School: IKC Het Talent

‘We werden wakker met het idee feest te gaan vieren’

Bilal, Sherihan, Youssra, Jason en Imane staan nog buiten in de zon te wachten als Huub Liebrand (87) aan komt fietsen. ‘Is dat hem? Dat kan toch niet?’ De leerlingen vinden Huub te jong en te fit om de oorlog mee te hebben gemaakt. Maar Huub heeft het zeker meegemaakt en vertelt daar uitgebreid over aan het groepje kinderen van IKC Het Talent.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘De oorlog begon op 10 mei 1940. We werden wakker – we sliepen met alle kinderen op één kamer – en we hoorden vliegtuigen en schieten. We keken het raam uit en zagen Duitse vliegtuigen waarop werd geschoten door het Nederlandse leger. Er werd heel veel mis geschoten, maar ook een keer raak. Er stortte een vliegtuig neer. Op die datum waren mijn ouders 12,5 jaar getrouwd. We werden wakker met het idee feest te gaan vieren, maar in plaats daarvan was het oorlog. Na een paar dagen gaf het Nederlandse leger zich over. Wij gingen naar de Hoofdweg om te zien hoe de Duitsers de stad binnenkwamen.’

Had u hobby’s?
‘Dat had je vroeger eigenlijk niet. Ik kwam uit een arm gezin dus er was ook geen geld voor extra activiteiten. Ik speelde veel op straat, want er waren toen nog helemaal geen auto’s. De straten waren helemaal leeg. We waren vooral veel aan het voetballen. Als je tegen een put schoot, was het een doelpunt. Ook speelden we een spelletje, dat heette pinkelen. Iemand gooide een houtje en de ander moest dat wegslaan met een stok. ’s Avonds zaten we met z’n allen in de kamer in het donker en de kou. Het licht was afgesloten en er was geen verwarming meer. Je zat daar maar, er was niks te doen.’

Waarom was er geen verwarming?
‘We hadden een haard, een kachel. Daar moesten kolen in, maar die kolen waren ook niet meer te krijgen. Toen hebben we zelf een klein noodkacheltje gemaakt van een oud blik. Hier kon je kleine stukjes hout in stoken om toch een beetje warmte te krijgen. Hout werd schaars dus je ging overal op zoek naar hout. Hele huizen werden gesloopt en in stukjes in kacheltjes gestopt door de mensen. Ik ben zelf ook wel eens hout gaan stelen met mijn broer. We sloopten stukjes van een houten brug. We vonden het maar spannend. Een paar dagen later wilden we teruggaan, maar toen was de hele brug weg. Andere mensen hadden de brug ook ontdekt.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Heel veel. Op een gegeven moment was alles op de bon. Dan moest je in de rij staan bij de gaarkeuken om eten te krijgen. Veel mensen vielen in de rij al flauw van de honger. Vooral de hongerwinter was slecht. Toen was ik inmiddels 11 jaar dus die tijd kan ik me goed herinneren. Mijn moeder had op een avond een zakje poeder waar je water aan toe moest voegen en dan had je zogenaamd pudding. Het was niet te vreten. We gingen maar naar bed, want er was toch niks anders te doen. Midden in de nacht werden we allemaal wakker, we hadden zo’n vreselijke honger dat we toch maar die pudding op hebben gegeten.’

Kende u Joodse mensen?
‘Tijdens de oorlog niet, maar jaren na de oorlog heb ik mijn eerste vrouw leren kennen. Zij was Joods en zij had dus wel onder moeten duiken, net als haar hele familie. Ik ken veel verhalen van haar. Ze zat eerst ondergedoken bij een schoenmaker in de stad, maar ze moest vaak van adres wisselen als het te gevaarlijk werd. Dan werd ze weer ’s nachts opgehaald en ergens anders heengebracht. Uiteindelijk heeft ze een groot deel van de oorlog doorgebracht in het zuiden van Limburg. Mijn vrouw had allemaal familiefoto’s bewaard van voor de oorlog. Soms bekijk ik die foto’s nog wel eens. Al die ooms, tantes, neven en nichten van die foto’s waren tijdens de oorlog vermoord. Vreselijk wat zij hebben meegemaakt.’

