dekens te vorderen. Mijn zoon Cas was nog een baby en lag in de box. Op de bodem had ik twee dekens neergelegd, waar mijn zoontje op kon liggen. De soldaat vroeg of ik nog dekens had. Ik vertelde dat ik in de oorlog was getrouwd en de dekens voor het trouwpak van mijn man had gebruikt. Ik ging naar boven om het trouwboekje te halen. Ik dacht, ‘die dekens uit de box ben ik kwijt’ maar toen ik beneden kwam zag ik de soldaat op de grond naast de box zitten. Hij huilde, ‘Thuis heb ik ook een baby’ zei hij. Hij is weggegaan en heeft geen dekens ingenomen.’

 

Kende u ook mensen die ondergedoken waren?
‘We hebben een onderduiker in huis gehad. Hij Heette Ton Drenth en was 22 jaar. We hadden hem voor de oorlog leren kennen op vakantie in Apeldoorn. Hij was opgepakt, maar wist te ontsnappen en is gevlucht. Stond hij opeens bij ons voor de deur. Hij heeft een paar weken gelogeerd, maar hij werd waarschijnlijk verraden. Op een dag lag er een geheimzinnig briefje in de bus: “de TDR zo spoedig mogelijk Haarlem verlaten. De goede politie” Snel is hij toen weer vertrokken, ze hebben gelukkig hem nooit te pakken gekregen. Na de oorlog kwam hij ons nog bedanken.

Bij de bevrijding kan ik me nog goed herinneren, dat de overbuurvrouw heel schuchter en voorzichtig de straat op kwam.  Zij was Joods en haar man niet. Zij had ondergedoken gezeten in Amsterdam, maar zonder dat iemand het wist is ze tijdens de oorlog weer teruggekeerd naar huis. Ze had twee jaar in haar eigen huis ondergedoken gezeten!’

 

 

 

School: Willem van Oranjeschool

‘Mijn ouders waren zo dankbaar dat ik de hongerwinter overleefde’

Mevrouw Gerbehij was elf jaar in de oorlog. Tijdens het interview met Nadia, Mert, Valentijn en Yasmine van de Willem van Oranjeschool in Haarlem vertelt ze dat ze vroeger ook naar deze school ging. Toen heette het de Kuyperschool. Ze woont nog steeds in het huis waar ze is opgegroeid aan de Talsmastraat. Vanuit haar werkkamer kan ze het schoolplein zien.

Hoe was het op deze school tijdens de oorlog?
‘Voor mij begon de oorlog op school. De Duitsers namen de school over. ’s Morgens mochten we nog wel naar school, maar ’s middags zaten de Duitsers erin. De klassen werden de kleiner want de Joodse kinderen mochten niet meer naar school.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Er waren in Haarlem veel inbraken. Op een dag kwam ik thuis en hoorde ik gekraak. Ik was bang, maar ging toch om het huis rennen om te kijken. Ik zag toen een inbreker aan het zonnescherm hangen. Toen de dief mij ook zag rende hij weg.

Er waren razzia’s. De mannen werden opgehaald en om in Duitsland te gaan werken. Ook bij ons in de Talsmastraat. De mannen moesten zich verstoppen onder het gootsteenkastje. Op Talsmastraat 6 woonde het echtpaar Ketellapper. Zij waren Joods en zijn ook meegenomen.’

Hoe kwam u aan eten in de hongerwinter?
‘Tijdens de hongerwinter was er niet genoeg eten, daarom werd ik met nog meer andere kinderen op een paardenkar naar een aardappelboerderij in Nieuw-Vennep gebracht. Ik wist niet waarnaartoe, bij mensen die ik niet kende. Ik heb zitten huilen, want mijn zus bleef wel thuis. Ik ging naar Ali en Gert Klootwijk. Zij waren heel aardig voor mij en zorgden heel goed, maar ik had heimwee en miste mijn zus. Ali en Gert hadden zelf geen kinderen, maar er waren wel veel andere kinderen op de boerderij.
Mijn moeder kwam een keertje bij mij op bezoek. Ze was helemaal vanuit Haarlem komen lopen. Ik was zo blij om haar te zien. Toen ze wegging, zei Ali tegen me, ‘Hier is een zakje, geef je moeder een beetje meel mee. Dus ik heb me er toch staan stampen om zoveel mogelijk meel in het zakje te doen!

