School: Twiskeschool

‘Mijn vader was schipper op de pont’

Valentino, Andriy en Thies van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord zijn van plan om de chocolaatjes die ze Mart Wijbenga cadeau willen geven, maar meteen aan te bieden aan het begin van het gesprek. Ze hopen er zelf dan ook eentje te mogen oppeuzelen. Dit plan is vergeten als meneer Wijbenga het klaslokaal binnenkomt, want hij laat ze meteen twee oude boeken zien met foto’s over de oorlogsjaren in Noord. Hij grijpt de boeken aan om meteen iets te vertellen over de bombardementen waar hij getuige van is geweest. Doodstil en aandachtig zitten de jongens te luisteren…

Wat was het eerste dat u merkte van de oorlog?
‘Ik ben geboren aan het begin van de oorlog, in 1940. In Amsterdam-Noord zat de Fokkerfabriek op de Papaverweg. Die fabriek werd door de Duitsers in beslag genomen en daar werden Duitse vliegtuigen gerepareerd en gemaakt. In 1943 besloten de geallieerden om de fabriek te bombarderen. De bommen die ze gooiden, kwamen alleen niet terecht op de fabriek maar op de woonwijk rondom de Van der Pekstraat. Mijn zusters stonden net buiten te kijken, want ze hoorden vliegtuigen aankomen. Toen kwam mijn vader naar buiten en riep: “Daar komen bommen, wegwezen hier”. Ze zijn snel naar binnen gegaan. Wij hadden in de gang een heel klein kastje, en daar hebben ze mij als 3-jarig kind ingestopt. Het kastje deden ze op slot want ik mocht er niet uitkomen. En daar zat ik in het donker. Ik was helemaal over de rooie en begon te huilen. Mijn vader, moeder en twee zussen zaten op de wc. We hebben veel geluk gehad: ons huis werd niet getroffen. Maar voor mij is dat een hele traumatische ervaring geweest.’

Hoe heeft u de oorlog verder beleefd?
‘Het lastige van de oorlog was het gebrek aan eten. Mijn vader was schipper op de pont en kreeg daarom een ontheffing, bijvoorbeeld om ’s avonds op straat lopen. Andere mensen mochten dat niet. In zijn uniform ging hij wel eens naar Durgerdam, waar hij helemaal niet moest zijn, en liet bij een controle zijn Ausweis zien en dan was het oké. Ze keken nogal tegen petten op, die Duitsers… De ponten konden in 1944 niet meer varen want de kolen waren op. Maar in de bunkers zaten nog wel kolen. Mijn vader nam die mee naar de boeren in de omgeving om ze te ruilen tegen eten. Mede door die steenkolen zijn we door de Hongerwinter heen gekomen. Mijn vader had ook veel connecties met belangrijke mensen door zijn werk op de pont. Er kwam bijvoorbeeld wel eens een vrachtwagen met groene kool en dan vroeg mijn vader of hij een paar kolen mocht hebben. Zo hadden wij weer iets te eten. Of er kwam iemand van een grote verffirma, en dan kreeg hij gratis een bus verf mee.’

School: Twiskeschool

‘Mijn zus was verliefd op onze Joodse buurjongen’

Op de fiets gaan Kristan Finn en Youssra van de Twiskeschool naar het Duindoornplein in Amsterdam-Noord. Aan dit prachtige pleintje woont Riet de Groot al heel haar leven. Tijdens de oorlog woonde ze twee deuren verderop. Als iemand iets over de oorlog in deze buurt kan vertellen, is het wel mevrouw De Groot.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 7 jaar, had een broertje van 4 en mijn zus was 12 jaar. Ook al was ik jong, ik weet me nog veel te herinneren. Het was een verschrikkelijke tijd. Door de bombardementen op Noord lagen veel plekken onder het puin. En het was gevaarlijk om op straat te lopen. Ik zwom vaak in het Floraparkbad, dat nu het Noorderparkbad heet. Destijds zwommen jongens en meisjes nog gescheiden, maar nu niet meer. Wij moesten vaak het bad uit omdat het luchtalarm afging en dan schuilden we in een schuilkelder bij de Dr. Kuiperschool, bij het Mosveld.’