School: IKC Het Talent

‘Het was zoals het was, je wist niet beter’

Het is een hele warme dag als Malak L., Yussuf, Zeynep en Dipsan mevrouw Ilse Schuurman (1937) gaan interviewen. Zij woonde tijdens de oorlog in de Vogelenzangstraat. De kinderen stellen zich aan haar voor en vertellen iets over zichzelf. En dan komen de vragen.

Wat kunt u zich nog herinneren van de oorlog?
‘Ik was jong dus veel herinner ik me niet meer. Wel weet ik nog goed dat er geen gas en licht was. We hadden een klein noodkacheltje, daar moest hout in. Dan hoorde ik mijn ouders praten over waar hout te vinden was. Achterop de fiets bij mijn moeder ging ik weleens mee om hout te halen. Op een gegeven moment ontdekten we dat er in de tramrails houtblokjes zaten die geïmpregneerd waren en goed branden. De trams reden toch niet meer tijdens de Hongerwinter, dus we konden die blokjes wel eruit halen. Na enkele dagen waren er in de hele stad nergens meer blokjes in de rails te vinden. Ook zaagden mensen bomen om. Maar dat hout brandde heel slecht, omdat het nat was.’

Heeft u wel eens een Duitse soldaat gezien?
‘In de tram zaten vaak Duitse soldaten. Ik zei een keer tegen mijn moeder dat die soldaten eigenlijk ook gewoon papa’s leken. Daar moest je wel mee oppassen, want het kon voor mij op dat moment dan wel niet zo lijken, het waren niet je vrienden. Een Duitse soldaat vroeg een keer of ik een soms een Jodinnetje was, want ik had pikzwarte haren. Dat was ik natuurlijk niet, maar dat was toch heel confronterend en erg eng. Ook heftig was dat ik in de oorlog heel erg ziek ben geweest; ik had longontsteking. Die avond deed het licht het nog. De dag erna niet meer. De huisdokter was er, maar er waren geen medicijnen. Hij zei dat ze maar hele sterke koffie voor me moesten zetten. Gelukkig was er nog iemand in de straat die nog koffie in de koffiemolen had. Ik was echt heel ziek en reageerde bijna niet meer, maar ik weet nog dat ik die koffie verschrikkelijk vies vond. Ik dronk het wel op want je deed gewoon wat je gezegd werd. Gelukkig knapte ik weer op.’

Kende u iemand die in het verzet zat?

‘Mijn ooms zaten in het verzet. De man van mijn tante is in 1942 gefusilleerd in Duitsland. Hij behoorde tot de verzetsgroep van Henk Sneevliet. Mijn vader haalde verboden protestpamfletten bij de drukker op. Dat was natuurlijk heel spannend. Het gebeurde na de avondklok, in het donker. Mijn vader had vanwege zijn werk bij het energiebedrijf een loper, dat is een sleutel, waarmee hij alle portiekdeuren kon openmaken. Als er dan patrouille was of als het zoeklicht door de straat ging, deed hij snel een portiekdeur open en verstopte zich. Nadat de pamfletten waren opgehaald, kwam ‘de meneer van de fietsenstalling’ langs. Ik dacht er verder niet bij na, ik wist ook niet wat mijn vader deed, ik was te klein. Ik mocht het destijds ook niet weten want als iemand iets aan mij zou vragen, dan zou ik het zo vertellen als kind. Later bleek dat de fietsenstallingmeneer die pamfletten ophaalde om te verspreiden. Er woonden bij ons in de straat heel erg veel NSB’ers, ze hebben nooit iemand verraden. Heel veel mensen deden dingen die eigenlijk niet mochten, ‘kleine’ verzetsdaden. Maar er is nooit iemand verraden, tenminste niet door de NSB-families uit onze straat dan. Dat is best bijzonder.’

