School: De Trinoom

‘Die dag wuifde mijn vader niet’

Pim de Miranda (1934) vertelt vanuit zijn woonplaats in Florida zijn indrukwekkende verhaal over de oorlog, die hij als kind meemaakte. Zijn vader was Joods en zat een groot deel van de oorlog in een krijgsgevangenkamp. Julie en Jasmijn van basisschool De Trinoom wonen nu in zijn buurt en spelen op dezelfde plekken als waar Pim vroeger speelde. Pim zat in de eerste drie klassen op de Montessorischool in de Akkerstraat, dezelfde school als de kinderen.

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Die is erg droevig. Altijd als mijn vader thuiskwam van zijn werk, zaten wij voor het grote raam aan de Potgieterstraat op hem te wachten. Hij wuifde dan naar ons. Hij had een grote, gele Davidsster op zijn regenjas. Maar op die ene dag in november 1942 keek mijn vader heel bezorgd en wuifde hij niet. Hij had net gehoord dat mijn grootvader, zijn vader, vermoord was in het concentratiekamp in Amersfoort. Mijn grootvader was Joods en jarenlang een belangrijke wethouder in Amsterdam voor de SDAP, de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Mijn grootvader werd gehaat door de Duitsers die hem oppakten in juni 1942. Dat was nog voordat Joden werden opgepakt door de Duitsers. Hij werd naar de gevangenis in Amsterdam gebracht. Maanden later moest hij naar het concentratiekamp, waar hij werd mishandeld en vermoord.
Wij kinderen stonden bij de piano in de voorkamer; verderop bij de grote open haard stonden mijn vader en moeder te praten en toen werd mijn moeder opeens heel erg boos. Ze begon te huilen en op het hout van de schoorsteenmantel te slaan. “Die rotmoffen, die rotmoffen!” riep ze. Mijn moeder was heel erg gek op mijn grootvader, ze hield heel erg veel van hem en ze was ontzettend overstuur dat hij dood was, vermoord door de Duitsers. Mijn vader zei: “Sssst, sssst, niet zo hard!” Hij was bang dat iemand buiten het zou horen. Rotmoffen, als je dat zei, kon je namelijk opgepakt worden. Dat tafereel kan ik me nog heel goed herinneren alsof het gisteren was.’

Wanneer in de oorlog was u heel bang?
‘Het bombardement één dag na de bevrijding was mijn bangste tijd van de hele oorlog. Eindhoven werd bevrijd op 18 september 1944. Het was de eerste stad van Nederland die werd bevrijd. Overal hingen vlaggen uit, rood, wit, blauw en oranje. Het was een hele speciale dag, en ook de dag erna was het groot feest en grote pret. Iedereen was heel blij en opgelucht. We dansten in de straat op vrolijke muziek van een radio die daar op een stenen paaltje was gezet door buurman Den Hertog. Tijdens het feest op 19 september 1944 om zeven uur ‘s avonds kwamen er drie vliegtuigen heel laag overvliegen. Iedereen zwaaide en juichte; we dachten dat het de Engelsen waren. Maar iemand zag opeens het kruis op de vliegtuigen en zei: “Het zijn moffen!” Meteen erna vielen de eerste bommen, in de Helmerslaan en op veel andere plaatsen in de stad. Wij zijn meteen naar binnengegaan en hebben het bombardement doorstaan. Dat was de bangste tijd van de oorlog. Er was nog een ander bombardement, dat was op Philips op 6 december 1942. Maar dit bombardement… de Duitsers smeten maar raak. Ze wilden zoveel mogelijk vernielen. Bommen floten naar beneden, we hoorden de explosies en ieder moment dachten we dat de volgende bom op ons huis terecht zou komen. Ik dacht echt dat ik dood zou gaan, dat ik het niet zou overleven. Het was heel erg en ik was heel bang. Het leek wel twee uur te duren, maar het was veertig minuten. Daarna wilde mijn moeder de stad uit, bang voor nog een bombardement. We zijn toen naar een boerderij gegaan.’