Heeft u ook honger gehad?
‘In de Hongerwinter was er een gaarkeuken waar je voedsel kon halen. Je mocht maar één bord eten per persoon. We hadden zoveel honger dat we soms met een lepeltje de lege pannen in doken om de restjes van de bodem te schrapen. Eigenlijk mag de buurman dit niet weten, maar we hadden zo’n honger dat we de kat van de buren hebben opgegeten.Sindsdien gooi ik nooit, echt nooit, eten weg. Zelfs oud brood geef ik liever aan de eendjes dan dat ik het weggooi.’

Waar denkt u nog vaak aan?
‘In ons huis was een man ondergedoken die, toen de Duitsers kwamen, net op tijd kon wegkomen. Dat lukte omdat we een teken, een soort code, hadden afgesproken bij gevaar, waardoor hij op tijd wist te ontsnappen. Hij sprong uit het raam en rende door de achtertuin en de tuinen erachter weg. Mijn zus was verliefd op de overbuurjongen, een Joodse jongen. Ze praatten met elkaar vanaf de balkons. Op een dag was er een razzia. Die jongen was zo in paniek dat hij van de eerste verdieping naar beneden sprong. Daardoor brak hij zijn beide benen. Hij is opgepakt en meegenomen. We hebben hem nooit meer teruggezien. Wat ik ook niet zal vergeten is dat we alle bomen kapten en overal hout vandaan probeerden te halen om de houtkachel mee te stoken. In de winter leefden we met zijn allen in de keuken rondom de houtkachel zodat we maar één ruimte hoefden te verwarmen. Ik denk dat mensen nu meer op zichzelf zijn. Toen hielp iedereen elkaar en leefden we erg met elkaar mee. Maar ook in die tijd waren er mensen die slechte bedoelingen hadden, zoals de keer dat een vies mannetje aan mijn benen zat toen ik in de rij stond voor de gaarkeuken. Ik ben weggerend en durfde het niet aan mijn moeder te vertellen.’

School: Twiskeschool

‘Naast ons woonden Duitsers’

Jan Jansen heeft foto’s en een knijpkat meegenomen naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Tarik, Youri, Bo en Kyra zitten al klaar voor het interview. Meneer Jansen vertelt dat hij in de oorlog in Tuindorp-Oostzaan woonde, op een terrein waar ook Duitsers zaten. Hij was nog maar een baby toen de oorlog uitbrak. ‘Ja’, zegt ie, ‘dan weet je nog niet zoveel hè… Maar ik heb wel verhalen gehoord van mijn zusters en ouders.’

Met hoeveel mensen woonde u in een huis?
‘We kwamen uit een groot gezin: met vader en moeder erbij waren we met twaalf mensen. Wij woonden in een huis dat eigenlijk van het leger was. Het stond op een terrein waar ook munitiemagazijnen waren. Er omheen stond een groot hek. Je mocht er niet zomaar in, je moest eerst op een belletje drukken.’

Heeft u meegemaakt dat de Duitsers bij u binnen kwamen?
‘Dat gebeurde zeker, want er woonden Duitsers in het huis naast ons. Dat hadden ze ingenomen en zij moesten het terrein bewaken. Soms kwamen ze dan bij ons thuis. Die jongens namen me gezellig op schoot. Ik was nog maar een peutertje en vond dat best leuk. We hebben dus nooit last van ze gehad. We werden eerder door hen beschermd.’

Hoe verliep de oorlog voor uw ouders?
‘Bij ooms en tantes van mij zaten Joodse mensen ondergedoken, maar vanwege de Duitsers naast ons kon dat bij ons niet. Mijn ouders hadden wel zorgen. Er was weinig te eten, maar wij hadden wel het geluk dat we een tuintje hadden met aardappelen en sla. Mijn oudere zuster hoorde op een dag dat mensen hun geweren moesten inleveren. Mijn vader had twee jachtgeweren. Ze is toen naar het kanaal gelopen en heeft ze in het water gegooid. Mijn vader was helemaal niet blij toen hij dat ontdekte, maar wat denken jullie? Op een dag ging hij vissen en heeft hij ze teruggevonden. Hij heeft ze toen alsnog ingeleverd. Dat was natuurlijk best spannend. Radio’s waren ook verboden, maar daar hadden we wel een oplossing voor. Mijn vader verstopte de radio in een berg vuile luiers. Die waren vroeger van stof en werden gewassen. Je kunt je voorstellen dat die soldaten heel snel doorliepen als ze die poepluiers tegenkwamen.’