Pas na de bevrijding keerde ik weer terug naar huis. Mijn moeder heeft haar hele leven nog contact gehouden met Ali en Gert. Ze was die mensen zo dankbaar dat ik de hongerwinter overleefde.’

 

 

 

 

School: Willem van Oranjeschool

‘Mijn vader werd doodgeschoten tijdens een verzetsvergadering’

Els van der Wal woont al heel lang tegenover de Willem van Oranjeschool. Haar ouders zaten in het verzet. Haar vader heeft de oorlog niet overleefd. Berat, Julian en Jip interviewen haar vanwege coronamaatregelen niet bij haar thuis, maar in de schoolgymzaal. Els nam verzetskranten en foto’s mee en zelfs een brief van koningin Wilhelmina.

 

Wat deden uw ouders in het verzet?
‘Mijn vader zat in de verzetsgroep die geleid werd door de bekende Haarlemse verzetsman Jacob Jan Hamelink. Kennen jullie hem? Je hebt hier in Haarlem nu de J.J. Hamelinkstraat vlakbij de Hannie Schaftstraat. Mijn vader zat in het verzet, omdat hij iets wilde doen tegen de Duitsers en mensen wilde helpen. Mijn ouders hadden vijf Joodse onderduikers in huis, waaronder twee jonge Joodse meisjes. Mijn ouders sliepen op een gegeven moment zonder matras op het onderstel van het bed, omdat alle matrassen door onderduikers gebruikt werden. Toen mijn vader voor een nieuw matras wilde sparen, zag mijn moeder de bui al hangen. Haar man zou vast weer een nieuwe onderduiker in huis halen en op het matras laten slapen. Daar heeft mijn moeder toen een stokje voor gestoken, het huis was wel vol genoeg! Ze was op dat moment in 1942 in verwachting van mij. De onderduikers hebben allemaal de oorlog overleefd, dus het verzetswerk van mijn ouders heeft mensenlevens gered.’

Dus u heeft uw vader eigenlijk nooit echt gekend?
‘Ja, dat klopt. Ik vind dat nog steeds heel erg. Mijn moeder zei altijd dat mijn vader wist dat hij het einde van de oorlog niet zou halen vanwege zijn verzetswerk. Mijn vader wilde niet levend gepakt worden door de Duitsers, omdat hij teveel wist, bijvoorbeeld adressen van andere verzetsmensen. Hij wilde daarom liever ook geen kinderen. Hij heeft gezegd: “wat is een kind zonder vader?” Mijn moeder zei later: “ik ben zo blij dat ik in ieder geval iets van hem heb”. Mijn vader is 28 jaar oud geworden. Na de dood van mijn vader moesten we uit Scheveningen verhuizen. De Duitsers ontruimden namelijk de hele kustlijn voor de bouw van een verdedigingsmuur, de ‘Atlantikwal’. We gingen bij mijn tante en neef in Den Haag wonen. Mijn oom was ook verzetsman en is in de gevangenis in Amersfoort doodgeschoten. We kwamen weinig buiten, want dat was gevaarlijk. We woonden in Den Haag dichtbij de zee, er waren vaak bombardementen van de geallieerden. Ik weet nog dat ik op straat liep met mijn tante en neef en dat we tijdens een bombardement hard moesten rennen om weg te komen. Een ander spannend moment was toen ik in mijn bedje lag en de ruiten sprongen door een bombardement. Het hele bedje lag vol met glas.’

Hoe kreeg u eten en drinken in de oorlog?
‘Er was heel weinig te eten. De eerste tijd voedde mijn moeder mij natuurlijk zelf, maar door de schrik van haar man verliezen, had ze geen melk meer. Ik kreeg brood met water eroverheen geschonken. Mijn moeder ging altijd op pad om aan eten te komen. Ze fietste van Den Haag naar Aalsmeer. Eén keer is ze opgepakt toen ze met een broodmes hout aan het zagen was in het bos. Dit was verboden, maar we hadden hout nodig om het huis te verwarmen. Op het politiebureau zei ze dat ze met dat mes toch geen bomen kon zagen. Dat kon de politie zich ook niet voorstellen, dus toen is ze vrijgelaten!’