Wat verliep er heel anders dan gedacht?
‘We kregen altijd brieven van mijn vader, die twee jaar en twee maanden in een krijgsgevangenenkamp in Polen zat. Geschreven op van dat dunne luchtpostpapier. Hij schreef zoveel dat alle kantjes en randjes van de brief volgeschreven waren. Mijn moeder las deze brieven aan ons voor, het is een van mijn fijnste herinneringen. Dat gevoel van saamhorigheid en liefde, dat we wisten dat mijn vader nog in leven was, dat hij oké was. Maar een half jaar voor het einde van de oorlog kregen we ineens geen brieven meer. We hoorden niets meer van hem. Mijn vader is uiteindelijk bevrijd door de Russen. Samen met vier medegevangenen heeft hij heel Polen en half Duitsland doorgelopen richting huis. Er was geen trein of bus, dus gingen ze lopend. In Duitsland kwamen ze de geallieerden tegen en konden ze op een vrachtwagen mee naar Nederland reizen. Een maand na het einde van de oorlog, in juni 1945, stond mijn vader ineens voor onze deur. Twee dagen ervoor hadden we nog bericht gekregen dat hij nog leefde. Ik herkende hem niet meer. Zijn gezicht was verbrand door de zon en hij was opgeblazen van het op die vrachtwagen staan. Een paar dagen later zag hij er weer gewoon uit. Het was natuurlijk een hele fijne verrassing, iedereen was blij, zeker mijn moeder. Het hele leven was in die periode ervoor ondersteboven.’

   

School: De Trinoom

‘Toen zijn we met het hele gezin in de kelder gaan slapen’

Timo, Rens en Gijs van basisschool De Trinoom spreken met Willie van Oers, die vijf jaar oud was toen de oorlog in Nederland begon. Hij woonde toen aan de Lijmbeekstraat. Met een lijst met vragen gaat het gesprek van start, maar Willie heeft zoveel verhalen dat vragen nauwelijks nodig zijn. De jongens zijn zo vol aandacht, dat de camera’s van de tv-ploeg die een reportage maakt, helemaal worden vergeten.

Hoe ging het op school in de oorlog?
‘We moesten regelmatig schuilen, als het luchtalarm ging of als we ineens vliegtuigen hoorden. Dat gebeurde soms ook als we op school waren. We werden dan allemaal naar huis gestuurd om te schuilen. Meestal was het loos alarm. Boven op de school stond het alarm. Ik weet nog dat op een dag om kwart over drie het luchtalarm ging. Vreemde vliegtuigen in de lucht, betekende dat. Wij moesten snel naar huis om te schuilen. Om kwart voor vier was het weer veilig en konden we weer terug naar school. Maar de school was om vier uur uit. We zijn toen lekker thuis gebleven!’

Hoelang moesten jullie schuilen in een schuilkelder?

‘Meestal was het dus loos alarm, dan niet zo lang. Maar de Duitsers gebruikten ook ‘vliegende bommen’. Die werden aan het eind van de oorlog gebruikt en waren bedoeld voor Londen of de haven van Antwerpen. Het waren een soort raketten, vol met explosieven en met een soort motortje eraan. Dat maakte een heel raar geluid, iedereen herkende dat en als ik het hoorde, hoopte ik dat het geluid steeds verder weg zou gaan. Maar als het motortje er eerder mee ophield, dan kwam hij naar beneden en richtte veel schade aan. Dat is in Eindhoven één keer gebeurd, bij de Gildelaan. Twee straten waren helemaal weggevaagd en een andere straat zwaar beschadigd. Mijn ouders vonden het toen niet verantwoord nog boven te blijven slapen, dus hebben we alle matrassen naar de kelder onder ons huis gesjouwd en daar nog met z’n allen tot april 1945 een paar maanden geslapen. Er was geen comfort in de kelder, we vielen over elkaar heen als we ’s nachts moesten plassen.’

Zijn jullie wel eens door Duitse soldaten aangehouden?
‘Ik herinner me dat ik een paar weken voor de bevrijding met mijn vader bij het zwembad De IJzeren Man was. Daar werd een razzia gehouden. Dan werd door de Duitsers een gebied of plek afgesloten, niemand mocht weg. Alle mannen boven de achttien jaar werden gecontroleerd en als de papieren niet in orde waren, werden ze naar Duitsland gestuurd. Mijn vader moest ook zijn papieren laten zien, maar hij gaf de Duitse soldaat ook een briefje waarop stond dat er in onze familie een besmettelijke ziekte voorkwam. Dat was al lang niet meer zo, maar vader had dat briefje gewoon bewaard en nam het altijd mee. De Duitsers waren namelijk heel bang dat zij ook ziektes zouden krijgen. Toen mochten we snel doorlopen.’
       