Kon u spelen in de oorlog?
‘Ik had poppen – Liesje en Kareltje – en een wiegje, een speeltafeltje met twee stoeltje en een serviesje. Toen ik wat ouder werd, speelde ik met vriendinnetjes op straat. Je ging pas vanaf je vijfde naar school en ook niet iedere dag, want de Duitsers vorderden scholen. Dan was er soms een halve dag school en dan weer dagen niet. Dan was je gewoon thuis. Voor de deur hadden we een zandlandje om te spelen. Na de oorlog pakten we het leven weer op. Ik ging weer naar school, kon meer met vriendinnetjes afspreken en er kwam meer eten. Het werd allemaal weer een beetje normaal. Maar als kind besefte je in de oorlog niet wat je allemaal miste. Dat er heel veel was wat niet kon en wat niet mocht. Je bent jong en het was zoals het was, je wist niet beter.’

School: IKC Het Talent

‘Onze tuinderij grensde aan het weiland van Jan van den Broek’

Younes, Nesrine, Adonairah en Azra van IKC Het Talent in Amsterdam Nieuw-West hebben er zin in. Ze gaan Wan van Buuren interviewen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in dezelfde buurt woonde als zij nu. Het zag er toen alleen wel anders uit. Nu staan er huizen en flats, vroeger waren er weilanden en boerderijen. Wans vrouw Ria vult aan en vertelt wat over haar eigen jeugd tijdens de oorlog in Rotterdam.

Hoe zag het er vroeger hier uit?
‘We woonden hier in de polder. Je had daar helemaal niks; geen waterleiding, geen telefoon, alleen wel elektra. Er waren allemaal slootjes. Er waren verder geen straten dus het transport ging via het water. De post, de melkman, alles kwam met de boot. De groente die we verbouwden, ging met de boot naar de groenteveiling aan de Jan van Galenstraat. Als we boodschappen nodig hadden, moesten we naar de stad, naar de Postjesweg. Onze tuinderij grensde aan het weiland van Jan van den Broek. Dat is de vader van Dirk van den Broek, die later de supermarkt is begonnen. Zij hadden veel koeien op hun boerderij. Jan van den Broek was na de oorlog een tijdje zoek. Iedereen zei dat hij naar Amerika was. Maar wat bleek, hij had in de gevangenis gezeten, omdat hij illegaal in vlees had gehandeld.’

Heeft u wel eens Duitse soldaten gezien?
‘Wij hadden geen contact met Duitse soldaten. Die durfden bij ons niet te komen, omdat het zo’n afgelegen gebied was. Als je er ‘s avonds liep, verdwaalde je. Niemand wist de weg behalve de mensen die er woonden. Het was ook een gebied van de voedselvoorziening, dus dat lieten ze wel met rust. Aan het einde van de polder stonden wel Duitsers om te controleren of mensen geen eten smokkelden. Omdat het bij ons redelijk veilig was, konden de twee onderduikers die we in huis hadden gewoon naar buiten en ook bij mijn vader op het land werken. Ze waren niet Joods, maar moesten in Duitsland werken en dat wilden ze niet.’

Waarmee speelde u vroeger?
‘Wij waren thuis met acht kinderen en speelden veel samen. We waren veel buiten en speelden in de bootjes. In het weiland achter ons voetbalden we met de buurjongens. Ook hadden we een damspel. Mijn vader had twee onderduikers in huis. Die hadden van twee fietswielen en een kist een karretje gemaakt en daar reden ze ons mee rond de keukentafel. Dat zie ik nog voor me.’
Ria: ‘Tijdens de oorlog woonde ik in Rotterdam, dat gebombardeerd was. Alles lag plat. Wij speelden in de stad dus tussen het puin. Waar we later gingen wonen – in een andere wijk van Rotterdam – is per ongeluk een Engelse bom gevallen. Daar speelden we ook tussen de gebombardeerde huizen en kropen we stiekem in de kelders. Dat mocht natuurlijk niet, want dat was gevaarlijk.’