Hoe was de bevrijding?
‘De lucht was vol met vliegtuigen die laag overvlogen en bij ons in de buurt voedselpakketten dropten. Zo’n pakket moest je inleveren bij een verzamelpunt. En daar werd het eten verdeeld. Chocoladerepen, blikken vlees uit Amerika…dat was natuurlijk heel bijzonder. Pas later werden de kleine kruideniers weer bevoorraad. Die Duitse jongens naast ons hadden het zo fijn bij ons gehad, dat ze huilden toen ze weer weg moesten.’

School: Twiskeschool

‘Als een gebochelde man is hij langs de controlepost gekomen’

Voordat Max, Kenzo, Jenna en Denice van de Twiskeschool Ton van Baardwijk gaan interviewen, krijgen ze een rondleiding van hem door het veteranenhuisje in Tuindorp-Oostzaan. Daar kunnen ze zien ze hoe de mensen leefden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook staan er nog schotten die in de oorlog voor de ramen werden gezet om de huizen te verduisteren. Ze zien waar onderduikers zich konden verstoppen en ook nog een hoop spullen uit die tijd, zoals een oude radio, kolenkachels, kinderspeelgoed en zelfs oude onderbroeken! Meneer Van Baardwijk weet ze alles te vertellen over Amsterdam Noord, hij is een wandelend geschiedenisboek.

Kent u nog verhalen uit de oorlog?
‘Mijn vader was heel dapper. Hij heeft tijdens de oorlog een half varken gekocht bij een boer. Het eten dat je over straat vervoerde, werd vaak afgepakt omdat er zo weinig was. Mijn vader moest over de Meeuwenlaan en heeft toen dat halve varken op zijn rug gebonden en zijn jas daarover heen gedaan. Hij heeft een stok gepakt en als een gebochelde man is hij langs de controlepost gekomen. Ook liep hij op een nacht met een kar aardappelen op de dijk. Hij zag een militaire auto aankomen en heeft die hele kar omgegooid en zich verstopt. Toen de auto weg was, heeft hij zes uur lang al die aardappels weer bijeengezocht en in de kar gelegd. Toen hij thuiskwam, was hij zo ziek en moest hij zes dagen op bed liggen.’

Als u verhalen hoort over de Duitsers wat denkt u dan?
‘Ik heb het nog lang over de rotmoffen gehad, maar dat kan natuurlijk nu niet meer. De Duitsers van nu zijn pas na de oorlog geboren. En we hebben zoveel andere culturen erbij gekregen. Wel merk ik dat er weer een hoop haat is naar andere bevolkingsgroepen. Sommige mensen in de politiek denken dat ze alles maar kunnen zeggen. Als ik iemand iets hoor zeggen over moslimvrouwen met een hoofddoek, dan zeg ik altijd: in de jaren 50 liepen ze hier in Amsterdam ook met een hoofddoek dus waar hebben we het over? We moeten goed blijven opletten dat er niet weer haat opbloeit.’

Hoorde uw familie iets over de Jodenvervolging tijdens de oorlog?

‘Tijdens de oorlog wisten we wel dat er mensen werden afgevoerd. Dat gebeurde op een vreselijke manier. Kinderen werden gescheiden van hun ouders en in treinwagons gestopt. Hier in Tuindorp-Oostzaan hebben we het gelukkig betrekkelijk rustig gehad.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

School: Twiskeschool

‘Witbrood smaakte als een taartje’

Jan Jansen komt zelf naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Nik, Giovana, Joey en Daan hebben hun vragen goed voorbereid voor het interview en hebben er zin in. Meneer Jansen vertelt dat hij nog erg jong was in de oorlog en vooral herinneringen heeft aan zijn kleutertijd.

Wat kunt u zich nog herinneren aan die tijd?
‘We mochten geen radio van de Duitsers. Mijn ouders waren het daar niet mee eens en verstopten hun radio. Wij hadden in huis een wasketel en daar zaten mijn vieze doekenluiers in, dat stonk natuurlijk heel erg. Dus toen de Duitsers in de wasketel wilden kijken, deden ze hem meteen weer dicht en liepen verder. Wat ik me ook nog heel goed herinner is dat ik voor het eerst chocolade at. Dat vond ik verrukkelijk. En dat ik witbrood als een taartje vond smaken, zo lekker vond ik het. Al dat eten werd uit vliegtuigen gegooid omdat het Bevrijdingsdag was.’