School: De Trinoom

‘De straat was een vuurzee, “eruit, eruit, eruit!” riep mama’

Frans Gruijters (91) was vroeger onderwijzer op de school van Storm, Amelie en Max, De Trinoom aan de Don Boscostraat in Eindhoven. Hij was tien jaar toen de oorlog begon, net zo oud als de leerlingen nu zijn. Door corona kan hij niet naar school komen of de kinderen naar zijn huis en dus is het interview online.

Herinnert u zich het begin van de oorlog nog?
Ik was met mijn vader in de tuin en we zagen een paar vliegtuigen overkomen. We dachten dat het Zwitsers waren. Hakenkruizen kenden we, maar het kruisje van die vliegtuigen niet. We hebben heel blij staan zwaaien. Het bleken Duitsers, onze vijanden, te zijn! Toen was het oorlog. De eerste Duitser die we zagen vroeg naar der Flughafen; iemand zei: “Immer geradeaus fahren”. Ik snapte niet hoe hij dat durfde zeggen. ‘Immer geraden aus’ was niet naar het vliegveld, maar recht het kanaal in! Waar nu de grote Albert Heijn is, stonden barakken van de Duitsers, met een uitkijktoren. Ik zag ze regelmatig. Ze konden goed zingen en zongen wel eens een liedje over hoe ze Engeland wilden bezetten: “Wir fahren gegen Engeland”. Als ze dan over de boot zongen, riepen mijn vriendje en ik “Plons, plons!” en dan renden we snel weg.’

Hadden jullie genoeg eten in de oorlog?
‘Er was altijd te weinig. Mijn ouders kochten vaak samen met buren een stuk varken bij de boer. Dan aten we soms reuzel of balkenbrij. Regelmatig kwam een paard met platte kar voorbij met zakken graan. Dat ging naar het Beatrixkanaal om vervoerd te worden naar Duitsland. Geschenken aus Holland stond op de boot. Ik rende dan met mijn broertjes achter de wagen aan om een zak open te snijden. Mama bakte daar brood van. Met gespaarde koffiebonen maakte ze er ook koffie van. Die was natuurlijk niet te drinken. Om te stoken kapten we bomen of gingen we kolen jatten bij de treinen. Een keer vond vader houten bielzen, balken op het spoor. Hij nam ze mee, zaagde ze kleiner toen een NSB’er achterom kwam lopen en hem verraadde. Toen is ‘ie opgepakt. Hij heeft toen een week in de cel gezeten.’

Heeft u wel eens een neergestort vliegtuig gezien?
‘Ja, daar heb ik slechte herinneringen aan. Bijna elke nacht vlogen er vliegtuigen vanuit Engeland laag over Eindhoven, richting Duitsland om daar te bombarderen. De Duitsers in Eindhoven zetten dan straallampen de lucht in om ze te zien en neer te schieten. Ik heb er één in brand zien vliegen. Het was heel angstig om te zien. Hij stortte een paar honderd meter van ons huis bij het kanaal neer. De dag erna gingen we kijken en pakten een souvenirtje mee, bijvoorbeeld het dikke glas van de cockpit. Daar maakten we dan bijvoorbeeld een hartje van voor aan een kettinkje van. Er werd veel gebombardeerd op het vliegveld. Een keer viel een bom op de Trudokerk. Een meisje dat bij de bakker vlak bij de kerk, bij de Kerk-akkerstraat, werkte, lag dood onder de toonbank. De klok van de Trudokerk is trouwens door de Duitsers meegenomen naar Duitsland om omgesmolten te worden. Ik was koorjongen en stond erbij toen dat gebeurde. Ze hadden ijzer en brons nodig om oorlog te voeren. De klok was enkele jaren ervoor gegoten in Aarle Rixtel. Nu ging deze aan een grote ketting naar beneden. Ook is er op een nacht een brandbom een paar meter voor onze voordeur gevallen. Wij sliepen al. Ineens kwam mijn moeder in paniek naar ons toe. “Eruit, eruit, eruit!” riep ze. De straat was een vuurzee. Het was heel beangstigend. Als er bombardementen waren, scholen we in de wc. Mama met de baby op schoot, wij eromheen. Daar was het veilig. Ik heb wel veel angst gehad. Ook met de PSV-razzia op 27 februari 1944. PSV voetbalde tegen Longa. De Duitsers hadden werklieden in Duitsland nodig en hielden een razzia. Alle straten rond het stadion werden in korte tijd afgezet. Ze stormden het stadion binnen en alle mannen tot veertig jaar werden opgepakt. Er was veel drukte en ineens was ik mijn vader, die toen veertig was, kwijt. Ik was erg bang en ben tenslotte alleen naar huis gelopen. We waren thuis angstig. Waar bleef hij toch? Gelukkig wist hij uit handen van de Duitsers te blijven.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik was vijftien en weet nog dat bij de Botenlaan de amfibievoertuigen stonden opgesteld. We hebben toen ook een Engelse militair, pas achttien jaar jong, in huis genomen. Daar heb ik goede herinneringen aan. We kregen wit brood, chocolade en sigaretten. De jongeman zat bij ons thuis in de grote stoel met een mondinstrument en dan zong hij “Oh my darling Clementine“. Hij heette  Robert Alan Clarck. Hij is getrouwd met een Eindhovense. We hielden contact en rond 1985 is hij overleden. We hadden ook evacués in huis. Een Limburgse vrouw van 82 met haar dochter van zestig. Die lustten geen bonen en gaf die aan de hond.’