Hoe was de bevrijding?
‘Pas toen de oorlog voorbij was, drong het echt bij mijn moeder en tante door dat hun mannen er niet meer waren. Ze hadden al die tijd als in een droom geleefd. Je moest gewoon verder en van alles doen om te overleven. Wat ik van de bevrijding weet, is dat mijn moeder héél verdrietig was. Ze had de hele oorlog doorgewerkt, ze had ook nog wat verzetswerk gedaan en toen was daar de bevrijding en dacht ze: “hé, mijn man komt niet meer terug”. Bij ons was het helemaal geen feest, alleen maar verdriet. Na de bevrijding gingen mijn moeder en ik weer terug naar Scheveningen. Het huis was heel vies en zat vol kogelgaten. Mijn moeder ontving in 1946 een brief van koningin Wilhelmina waarin de koningin haar dank uitsprak voor de verzetsdaden van de vader van Els. Ook is er een monument gemaakt voor hem en de twee andere verzetsmannen die tijdens de vergadering zijn doodgeschoten. Dit hangt op het gebouw in Rotterdam waar de verzetsvergadering plaatsvond. Bovenin het monument staat een persoon afgebeeld die met uitgeslagen armen andere mensen als het ware beschermt. Er staan ook verzetsdaden uitgebeeld zoals het drukken van kaarten en identiteitsbewijzen en het nemen van vingerafdrukken. In het midden staan de namen van drie mannen die zijn doodgeschoten.’

  

School: Willem van Oranjeschool

‘Iedere avond moest ik de foto een kusje geven’

Wim Herkemij woonde tijdens de oorlog in Haarlem. Zijn vader werkte de hele oorlog op zee. Wim moest de foto van zijn vader elke avond een kusje geven. Deze foto en het dagboek van zijn vader heeft Wim meegenomen naar het interview dat vanwege coronamaatregelen in de schoolgymzaal plaatsvindt. Helen, de vriendin van Wim, is meegekomen. Fares, Ryan en Maurits van de Willem van Oranjeschool zitten vol vragen.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik werd twee maanden voor het uitbreken van de oorlog geboren. We woonden in Vlissingen. Mijn vader was zeeloods, dus hij bracht schepen de haven uit en weer naar binnen. Toen de oorlog begon, zat hij net op een schip en kon hij de haven niet meer in. Ze zijn toen met dat schip uitgeweken naar Londen. Mijn moeder, mijn oudere broer en zus en ik vertrokken uit Vlissingen vanwege bombardementen. We trokken in bij een zus van mijn vader in Haarlem-Noord. Mijn vader vervoerde als stuurman de hele oorlog munitie voor de geallieerde oorlogsschepen. Dit was heel gevaarlijk en strikt geheim. Zodoende heb ik mijn vader de hele oorlog niet gezien. In 1941 is het schip op de Ierse zee door Duitse vliegtuigen in brand geschoten en gebombardeerd. Iedereen vluchtte in reddingssloepen en mijn vader heeft de brand met twee matrozen geblust. Hij heeft ook nog een onontplofte bom op het dek overboord gegooid. De arm van de eerste stuurman was eraf. Mijn vader heeft verband aangelegd, zodat de man niet doodbloedde. Voor zijn acties op dit schip heeft mijn vader de militaire Willemsorde ontvangen van koningin Wilhelmina in Londen. Maar drie mensen in de civiele vaart hebben dat gekregen, dus dit is zeer uitzonderlijk. De foto van mijn vader met de Willemsorde opgeknoopt werd naar mijn moeder opgestuurd. We moesten deze foto iedere avond voor het slapengaan een kusje geven. Mijn vader heeft tijdens de oorlog een dagboek bijgehouden. Kijk, de uitgetypte versie heb ik meegenomen.’

Wat hebben u en uw familie meegemaakt in de Hongerwinter?
‘Wij woonden in Haarlem-Noord in de Rijnstraat, maar we werden net als veel buren door de Duitsers gedwongen om ons huis te verlaten. De Duitsers verwachtten een aanval op IJmuiden. We gingen aan de Nieuwe Gracht wonen boven een geheime drukkerij waar verzetskranten gedrukt werden. Mijn broer wist daarvan. Daar maakten we de Hongerwinter mee. Tijdens een razzia hebben de Duitsers ons huis helemaal doorzocht en alles overhoopgehaald. Er lagen oude kleren van mijn vader onder het matrasje in mijn ledikantje. De Duitsers wilden weten waar mijn vader was. Dat was een hele nare situatie. Net als de dag dat we een magere man zagen lopen op de Nieuwe Gracht die in de vensterbank ging zitten en er zo vanaf gleed. Hij ging daar dood van de honger. Van mijn moeder moest ik snel doorlopen. Ze kon hem toch niet helpen. Er was niet alleen weinig te eten, maar ook weinig kolen om het huis te verwarmen. Er zijn dus heel veel bomen omgehakt. Dit was verboden, dus erg gevaarlijk. Mijn zes jaar oudere broer Kees werd met de houtzaag van mijn vader naar het Bolwerk gestuurd om hout te halen. Hij is toen een keertje beschoten door de Duitsers, maar niet geraakt. Mijn moeder verstopte het hout dan onder het dekentje in de kinderwagen en zette mij er bovenop.’