Moest uw vader naar Duitsland om te werken?
‘Mijn vader had groentetuinen. De mensen die daar werkten, hoefden niet naar Duitsland, omdat ze voor het eten zorgden. Mijn oom moest wel naar Duitsland; hij was net twintig. Mijn oma zei tegen haar andere, één jaar jongere zoon dat hij maar mee moest gaan, zodat ze een beetje op elkaar konden passen. Gelukkig zijn ze weer levend teruggekomen.’

 

School: IKC Het Talent

‘Met een half varken fietste mijn vader door een Duitse controlepost’

Of Nicolaas Dekker (1939) het leven vroeger beter vond of toch tegenwoordig? Hij vindt het een ingewikkelde vraag. Akram, Ayuub, Rabiya en Naoufal van IKC Het Talent in Amsterdam Nieuw-West interviewen meneer Dekker over de Tweede Wereldoorlog. Maar het wordt een gesprek over veel meer dan alleen de oorlog. Het is ook een gesprek over het ‘nu’, en of meneer Dekker bijvoorbeeld al gevaccineerd is.

Hoe kwam u de oorlog door?
‘Vooral door gewoon naar school te gaan. Ik woonde aan de Osdorperweg en zat in Sloten op de Sloterschool. Het gebouw staat er nog steeds, maar heet nu De Driesprong. Elke dag liep ik bijna een uur naar school en ’s middags weer een uur terug. We moesten ook elke keer weer naar een andere school. ‘s Morgens als je naar school ging, wist je nooit naar welk gebouw je nu weer moest. Dan was er weer een luchtalarm en dan was het op dat moment te gevaarlijk en dan moesten we naar een andere locatie. Toen de oorlog voorbij was, was ik vooral blij dat we gewoon weer naar onze eigen school konden, waar we thuishoorden. Na schooltijd moesten we vroeger vaak werken in de bakkerij van mijn vader. Soms moest ik om twee uur ’s nachts uit bed daarvoor. En als we niet thuis moesten werken, dan moesten we bij de boeren werken. ’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Mijn vader was dus bakker en had ook een tuinderij waar hij groente verbouwde. Ook slachtte hij stiekem varkens, koeien en schapen in de schuur. Wij hadden dus altijd brood, groente en zelfs vlees. We hadden eten en drinken in overvloed. Ik heb nooit honger gehad, zelfs niet in de Hongerwinter. Daar hebben we veel geluk mee gehad. Soms zaten we met wel vijftien mensen aan tafel, omdat we altijd onderduikers in huis hadden. Tijdens de Hongerwinter werd er geregeld ’s avonds op het raam getikt door voorbijgangers, of ze wat te eten konden krijgen. Mijn moeder gaf altijd wat sneetjes brood.’

Wie waren die onderduikers?
‘Nou, het waren er een heleboel. Bij elkaar wel een stuk of tien. Je wist eigenlijk nooit hoeveel mensen er in huis waren. Ze sliepen met z’n allen op de zolder. Een van de onderduikers – een Joodse vrouw – is overleden terwijl ze bij ons ondergedoken zat. We konden haar natuurlijk geen normale begrafenis geven. Even verderop zaten bij mijn opa en oma ook een paar onderduikers. Een van hen is later mijn oom geworden. Tegelijkertijd hadden mijn opa en oma ook een hoge, Duitse militair bij hen in huis. Hij moest daar slapen en als ze dat zouden weigeren, zouden ze doodgeschoten worden. Als die militair in huis was, lag mijn oom, de onderduiker dus, achter in de tuin. Daar heeft hij vaak ‘s nachts moeten slapen.’