   

School: De Trinoom

‘Pas sinds een paar jaar ben ik van mijn trauma’s af’

Els Peeters (86) zit in een lekkere stoel aan tafel met thee. Een gevulde koek? Dat lusten Ando, Melle en Seelan van basisschool De Trinoom in Eindhoven wel, al hebben ze net hun boterhammen op. Een oude radio staat op een kastje in de hoek. Eronder ligt een langspeelplaat met de titel ‘We’ll meet again’. Dat radio’s en muziek zoveel zeggen over het verhaal van Els, is best bijzonder. Door te dansen raakte Els van haar angsten af. En dat is eigenlijk nog maar heel kort geleden.

Bent u nog steeds boos op de Duitsers?
‘Mijn vader werd op zijn werk opgepakt door de Duitsers. Dat vond ik heel akelig. Een politieagent bij ons in de straat regelde dat we soms naar hem toe mochten, toen hij in de gevangenis op het politiebureau zat. Dan zaten we een in heel klein kamertje en mijn vader had zijn bretels niet aan en geen veters in zijn schoenen. Dat zag er heel erg armoedig uit. Toen hij in kamp Vught zat, gingen mijn broers soms op de fiets naar hem toe om stiekem eten te brengen. Als je gecontroleerd werd door de Duitsers – moffen zeiden wij – dan was je alles kwijt. Bij mijn broers is dat niet gebeurd gelukkig, dat waren echte geluksvogels. Voor mijn vader en de andere mannen in de barak was dat eten een groot feest. Ze hadden niet veel daar. Toch ben ik niet meer boos op de Duitsers. Ik dans zelfs met Duitse vriendinnen nu. En tijdens de oorlog was er een Duitse verpleegster die iedere dag langskwam om mijn broer te verzorgen. Daarvoor moest ze elke dag een heel eind lopen, terwijl er bombardementen waren. Mijn moeder zei toen al dat we goed moesten bedenken dat niet alle Duitsers slecht waren.’

Was u bang in de oorlog?
Ik was een heel bang kind. Alleen bij mijn moeder voelde ik me veilig. Tijdens het Sinterklaasbombardement speelde ik bij een vriendinnetje. Ik weet nog dat ik toen in paniek naar huis rende. De vliegtuigen vlogen zo laag, alsof ik ze aan kon raken. Ik zag hele grote bommen vallen in de stad.
Als ik ’s avonds in bed de honden van de achterburen hoorde blaffen, wist ik dat de Engelse vliegtuigen eraan kwamen om de Duitsers te bombarderen. Dan vloog ik mijn bed uit en rende naar de huiskamer. Mijn zus vond het juist spannend om naar buiten te kijken. Veel later, na de oorlog, kon ik helemaal in paniek raken als een vliegtuig laag overvloog.
Door al die ervaringen heb ik heel lang angst gekend. Pas sinds een paar jaar ben ik van mijn trauma’s af. Dat is gelukt door te dansen. Meditatief dansen; dat is een dans waar je rustig van wordt. Soms kreeg ik pijn in mijn nek en wilde ik niet verder dansen. Mijn danslerares ging dan met me praten, deed het raam open en zei: “Gooi ze maar naar buiten die angsten. Die heb je niet meer nodig”. Sinds die tijd zijn mijn angsten voorbij.’