Zaten er ook Duitsers bij u in de buurt?
‘Ons gezin woonde naast een huis waar Duitse soldaten zaten. Dat was in een polder in Amsterdam-Noord, dichtbij Tuindorp-Oostzaan, naast een dijk. In die dijk hadden Duitsers gangen met springstof gegraven. Het plan van de Duitsers was om de springstof te laten exploderen zodat al het water in Tuindorp-Oostzaan zou lopen. Dan zou iedereen daar verdrinken.’

Waar speelde u mee in de oorlog?
‘Ik woonde op een vrij afgelegen plek, niet veel mensen woonde daar. Dus ik had ook niet veel vrienden. Maar ergens verderop was ook een hele grote familie. Daarom speelde ik in die tijd altijd met de kinderen van deze familie. We speelden op het platteland met tollen, springtouwen en nog meer oude spelletjes. Nu gebruiken we die niet meer.’

School: Twiskeschool

‘Maagvulling, dat was het!’

Lieve, Anas, Rob en Zoe van de Twiskeschool interviewen Ria Faber-Bakker die hen vertelt over haar jeugd in Amsterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mevrouw Faber-Bakker was ongeveer even oud als Lieve, Anas, Rob en Zoe toen de oorlog eindigde. Op de vraag of ze later nog bang was dat er opnieuw oorlog zou uitbreken, antwoordt ze dat ze destijds banger was voor de Koude Oorlog, tussen Rusland en het Westen.


Wat vond u het ergste aan de oorlog?

‘Het ergste wat me is bijgebleven is de Hongerwinter, het dieptepunt van de oorlog, en vooral in Amsterdam. Er was echt niets meer te eten. We moesten naar de gaarkeuken, zoals dat heette, met van die grote gamellen. We zouden het eten dat ze daar klaarmaakten, nu onze beesten niet eens geven. Er zat ook totaal geen voeding in. Maagvulling, dat was het. Het heette aardappelsoep, maar het was water met hier en daar een stukje aardappel. Er was geen brandstof meer en het was ontzettend koud. We mochten wel naar school en daar kregen we wat te eten. Ik kan me nog herinneren dat we suikerbieten en andijvie kregen. De andijvie zat in een groot vat, met veel zout om het goed te houden. Hele zoute andijvie met hele zoete suikerbieten… niet te eten! We kregen ook een keer een blik sardientjes. Mijn moeder heeft ons, heel verstandig, ze in kleine stukjes laten opeten. Sardientjes in olijfolie is vet en dat waren we helemaal niet meer gewend. Dan gaat het helemaal fout. Zoiets blijft je bij.’

Hoe konden onderduikers in leven blijven?
‘Dat deden ze onder anderen door het maken van lepeltjes van geldstukken. Je had toen nog een tweeënhalf cent stuk en een halve cent, en kijk, hier hebben we een gulden. Hier heb je een dubbeltje waarvan het hoofd is uitgezaagd. De onderduikers vermaakten deze munten in speldjes en theelepels. Het was voor hen tijdverdrijf en ze konden er ook wat mee verdienen. Deze hebben mijn ouders gekocht.’

Hoe wist u eigenlijk zeker dat de oorlog voorbij was?
‘Je mocht in de oorlog geen radio meer hebben, maar mijn vader had er een verstopt. En zo waren er veel meer mensen die een radio hadden verstopt. Op 5 mei wisten we daarom vrijwel zeker dat we bevrijd waren.’

School: Twiskeschool

‘Ons broertje had spontaan de hand van mijn zus gepakt’

Marian Schaap is in 1944 geboren en heeft dus eigenlijk nauwelijks herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Toch heeft de oorlog een grote rol in haar leven gespeeld, vertelt ze aan Tess, Cherisa en Noor van de Twiskeschool die aandachtig naar haar verhaal luisteren. Dat komt omdat Marian Schaap een pleegzus heeft die van Joodse afkomst is. Haar zus is als baby van 10 maanden in hun gezin gekomen en haar ouders zijn in Sobibor omgekomen. Ze vertelt dus vooral het verhaal van haar zus.