Zijn uw ouders nooit verraden?
‘Mijn vader was heel erg brutaal. Hij was voor niemand bang, ook niet voor de Duitsers. Zo luisterde hij stiekem naar de radio, naar de Engelse zender. En hij is ooit op de fiets met een half varken in een mand door een Duitse controlepost gereden. Hij stak zijn hand op, begroette de militairen en reed zo door alsof er niks aan de hand was. Als ze hadden gezien dat er een half varken in die broodmand lag, was hij doodgeschoten. Ik heb die fiets nog lang gehad en vijf maanden geleden verkocht. ’

School: IKC Het Talent

‘In mijn schooltas zaten stapels verzetskrantjes’

Moppie Holla-Fontijn woonde tijdens de oorlog in Amsterdam Nieuw-West, alleen zag de buurt er toen heel anders uit dan nu. Moppie legt aan Hiranur, Medina, Emir en Muhammed van IKC Het Talent uit hoe Nieuw-West toen bestond uit polders en boerderijen. De leerlingen hebben alle aandacht voor het verhaal van Moppie en voordat ze het weten, moeten ze alweer terug naar les!

Hoe voelde u zich toen de oorlog begon?
‘Ik was tien jaar – net als jullie – maar we waren niet zo bijdehand als jullie tegenwoordig zijn. Ik woonde in de polder hier in Nieuw-West. We woonden op een boerderij en mijn vader verbouwde groenten. Daar was het rustig in oorlogstijd, dus we hadden niet echt in de gaten wat er gebeurde. Mijn vader maakte me de ochtend dat de oorlog begon wakker. Ik hoorde vliegtuigen overkomen. Ik vond het wel spannend, maar als je zo jong bent, ben je ook nog niet bang. Jullie zijn nu vast ook niet snel bang. Later heb ik mijn vader zelfs geholpen met verzetswerk. Ik had illegale krantjes in mijn schooltas die ik rondbracht. Nu klinkt dat heel eng, maar toen deed ik het gewoon zonder erbij na te denken.’

Wat deed uw vader precies voor het verzet?
‘Mijn vader drukte Het Parool, dat was toen een verzetskrant. Dat deed hij in onze schuur. Er kwamen ook vaak mensen vanuit de stad bij ons voor eten. Ik vond dat maar eng al die mensen steeds, want straks kwamen ze erachter wat mijn vader daar in die schuur deed. Hij is uiteindelijk tot drie keer toe opgepakt voor zijn verzetswerk en in de gevangenis in Scheveningen gezet. Dat was natuurlijk heel eng, dat hij opeens niet meer thuiskwam. Elke keer als hij toch weer vrijkwam, ging hij eerst naar de kapper en daarna kwam hij pas thuis. Dat vond hij heel belangrijk. Hij was een hele knappe man.’

En hoe ging het met uw moeder?
‘Mijn moeder was een hele sterke vrouw. Ze was niet makkelijk, mijn vader was veel liever, maar het was een echte doorzetter. Elke keer als mijn vader was opgepakt, ging mijn moeder naar Scheveningen om hem weer vrij te krijgen. Hij was natuurlijk tuinder en hij was nodig op de boerderij om de groenten te oogsten. Het lukte mijn moeder alle drie de keren om mijn vader vrij te krijgen. Ze heeft net zolang gezeurd totdat ze hem lieten gaan. Ook ging mijn moeder vaak op de fiets naar Overijssel om bij boeren vlees te halen. Ze kon heel goed naaien en ruilde dan zelfgemaakte kleren voor vlees. Dan hadden wij weer voor een paar weken te eten.’