Wat aten jullie in de Hongerwinter?
‘We hadden erg weinig te eten. Soms kwam er iemand van het verzet wat geld brengen, omdat mijn vader bij de marine zat. Soms kreeg mijn moeder een pondje graan voor oude kleren van mijn vader waar ze nieuwe kleren van had genaaid. Er was alleen water om het graan mee te mengen, dus dat was heel vies. Alles wat eetbaar was, werd opgegeten. We aten zelfs stiekem het hondenvoer van de hond van de buren uit het bakje op de gang. Een andere keer was mijn moeder geitenvlees aan het klaarmaken, maar toen dacht ze: “Dit zijn geen haren van een geit…dit zijn hondenharen!” Het bleek de keeshond van de buren van een paar huizen verderop te zijn die was verdwenen. Toch aten we het op. Verder pikte mijn broer weleens eten. Zo rende hij achter een paard en wagen met een zak aardappelen erop. Hij sneed de zak stiekem open met een mesje. De politie schoot op hem, maar hij is niet geraakt.’

Was u weleens bang dat er een bom in de buurt zou vallen als er een vliegtuig over vloog?
‘Nee, ik kan mij herinneren dat we juist enthousiast stonden te juichen als de jagers elkaar aanvielen. Aan het eind van de oorlog was ik vijf jaar en gingen wij op het schuurdak staan in Haarlem-Noord. Vooral als er een ‘Messerschmitt’ naar beneden werd gehaald, dat waren Duitse jachtvliegtuigen. De ‘Spitfires’ waren de Engelsen. Ik weet ook nog dat er in de laatste maanden van de oorlog ook brooddroppings van Zweedse vliegtuigen waren.’

Wat weet u nog van de bevrijding?
‘Mijn moeder was heel blij, dus wij waren als kinderen ook heel blij. Er waren grote feesten op straat. Vlak na de bevrijding verscheen mijn vader bij ons thuis. Hij was voor mij een vreemde in uniform. Vanwege de Duitse uniformen was ik bang voor uniformen, dus ik was bang voor hem en kroop weg achter mijn moeder. Ik herkende hem niet, want ik had hem nog nooit in levende lijve gezien behalve op de foto natuurlijk. Het heeft jaren geduurd, voordat ik een beetje contact met hem kreeg.’

 

 

 

 

 

 

 

School: Willem van Oranjeschool

‘Van alle kinderen op deze foto heb ik alleen de oorlog overleefd’

Betty Radema (1933) heeft als Joods meisje op drie verschillende plekken ondergedoken heeft gezeten. Haar ouders, andere familieleden en veel Joodse vriendinnetjes zijn vermoord in de concentratiekampen. Betty heeft foto’s van haar ouders meegenomen, maar ook een Jodenster, haar tekenboekje uit de oorlog en boeken. Het interview vindt plaats in de schoolgymzaal vanwege coronamaatregelen. Feline, Kirsten en Lise van de Willem van Oranjeschool bekijken tijdens het interview aandachtig alle meegenomen spullen.

Hoe zou u de oorlog omschrijven?
‘Ik was zeven jaar toen de oorlog begon en woonde in Amsterdam-Zuid met mijn ouders en drie jaar oudere zus. De oorlog was voor mij in het begin een gewone tijd. Ik ging net als jullie naar school. Na een jaar kwam daar een hele verandering in. Mijn vader werkte in het ziekenhuis waar hij werd ontslagen. Ik zat op een hele leuke Montessorischool waar Anne Frank ook op zat, maar ik moest van school af. Ik snapte niet waarom, het was omdat ik Joods was. De Duitsers hadden besloten dat iedereen die Joods was niet meer met niet-Joodse mensen mocht omgaan. Ik mocht in 1942 niet meer naar zwemles, niet meer in het park in, we mochten niet meer op vakantie, we mochten niet meer naar winkels toe. We mochten eigenlijk niets meer. Dat betekende de oorlog voor mij. Als je Joods was, moest je met een Jodenster op je kleren lopen. Mijn moeder naaide de ster expres slordig op onze kleren. Dat was een vorm van verzet van haar. Ik vond het niet leuk dat ik opeens moest rondlopen met een plakkaat op mijn borst. Maar wat er daarna nog allemaal gebeurde, was al helemaal vreselijk.’