Kunt u iets meer vertellen over het verhaal van de radio?
De Duitsers vonden het niet goed als je een radio had. Dan kon je luisteren naar informatie die tegen hen kon werken. Op een gegeven ogenblik moesten daarom alle radio’s worden ingeleverd. Mijn oudste broer en ik fietsten met onze radio naar het politiebureau, waar ze werden verzameld. Mijn broer gaf de radio aan, maar liet deze vlak voor de Duitsers ‘m hadden aangenomen vallen. Dit was het enige dat je kon doen om tegen te werken. Dat vond ik heel spannend. Mijn broer deed het op zo’n manier dat het een ongelukje leek.
Wat ik toen nog niet wist, was dat we nog een radio hadden thuis. Die was stiekem verstopt achter een muur in een gat. We hebben dat als kinderen nooit geweten. Stiekem luisterden mijn ouders dan naar de radio. Dat deden ze met een reden. Ze hebben gevochten voor vrijheid. Dat is belangrijk om te doen. Dat is wat ik jullie meegeef. Doe je mond open als er iets gebeurt wat niet goed is. Durf jezelf uit te spreken.’

       

School: De Trinoom

‘Het Joodse meisje verkruimelde haar brood voor de smekende gezichten’

Roel, Yesmin en Merel zitten op school, De Trinoom in Eindhoven, achter de laptop als ze de zesentachtigjarige Ria Meesters interviewen. Ria woont in een zonnig appartement in Geldrop. Ze heeft allemaal oude foto’s klaargelegd voor het interview, brieven van haar vader die in Duitsland te werk was gesteld en een mooi boekje van haar verblijf in Denemarken na de oorlog. Nadat ze verteld heeft over haar leven van vandaag gaan de leerlingen over tot hun vragen over de oorlog.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Mijn vader werd meteen onder dienst geroepen. Hij moest direct toen de Duitsers Nederland binnenvielen in het leger meevechten. De Duitsers wonnen, het Nederlandse leger werd opgeheven en mijn vader moest verplicht in Duitsland gaan werken voor de oorlogsindustrie. Dus hij was vanaf de eerste dag weg. Dat was niet fijn. Maar als je weigerde ging je de gevangenis in. Mijn moeder heeft het best zwaar gehad in haar eentje met drie kinderen. En met onderduikers in huis.
In de oorlog moest je op tijd binnen zijn voor de avondklok. Alles moest ook verduisterd zijn, dus het was pikdonker. Als je fietste konden de Duitsers je fiets afpakken. Zomaar. Weg fiets! Wij kinderen gingen dan de mensen in de buurt waarschuwen. “Niet daar rijden, daar staan Duitsers!” waarschuwden we. Dus op een gegeven moment kwamen er dan bij die Duitsers verderop geen fietsen meer voorbijrijden. Ze snapten er helemaal niets van.’

Hoe heeft u de bevrijding ervaren?
‘De bevrijding was een groot feest. Het was echt geweldig fijn. Alle pleinen waren verlicht en er was muziek en er werd gedanst. Maar we hadden geen papa. Hij kwam maar niet terug en we wisten niet of hij nog leefde. Totdat op 5 mei de capitulatie kwam. De dag erna kwam mijn vader thuis. Het was een mooier feest dan de bevrijding zelf! Ik zag aan het begin van de straat die dag iemand aankomen en ik dacht: dat is papa, dat is papa! Ik rende naar huis en riep: “Mama, papa komt eraan!” Ik kreeg een draai om mijn oren, want ze dacht dat ik haar voor de gek hield. Maar hij was het wel. Ik heb hier nog alle brieven die hij ons in de oorlog schreef. Die brieven werden door de Duitsers nagekeken, gecensureerd. Dat kun je hier nog zien aan die strepen die erdoor staan. Mijn vader heette Piet. Dit is een briefje van zijn moeder. “Beste Piet, even wil ik je een briefje schrijven want het is alweer een hele tijd geleden. Ik wil je schrijven dat we allen nog gezond zijn en hoop dat u dat ook nog bent.” We hebben hem nooit iets gevraagd over hoe het daar is geweest en hij heeft ook nooit iets verteld daarover.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Ik ben in november 1945 met het kindertransport naar Denemarken meegegaan. Kinderen die geleden hadden in de oorlog mochten van Philips naar Engeland, Zweden, Zwitserland of Denemarken om aan te sterken. We reden door Duitsland en door het treinraampje zag het er onderweg verschrikkelijk uit. Alles was kapot gebombardeerd. De mensen leefden aan de grond, het was verschrikkelijk. En de mensen hadden honger, honger, honger. Als onze trein een station binnenkwam, stonden de Duitsers met hun handen om hoog. “Eten, eten, eten,” riepen ze. Ze hadden niets. In mijn coupé zat een Joods meisje. Zij pakte haar brood en voor het raampje verkruimelde ze voor de gezichten van die smekende Duitse mensen haar brood. Ik snapte het toen niet, achteraf wel. Haar hele familie was uitgemoord door de nazi’s. Ik zal dat beeld van dat Joodse meisje nooit vergeten. Na een lange reis kwam ik in Denemarken aan. Ik heb drie dagen gehuild van de heimwee. Maar naar huis gaan, dat ging zomaar niet. Uiteindelijk wende ik en heb ik het daar bijna een jaar heel fijn gehad bij ‘oom’ en ‘tante’. Eenmaal thuis in Nederland heb ik ook weer drie dagen gehuild. Daar heb ik van geleerd dat als je een kind waar ook op de wereld goed behandelt en verzorgt, het altijd zal wennen.’