Hoe was de Bevrijding?
‘We hadden gehoord dat de Canadese soldaten de stad binnen zouden komen bij de Amstel. Dat wilden we wel zien, want dat waren de bevrijders. Toen we bij de Dam liepen, zagen we allemaal Duitsers op de daken van de gebouwen lopen. Ze probeerden te vluchten. Ze waren nog niet allemaal weg, ook al waren we bevrijd. Dat was gevaarlijk dus moesten we weer terug naar huis. De volgende dag zijn we toch weer gegaan en toen hebben we de Canadese soldaten gezien. Alle meisjes hingen rond die soldaten, en die vonden dat wel interessant. Ik was daar nog te jong voor. Ook weet ik nog heel goed dat we dagenlang buiten speelden met linten. Dat was een spelletje van vroeger en zo vierden we de Bevrijding.’

School: IKC Het Talent

‘Je kan je nu niet voorstellen hoeveel honger er was’

Ome Joop, meester Joop of ‘gewoon Joop’, het maakt Joop Bongers niet uit hoe de leerlingen hem noemen. Omnia, Khadija, Deshamiley en Ecrin-Nisa van IKC Het Talent in Amsterdam-Osdorp interviewen hem over de oorlog. Joop is een rasverteller. Hij weet niet alleen zijn eigen verhaal mooi te vertellen, maar hij legt ook veel uit over de oorlog in het algemeen.

Had u een beste vriend in de oorlog?
‘Mijn vader was mijn beste vriend. Hij leerde mij alles. Op mijn zevende zat ik al bij mijn vader op schoot achter het stuur van een vrachtwagen. Hij is tot zijn vijftigste mijn beste vriend gebleven, tot zijn dood. Helaas is hij tien jaar na de oorlog overleden. Eigenlijk als gevolg van de oorlog. Hij was tijdens de oorlog zo verzwakt, dat hij daarna nooit meer een goede gezondheid heeft gehad. Hij werd in de oorlog een keer opgepakt en kreeg toen de keuze om of naar Duitsland te gaan om te werken of om in Nederland voor de Duitsers te gaan werken. Toen heeft hij de keuze gemaakt om bij zijn gezin te blijven en in Nederland te gaan werken. Maar zijn gezondheid was al slecht en dat werd daardoor alleen maar slechter.’

Had u ook huisdieren in de oorlog?
‘We hadden een konijn dat Knabbeltje heette en een kat. Knabbeltje had ik voor mijn zevende verjaardag gekregen. Een jaar later, op mijn achtste verjaardag dus, hebben we het konijn opgegeten. De buurman heeft hem geslacht en mijn moeder heeft hem gekookt. Hij smaakte heel lekker. Dat klinkt nu heel naar, maar in die tijd had je zo veel honger dat je gekke dingen deed om maar aan eten te komen. Ik heb ook best wel vaak broden gestolen, wat eigenlijk natuurlijk niet hoort. Ik ben wel eens betrapt door een Duitse soldaat – er vielen twee broden op straat en ik stopte ze snel in mijn jas –  maar hij knikte naar me dat het wel goed was.’

Wat at u nog meer?
‘Aan het begin van de oorlog ging het nog wel, maar daarna was het één en al armoede. Alles was op de bon. Je moest van de gemeente bonnen hebben om eten te kunnen kopen en dat was ook maar een heel klein beetje. Wat we gegeten hebben? Schillensoep. Dat kwam bij de gaarkeuken vandaan. De gekookte aardappelen gingen naar de Duitsers toe en wij kregen de schillen. Daar maakten ze soep van. Je kan je nu niet voorstellen hoeveel honger er was. Je kon niks kopen. Als je een beetje geld had, kon je ook een schoenenbon krijgen om schoenen of klompen van te kopen. Ik heb bijna de hele oorlog op klompen gelopen.’