Waar en hoe ging u onderduiken?
‘Op een dag zeiden mijn ouders dat mijn zus en ik ergens anders zouden logeren. Een vreemde mevrouw nam ons mee naar Middelburg met de trein. We verbleven in een leuk huis waar we in de tuin konden spelen. We kregen een andere achternaam, ik heette nu Betty Staring. Ons werd ingeprent dat we nooit aan niemand mochten vertellen hoe we echt heetten en waar we vandaan kwamen. We kregen brieven van onze ouders en op mijn verjaardag kreeg ik zelfs een plantenboek. Twee dagen daarna hoorden we dat onze ouders waren opgehaald door de Duitsers. Op die dag was heel Amsterdam-Zuid afgegrendeld en zijn de Duitsers huis aan huis binnen gegaan. Ze hebben toen 8.000 mensen opgehaald. In Middelburg zijn wij verraden, maar op tijd teruggebracht naar Amsterdam. Ik weet niet waar, alles was daar donker en we mochten de kamer niet uit. We konden er niet blijven en zijn naar een boerderij in Friesland gebracht waar we twee jaar zijn gebleven bij een boer en zijn huishoudster. We noemden ze ‘omke’ [oom in het Fries] en ‘muoike’ [tante in het Fries]. Het was een primitief gebeuren, we sliepen in een bedstee in de kelder. Er was geen water, weinig elektriciteit en er waren geen boeken. Ik tekende vaak jurkjes in mijn tekenboekje. Ik miste mijn ouders heel erg.’

Was u bang?
‘Ik liep naar school toen er een stel Duitsers aankwam. Ik werd heel bang, ging een boerderij binnen en vroeg of ik mij mocht verstoppen. Het dorp wist natuurlijk wel dat ik Joods was, maar daar praatte niemand over. Ik mocht mij boven verstoppen. Een Duitse soldaat zag mij daar, maar zei tegen de anderen dat er niemand boven was.’

Welk deel van de oorlog was het zwaarst?
‘Dat was ná de oorlog. De oorlog was afgelopen en wij zaten nog in Friesland. We dachten dat onze ouders weer terug zouden komen en dat we weer terug naar Amsterdam zouden gaan. Pas half juli kwam er een tante naar de boerderij, omdat we eindelijk waren gevonden. Als je gaat onderduiken stuur je natuurlijk geen verhuisbericht. Er gingen papieren door heen Nederland met de namen van onderduikkinderen om de kinderen te vinden. Mijn tante vertelde ons dat onze ouders niet teruggekomen waren uit de concentratiekampen. Mijn zusje en ik waren bijna de enigen van de familie die de oorlog overleefd hebben. Ik was erg verdrietig. We zijn bij mijn tante gaan wonen. Dat mijn ouders niet teruggekomen waren, was wel begrijpelijk, want weten jullie hoeveel Joodse mensen er opgehaald zijn en naar het concentratiekamp gestuurd zijn? Er woonde 140.000 Joodse mensen in Nederland, waarvan meer dan 100.000 mensen zijn vermoord. Nog geen 5.000 Joodse mensen zijn teruggekomen uit de concentratiekampen.’

Zijn er vriendjes of vriendinnetjes van u omgekomen?
‘Alle kinderen die net als ik naar de school moesten waar de Joodse kinderen heen moesten, zijn allemaal overleden. Daarom heb ik dit dikke boek “In Memoriam” meegenomen. Hierin staan alle namen van Joodse mensen die vermoord zijn, dus ook van de kinderen van mijn school. Haast 20.000 Joodse kinderen zijn vermoord. Kijk, op deze foto sta ik met Joodse schoolvriendjes en – vriendinnen. Ik speel het bruidje. Van al deze kinderen heb ik alleen de oorlog overleefd.’

Wat betekent vrijheid voor u?
‘Dat je kunt gaan en staan waar je wilt en vooral niet bang hoeft te zijn. Dat je mag zijn wie je bent en kunt doen wat je wilt. Het is zó belangrijk. Alles wat je nu hoort van landen waar oorlog is en mensen die weer moeten vluchten… Vrijheid is zo kostbaar. Jullie voelen dat nog niet en gelukkig maar.’

 

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892