   

School: De Trinoom

‘Als je iets meemaakt dat niet leuk is, moet je erover praten’

Een beetje onwennig zitten Fenna, Bo en Féline achter de computer in een aparte kamer in basisschool De Trinoom. Op het andere scherm zien ze Monne de Miranda, nu 86 jaar, die veel kan vertellen over wat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog mee heeft gemaakt als jongetje in dezelfde wijk in Eindhoven als waar de school van deze leerlingen staat.

Hoe heeft u de bombardementen ervaren?
‘Regelmatig vlogen de Engelse vliegtuigen hoog over Eindhoven op weg naar Duitsland. Deze vliegtuigen werden verlicht door zoeklichten en dan beschoten door de Duitsers. Soms werd zo’n vliegtuig geraakt en dan zagen we deze brandend naar beneden komen. Twee bombardementen kan ik me nog goed herinneren. Tijdens het Sinterklaasbombardement op 6 december 1942 kwamen de Engelse vliegtuigen heel laag overvliegen, zodat de Duitsers hen niet goed zagen aankomen en ze heel precies de Philipsfabrieken konden bombarderen. En dan waren er de bombardementen na de bevrijding van Eindhoven. De Engelse soldaten lagen ’s nachts te rusten, maar hun voertuigen stonden met munitie in de brandgangen achter ons huis en in het Elzentpark. Door de bommen en ontploffingen werden ook huizen in onze straat geraakt. Als het luchtalarm afging, gingen we onder de trap in de kelder zitten. Dat was griezelig, maar toch kon ik me moeilijk voorstellen dat er bommen op ons huis zouden komen. De volgende dag ging ik dan met vriendjes – we waren toen een jaar of elf, twaalf – scherven zoeken om te ruilen met elkaar. Veel angstiger was dat de Duitsers na de bevrijding raketten zonder piloten richting Engeland stuurden. Die waren minder betrouwbaar en kwamen soms al eerder naar beneden en dan ontploften ze. Dat is ook gebeurd in delen van Eindhoven. Dan hoorde je de zware motoren en dan ineens hield dat geluid op en dan wist je: “Oh jee, dat ding valt omlaag”. Dan probeerde je te zien waar dat was en uit de buurt te komen. Later droomde ik nog wel eens over de bombardementen.’

Uw vader was krijgsgevangene. Wat is dit precies en hoe was het toen hij weer thuiskwam?
‘Omdat mijn vader voor de oorlog als officier in het leger had gewerkt, werd hij in 1943 gevangengenomen. Dat deden ze bij alle mannen die in het leger hadden gewerkt, omdat de Duitsers bang waren dat deze militairen in het verzet zouden gaan. Mijn vader moest zich melden in zijn oude uniform in kamp Vught en werd daarna op transport gezet naar een militair krijgsgevangenkamp in Duitsland. Daar werden alle onderscheidingskenmerken, zoals officiersstrepen, verwijderd. Omdat mijn vader Joods was, droeg hij in de oorlog een ster, maar ook deze moest in het kamp verwijderd worden. Dat was voor hem veiliger, omdat krijgsgevangenen onder het Internationale Rode Kruis vielen en dus geen gevaar mochten lopen, zoals wel gebeurde in de concentratiekampen. In 1945 werd het kamp bij Berlijn waar hij zat, bevrijd door de Russen. Toen is hij naar huis gekomen. Ik herinner me nog dat hij achterop een vrachtwagen aankwam en voor de deur stond. We waren blij. Hij was koud en vermoeid. Hij heeft in een boekje geschreven wat hij heeft meegemaakt, want hij kon er niet over praten. Later heb ik dit dagboek gelezen. Na drie maanden uitrusten, moest mijn vader naar Engeland om daar radio’s te kopen voor het Nederlandse leger, zodat zij niet meer via veldtelefoons hoefden te communiceren.’