Hoe is uw zus bij u in huis gekomen?
‘Mijn zus is in 1943 bij ons in huis gekomen. Haar ouders waren in de veronderstelling dat hen niets zou overkomen, ondanks dat ze Joods waren. Zij hadden immers niks fout gedaan. Aan het begin van de oorlog werden de Joodse gezinnen nog gevraagd om met wat kleding en eten naar de Hollandsche Schouwburg te gaan. Later kwamen de Duitsers gewoon met overvalwagens om de mensen mee te nemen. Dat gebeurde ook met mijn zus haar ouders. Haar moeder heeft haar op het laatste moment bij de buren gebracht, met een koffertje met kleding. Ze had mijn zus in een dekentje gewikkeld en tussen het dekentje had ze haar trouwboekje gestopt, een foto van zichzelf en haar moeder en haar trouwfoto. Dat zijn lang de enige zichtbare dingen geweest van haar ouders. Via het verzet is mijn zusje bij ons terecht gekomen. Haar ouders zijn met veewagens naar Sobibor, het vernietigingskamp, gebracht. Waarschijnlijk heeft haar moeder toen een briefje uit de trein gegooid met de boodschap dat ze blij was het liefste niet bij zich te hebben. De reis heeft een week geduurd en ze zijn bij aankomst meteen vergast. Alleen de broer van haar moeder en een oudtante hebben de oorlog overleefd, verder is er niemand teruggekomen. Mijn zusje was 10 maanden oud toen ze bij ons kwam en je zou denken dat ze het allemaal niet wist. Toch voelde ze blijkbaar aan dat er iets vreselijks aan de hand was. Mijn moeder lag hele nachten met haar hand tussen de spijlen van haar bedje, om het handje van m’n zusje vast te houden. Dan sliep ze, anders was ze onrustig en ging ze huilen. Toen mijn zusje een paar maanden bij mijn ouders was, hebben ze een foto van haar laten maken. Want stel dat haar ouders terugkwamen, dan konden ze zien dat het echt hun kindje was. Mijn zus en ik hebben gelukkig een goede band. Zij wil niet praten over haar verleden en wat haar familie is overkomen.

Hoe gaat het nu met haar?
‘Ze heeft een gezin: man, dochter en zoon en is oma van 2 kleinzoons. Het gaat goed met haar. Wel is ze natuurlijk beschadigd door de oorlog. Mijn ouders hebben er weinig over gepraat om mijn zus niet te belasten. Zelf vroeg ze er ook niet naar om mijn ouders geen pijn te doen. Ik heb wel veel gevraagd aan mijn ouders omdat ik toch wilde weten wat er is gebeurd. Het verhaal moet wel doorverteld worden.’

Hoe was het voor u toen u hoorde dat ze niet uw echt zus was?
‘Ik was verbijsterd! Mijn zus was gewoon mijn zus en ik ben altijd heel close geweest met haar. Het was zelfs zo dat ik eerder naar de kleuterschool mocht omdat mijn zus al op school zat. Ik miste haar dan zo erg. Ik was ongeveer 12 jaar oud toen ik bij toeval ontdekte dat mijn zus een andere achternaam had. Daarop heb ik aan mijn moeder gevraagd hoe dat kon. Toen kreeg ik het verhaal te horen. Die tijd was heel verwarrend voor me. Ik was gewoon bang dat haar ouders toch nog in leven waren en haar zouden ophalen. Natuurlijk heel egoïstisch van me, maar ik wilde haar niet meer kwijt. Na de oorlog, toen bleek dat haar ouders vermoord waren, kwam er een rechtszaak over haar voogdij. Haar oom wilde dat ze bij een Joods gezin kwam, omdat haar ouders orthodox-Joods zouden zijn geweest. Maar dat werd weersproken door een buurvrouw. De vader van mijn zus werkte gewoon op zaterdag, tijdens de sabbat, een rustdag voor Joden. Voordat de rechtszaak aan de orde was, was er een foto van ons drieën gemaakt. We hadden inmiddels ook een broertje. Ons broertje had spontaan de hand van mijn zus gepakt. Deze foto moest aantonen dat ze in ons gezin hoorde. De oom is zelfs in hoger beroep gegaan, maar ook in hoger beroep werd mijn zus aan ons gezin toegewezen. Mijn vader werd voogd en de vrouw van de verzetsleider in de Zaanstreek werd toeziend voogdes. Het enige dat ik me herinner over die tijd, is dat we ergens mochten spelen waar een prachtig poppenhuis was. Achteraf was dat natuurlijk om te zien hoe we met elkaar omgingen.’