Heeft u wel eens enge dingen gezien?
‘Jazeker. Wij woonden op een groot plein en op een dag kwamen daar allemaal jongens bij elkaar. Dat waren jongens van de jeugdafdeling van de NSB. Ze liepen met geweren op hun schouder het plein rond. Op een gegeven moment blies de leider van het stel op zijn fluitje en toen schoten ze allemaal de lucht in. Ik stond voor het raam te kijken en vond dat heel eng om te zien. Maar toch wilde ik zien wat er allemaal gebeurde buiten. Daar heb ik later nog enge dromen over gehad. Ook was er hier in de buurt, wat vroeger de Sloterpolder was, een vliegtuig neergeschoten. Het was een Engels vliegtuig. De piloot sprong eruit, aan een parachute, en werd doodgeschoten. Het vliegtuig is vlak bij de Jan van Galenstraat in Amsterdam-West neergestort.’

School: IKC Het Talent

‘Terwijl ik orgel speelde, kon Maurits de schuilkelder in’

Ze woont nog in hetzelfde huis in Amsterdam Nieuw-West als tijdens de oorlog en dat maakt het verhaal van Ina Tolsma, die zes was toen de oorlog begon, wel extra bijzonder. De verhalen die ze vertelt, spelen zich ook dicht bij Het Talent, de school van Ibrahim, Dilara, Zeynep en Brahmroop, af.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik ben nu 87 jaar oud. Ik was zes toen de oorlog begon. Ik woon op de Zuiderakerweg in Osdorp en daar ben ik ook geboren en heb ik ook de oorlog meegemaakt. We hadden daar een groot landgoed. Ik zat in de buurt op een christelijke basisschool wat nu een moskee is. Mijn ouders en ik woonden in een dubbelhuis; naast mij woonden mijn neefjes. Mijn vader had een tuinderij en we hadden altijd genoeg groente en aardappelen in de oorlog. Af en toe gingen we bij andere boerderijen wel ruilen voor voedsel, bijvoorbeeld tarwe om brood van te maken. Soms hadden we geen tarwe, dan moesten we suikerbieten eten. Mijn vader zat in het verzet en wij hadden een onderduiker in huis.’

Waar kwam de onderduiker vandaan?
‘Maurits kwam uit Den Haag. Hij was niet Joods, maar moest onderduiken omdat hij niet in het leger wilde. Hij was zeventien en dienstplichtig en had eigenlijk voor het Duitse leger moeten werken en dat wilde hij dus niet. Hij trok veel op met mijn neefjes die naast ons woonden. Zij hadden ook een schuilkelder gemaakt voor het geval er een razzia plaats zou vinden. Ik vond het als enig kind gezellig dat wij een onderduiker in huis hadden. Soms kwamen er nog meer mensen bij ons thuis. Dat maakte het levendig thuis, een feest soms ook.
Ik kan me nog herinneren dat er een razzia plaatsvond. Mijn vader zag dat een Duitse soldaat naar ons toekwam. Mijn vader vroeg toen aan me of ik op het orgel kon gaan spelen. Dat deed ik en ondertussen kon Maurits snel naar zijn schuilkelder gaan. De Duitse soldaat, ook christelijk, herkende het liedje dat ik speelde en ging meezingen. Daarna vertrok hij weer.’

Vond u het gevaarlijk wat uw vader deed?
‘Op dat moment vond ik het niet gevaarlijk dat mijn vader in het verzet zat, wij wisten niet beter. Maar we hadden het er niet over met anderen. Ik had bijvoorbeeld een hele goede vriendin bij wie ik vaak speelde. Haar vader was een NSB’er en mijn vader zat dus in het verzet. Dat was wel lastig. Af en toe kwam er iemand anders uit het verzet bij mijn vader langs om voedselbonnen af te geven of met een onderduiker die mijn vader dan ‘s avonds naar een nieuw adres bracht. De voedselbonnen deed hij dan in zijn wandelstok en die bracht hij rond. Nee, eng vond ik dat niet.’

School: IKC Het Talent

‘Toen Nederland was bevrijd konden we Josje weer ophalen!’