Wat vindt u nu van Duitsers?
‘Na de oorlog ging ik met mijn vriendinnetje kamperen in Zuid-Frankrijk. Daar ontmoetten we een jongen en een meisje die bij Berlijn woonden. Toen hoorden we de verhalen over de scheiding tussen Oost- en West-Berlijn en dat ouders soms niet meer bij hun kinderen konden komen. Dan merk je dat Duitsers ook gewoon mensen zijn. Ook de militairen deden soms gewoon maar wat ze moesten doen en konden niet anders. Net als Nederlandse militairen die krijgsgevangen werden genomen. We raakten bevriend met het Duitse stel en we hebben veel gesproken over wat je als mens allemaal mee kan maken en waar je begrip voor moet hebben. Als je iets meemaakt dat niet leuk is, dan is het belangrijk daar met iemand over te praten.’

   

School: De Trinoom

‘Met de stenen van de kerkmuur bouwende we een huisje’

Op een besneeuwde ochtend in Eindhoven komen Rital, Lynn en Liam op bezoek bij Wies van de Somme-de Haan. De leerlingen van basisschool De Trinoom hebben hun vragen voorbereid, maar ook Wies (1934) heeft zich nog een keer goed ingelezen. Het is natuurlijk al lang geleden, maar ze herinnert zich alles nog goed. Iedereen vindt het een beetje spannend, maar ook wel bijzonder om deze ontmoeting mee te mogen maken. De oorlogsverhalen uit eerste hand worden steeds zeldzamer en dat beseft iedereen vandaag.

Wat miste u het meeste tijdens de oorlog?
‘Snoepjes! Ik was natuurlijk pas zes, dus voor mij was dat echt een gemis. Die snoepjes waren er niet tijdens de oorlog en dat vond ik maar stom! Om de hoek hadden wij een bakker en die had een uithangbord met daarop een beschuitje met jam. De hele oorlog heb ik gedacht: als ik toch óóit weer eens een beschuitje met jam zou kunnen eten, zou dat echt heeeeeerlijk zijn… En nu na al die jaren eet ik nog iedere ochtend ean beschuitje met jam en ik weet zeker dat niemand dat met zoveel smaak opeet als ik! Bijzonder dat zoiets gewoons, zo speciaal kan worden.’

Kon u een beetje omgaan met de oorlog?
‘Ja, al krijg je als kind er natuurlijk maar de helft van mee. Maar wat me wel goed is bijgebleven, is de manier waarop er naar kinderen van NSB’ers gekeken werd. Op een dag had ik een heel mooi winterhulp-speldje gekregen van een vriendinnetje. Toen ik dit aan mijn moeder liet zien, gooide ze het direct in de prullenbak. Ze vertelde wat de NSB was en dat dit speldje hiervan afkomstig was. En dat ik die dus echt niet mocht dragen. Later wilde een jongen verkering met mij, maar ik heb hem afgewezen omdat zijn ouders NSB’ers waren. Iets waar hij niks aan kon doen, en waar hij het misschien ook niet mee eens was. Ik heb me daar altijd over verbaasd, want is een kind schuldig omdat zijn of haar ouders NSB’ers zijn?’

Wanneer werd de oorlog echt vervelend?
‘Op 6 december 1942 was ik bij mijn buurmeisje om te kijken wat zij had gekregen van Sinterklaas, toen het luchtalarm afging. We moesten snel schuilen. Iedereen dook onder tafel, maar voor mij was er geen plek meer. Dus toen moest ik onder de naaimachine kruipen. De bommen vielen vlak naast ons. Het halve plafond kwam zelfs naar beneden. We hebben heel veel geluk gehad!
Een paar keer viel er een bom vlak naast ons huis. Daardoor werd onze tuin, die grensde aan de kerk, ineens een doorgang recht de kerk in. Met de stenen van de kerkmuur hebben wij kinderen een huisje in de tuin gebouwd. Ook gingen we verstoppertje spelen op de plek van het altaar. Je reinste heiligschennis natuurlijk! Maar voor ons was het een avontuur.’