School: Twiskeschool

‘Toen werd ik met terugwerkende kracht heel boos’

Lous Steenhuis wordt op de Twiskeschool ontvangen in de directiekamer. Ze heeft een oud koffertje bij zich. Matthias, Nikita, Ryan en Suus zitten al klaar. Dan gaat het koffertje open. Lous Steenhuis hangt een klein jurkje op en haalt er een stapeltje gelamineerde foto’s en een kleine pop uit. Dan kondigt ze aan dat ze graag met een sprookje wil beginnen.

Het sprookje gaat over een kleine prinses en haar knuffeltje Mies, die nare dingen in de oorlog meemaakt. Ze is nog maar drie jaar en komt onder andere in de gevangenis terecht. Ze begrijpt als driejarige niet precies wat er allemaal gebeurt. Het prinsesje komt eerst in kamp Westerbork en na verloop van tijd moet ze met vijftig andere kinderen op de trein naar Bergen-Belsen. Daarna worden ze naar Theresienstadt getransporteerd. Uiteindelijk wordt ze bevrijd door Russische soldaten en moet ze nog een tijdje in Zwitserland verblijven voordat ze terug mag naar haar moeder, die na al die tijd een vreemde voor haar is geworden.

De kinderen vragen gedetailleerd naar haar ervaringen, maar mevrouw Steenhuis vertelt dat ze als driejarige weinig herinneringen heeft. Er zijn twee vragen die de kinderen het meest bijblijven…

Heeft u contact gehouden met de andere kinderen met wie u in al die kampen zat?
‘Twintig jaar geleden heeft iemand van de groep alle kinderen proberen op te sporen. 48 kinderen zijn teruggevonden. Sinds enige tijd komen wij één keer per jaar samen, op 13 september, de dag dat wij uit Westerbork zijn vertrokken. We zijn ook een jaar of vijf geleden samen naar Israël geweest. Oorspronkelijk waren we met 51 onbekende kinderen, maar een baby van 9 maanden is tijdens de treinreis overleden. Later vertelde een meneer ons dat die baby zijn zusje is geweest.’

Voordat u in de kampen terechtkwam, zat u ondergedoken in Amsterdam. Daar bent u verraden door een ander Joods meisje dat samen met u zat ondergedoken. Bent u boos op haar?
‘In de eerste instantie niet. Niet zo heel lang geleden kwam ik erachter dat het meisje dat mij verraden had, mijn leeftijd had. Uit een interview met notabene mijn eigen moeder bleek het meisje 18 jaar te zijn geweest. Toen werd ik wel met terugwerkende kracht heel boos. Ik heb haar verder nooit gekend en daarna ook niet meer gezien.’

         

School: Twiskeschool

‘Ze moest overnachten in een hooiberg in Medemblik’

Evert van Voorts was in de oorlog net zo oud als Wytze, Maceo, Cheyenne en Casey van de Twiskeschool nu zijn. In het dorp Oostzaan was het betrekkelijk rustig, vertelt hij. Er was natuurlijk wel oorlog maar ze merkten er in het begin niet zoveel van. Wel moest alles met bonnen worden betaald en er was niet zoveel meer te krijgen. Evert laat spelletjes zien die hij heeft bewaard en geeft ze mee aan de kinderen. Hij speelt er toch niet meer mee en op school kunnen ze het vast wel gebruiken.

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
‘Mijn moeder liep naar Medemblik, dat ligt boven Hoorn, en weer terug, dat was een heel eind. Het laatste dat we hadden aan kleding of lakens moest dan mee om in te ruilen voor eten. Het was niet zonder gevaar, je liep het risico dat het afgepakt zou worden. Het was zo ver dat ze ’s nachts moest overnachten in Medemblik in een hooiberg. Zij heeft geluk gehad, de Duitsers hebben haar nooit gepakt. Wij waren heel arm omdat mijn vader voor de oorlog al was gestorven. Mijn moeder liep in de steun en dat kon iedereen zien. We kregen kleding bij uitdeelpunten en daar zat dan een rood randje in. Jassen kregen we niet, maar wel een grijze cape, en klompen in plaats van schoenen. Toen ik in de zesde klas zat, konden we maximaal twee uur per dag naar school. Het was te koud en er kon niet gestookt worden. We zaten met 42 kinderen in de klas. Omdat het zo koud was, deed iedereen al zijn kleren aan. We hadden maar een uur per dag gas. Dus je kon alleen op hout koken en dat was er bijna niet meer. Ook licht hadden we maar een uurtjes per dag. We hadden meestal ‘s avonds geen licht, maar we hadden dan een fietslampje met een dynamo zodat we nog iets konden lezen of een spelletje konden doen.’