Eda, Abdourrahim en Ineya van IKC Het Talent in Osdorp interviewen Cor Bongers over de oorlog. De familie Bongers woonde in die tijd aan de Aalsmeerweg. Cor was één toen de oorlog begon, zijn broer Jos werd in 1944 geboren.

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
‘Ik ben net voor de Tweede Wereldoorlog geboren, in 1939. Als kind wist ik niet wat oorlog betekende want ik wist niet beter dan dat het oorlog was. Ik herinner me dat we niet veel te eten thuis hadden. Op een dag, toen ik een jaar of vier was, kwam ik thuis en zag ik mijn vader in tranen. Hij trilde helemaal. Mijn vader werd getroost door mijn moeder en onze buurman. Om mijn vader zo te zien, vond ik erg confronterend. Het was voor mij alsof de wereld verging. En dat gevoel was het juist dat hem zo liet huilen. Hij had een schoenmakerij en door de oorlog hadden mensen geen geld om hun schoenen te repareren. Zo kwam er geen geld meer binnen voor ons gezin. Mijn vader besloot om zijn schoenmakerijmachine te ruilen. Twee dagen liep hij langs de boerderijen om zijn machine te ruilen voor koren om brood van te kunnen maken. Alles draaide om eten in die tijd; zoeken naar eten, ruilen voor eten. Want als je niet eet dan krijg je het koud, je wordt lusteloos, moe en je hebt geen energie meer om iets te doen. Ondanks de barre tijden heeft mijn vader er toch altijd voor gezorgd dat wij iets te eten hadden.’

Moest uw vader onderduiken?
‘Ja, hij is ondergedoken bij zijn zus in Amsterdam-Noord, waar hij zich verschool in een kolenhok. De Duitse soldaten waren namelijk op zoek naar dwangarbeiders om in Duitse fabrieken te gaan werken. Mijn vader wilde dat niet en ging dus bij zijn zus onderduiken. Helaas is hij tijdens een razzia ontdekt en gevangengenomen. Hij werd op de trein gezet naar Duitsland. Onderweg ontmoette hij Wout van Aken en samen hebben ze het voor elkaar gekregen om de treindeur te openen. Met nog een paar andere mannen zijn ze toen uit de trein gesprongen. Er is op ze geschoten en sommige mannen zijn daarbij dodelijk geraakt. Mijn vader wist weg te vluchten en kwam ongedeerd thuis. Wout van Aken is opgepakt. Hij heeft de oorlog overleefd, maar kwam er wel vermagerd en verminkt uit.’

Kunt u wat vertellen over uw broertje Jos?
‘In 1944 werd mijn broer Jos geboren. Tijdens de Hongerwinter kon mijn moeder hem amper iets te eten geven. Hij was erg ondervoed. Mijn ouders besloten om hem naar Friesland te brengen, naar een adoptieouder. Met een schip gingen honderd baby’s naar Friesland, maar halverwege het IJsselmeer werd het slecht weer. Door het slechte zicht kon de kapitein niet meer verder; hij heeft het schip toen naar Enkhuizen gevaren. Daar vroeg hij de dorpsomroeper of hij bewoners kon vragen om een baby te adopteren. “Wie wil er een kindje adopteren!” werd er omgeroepen. Mijn broertje Jos kwam bij een liefdevol gezin terecht. Zij hadden het zelf ook niet heel breed. De vader was visser van beroep, dus kleine Jos heeft heel veel paling gegeten en sterkte snel weer aan. Toen de Amerikanen en de Canadezen Nederland bevrijdden was iedereen dolgelukkig, maar wij helemaal want wij konden onze Josje weer ophalen. Na veertien dagen was het zover. Mijn vader had een handkar gehuurd en we gingen met het gezin lopend op pad. Van Amsterdam naar Enkhuizen is ongeveer zeventig kilometer; daar deden we twee dagen over. Toen we bij het huisje aankwamen en we Josje zagen, waren wij intens gelukkig. En wat zag hij er lekker gezond uit!’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892