Heeft u moeten onderduiken?
‘Bij ons thuis hadden we onderduikers. Twee broers van mijn moeder en een broer van mijn vader, maar niet allemaal tegelijk. Er zijn ook razzia’s geweest en dan werd het hele dorp afgezet en werden de huizen onderzocht. Onder de onderste treden van de trap kon je je verstoppen of soms in de ruimte boven het plafond. De Duitsers maar ook wel de Nederlandse politie, schoten wel eens gewoon door het plafond. Dat waren hele enge toestanden. Wij hebben geluk gehad!’

Wat deed u in uw vrije tijd?
We zaten soms te lezen en we zongen vaak liedjes. Spelletjes deden we ook. Het was misschien wel gezellig met elkaar, maar ik herinner het me vooral als een treurige tijd. Overdag was ik veel buiten, maar ik had het dan wel eens erg koud… De jongens liepen altijd in korte broeken en meisjes in lange rokken. In de zomer speelde ik met veel kinderen buiten. Hinkelen en soms varen met een bootje. We hadden geen speelgoed, maar speelden met alles dat we konden vinden op straat.’

School: Twiskeschool

‘Soms was ik bang als er ’s nachts geschoten werd’

Met de auto rijden Rijk en Shanaya van de Twiskeschool het prachtige Zunderdorp in. Later blijk dat het huis net over de brug nog het ouderlijk huis van Aagje Verhoeven-Verweij was. Een houten huis met uitzicht over de weilanden van Waterland. Mevrouw Verhoeven-Verweij woont nog steeds in het dorp, maar nu in een ander huis. Tijdens het gesprek krijgen ze bezoek van een buurvrouw die op de koffie komt.

Hoe was het om in een dorpje de oorlog mee te maken?
‘Ik was 9 jaar oud toen de oorlog uitbrak. Mijn leventje als kind ging gewoon door. Wel kwamen overal Duitsers die ook ergens moesten verblijven. Ze zaten onder andere in het jeugdgebouw en er werden barakken voor ze geplaatst. Die Duitsers waren best aardig. Ze waren altijd aan het zingen en muziek aan het maken. Ik kon gewoon naar school en daar kregen we zelfs Duits. Dat was verplicht. Alleen het laatste jaar, tijdens de Hongerwinter, gingen we niet meer. Het was gewoonweg te koud en de gebouwen kregen ze niet meer warm. Als kind besefte ik niet echt wat oorlog was. Ik heb geen honger geleden, want mijn ouders hadden een groentezaak. Alles was op de bon en ik moest die bonnen op grote vellen plakken zodat mijn vader weer groenten kon kopen bij de groothandel. Soms was ik wel bang hoor als er ’s nachts geschoten werd op vliegtuigen die overvlogen. Op de Poppendammergouw was een zoeklicht en bij de Nieuwendammergouw zat een luchtafweergeschut. Maar de dag erop gingen we dan gewoon weer op zoek naar granaatscherven voor je verzameling.’

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?

‘Ik heb een overval meegemaakt. Op zaterdagavond gingen we altijd melk halen bij een boer. We zaten te wachten op de boer toen er opeens allemaal mannen naar binnen stormden. We moesten met de gezichten naar de muur staan en mochten niet kijken. De boerin moest eten en geld geven. Er was iemand die de hele tijd zich wilde omdraaien, maar we werden in bedwang gehouden. Toen ben ik echt bang geweest. Later hoorde ik dat het mannen van het verzet waren. Ze hadden spullen nodig voor onderduikers. Ze deden dit soort overvallen en niemand wist wie ze waren.’

Hoe was de bevrijding?
‘In Zunderdorp kwamen de bevrijders niet. We besloten daarom om op 7 mei naar de Dam te gaan om de vrijheid te vieren. We waren met een grote groep jongeren. Toen we over de Nieuwendijk liepen, kwamen opeens allemaal mensen op ons af rennen. Er bleek geschoten te zijn vanuit een gebouw op de Dam. Er zijn toen 32 mensen doodgeschoten door een groep Duitsers die zich verstopt hadden. Ik was zo blij toen ik weer veilig in Noord was en dat mijn oudere broer bij me was.’

     

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892