U kreeg thuis ook vrienden van uw broer te logeren?
‘Mijn broer was te werk gesteld in Duitsland. Toen hij terugkwam, omdat de oorlog hier in het Zuiden voorbij was, waren zijn vrienden waar hij in Duitsland mee verbleef nog daar. Maar mijn broer had tegen zijn vrienden, die ook te werk gesteld waren, gezegd dat als het ooit nodig was ze welkom waren bij zijn ouders in Eindhoven. Dus stonden er zo nu en dan vrienden van hem voor de deur en die kregen dan te eten en mochten zo lang ze wilden blijven. Mijn ouders hadden tien kinderen dus iemand meer of minder maakte niet uit. Mijn moeder was heel gastvrij. Aan het eind van de oorlog kwam er een Duitse soldaat huilend bij ons aan de deur en ook hij werd in huis genomen. Zo’n jongen kon er toch ook niks aan doen?’

      

School: De Trinoom

‘Ik was bang van mijn moeder, die ik na vier jaar niet meer kende’

De ontmoeting tussen Edellief, Yoep en Matisse uit groep 8 van basisschool De Trinoom in Eindhoven en Rolf Loewenstein vindt in verband met corona via het beeldscherm plaats. Met de vraag hoe het met de 81-jarige gaat, wordt het ijs ook online snel gebroken. Rolf vertelt dat hij zijn tweede vaccinatieprik heeft gehad en dat het gewone leven snel weer kan beginnen, gelukkig.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik was nog heel jong, één jaar, toen het begon, dus van die tijd kan ik me niks herinneren. Na de oorlog woonden mijn opa en oma bij ons thuis, maar die hebben me nooit iets verteld. Maar ik was wel nieuwsgierig naar wat er gebeurd is, dus ik ben het gaan uitzoeken. Sommigen dingen geloof ik niet.’

Uw vader en broer zijn opgepakt tijdens de oorlog, heeft u ze daarna nog gezien?
‘Mijn vader en mijn broer zijn vermoord. Ik heb ze niet meer gezien. Ik heb mijn moeder een paar keer gevraagd naar mijn vader, maar dan kreeg ik een heel stom antwoord: “Dat weet ik niet!” Ik kan er nog om janken. Ik wilde weten hoe mijn vader was, of hij lief was of streng, maar mijn moeder vertelde niets. Ik heb een foto waar een jongetje op staat. Ik vroeg mijn moeder, toen ze al in het bejaardenhuis zat, wie dat jongetje was. Weer: “Dat weet ik niet!” Ik kreeg hele rare, stomme antwoorden. Soms denk ik er weer aan en snap ik niet dat mijn moeder zo praatte. Maar ik heb wel gehoord dat mensen die de oorlog meegemaakt hebben, bijna alle overlevenden, niet over de oorlog praatten. Dat moet zo erg geweest zijn dat mensen er niet over konden praten.’

Hoe was het om alleen ondergedoken te zitten?
‘Dat is me heel goed bevallen. Ik had het geluk dat het bij hele lieve mensen was. In een gezin met een dochter en twee zonen, in een vrijstaand huis in Apeldoorn. Ik kon er buitenspelen en vrij rondlopen. Het enige wat ik heb gezien was een Duits kanon, maar daar werd niet mee geschoten. Aan het eind van de oorlog kwam mijn moeder me halen met een militaire auto. Ik was hartstikke bang van haar. Ze had zwart, lang haar en ik kende haar niet meer. Ik heb de hele reis van Apeldoorn naar Eindhoven gehuild. We hadden elkaar vier jaar niet gezien. Moet je eens voorstellen, dat je eigen kind niet met je mee wil.’

Hoe kwam het eigenlijk dat uw vader en broer zijn opgepakt?
‘Ik heb brieven naar Het Rode Kruis geschreven om te achterhalen hoe mijn vader is omgekomen. Ik kreeg twee brieven terug met verschillende verhalen. Ik denk dat mijn vader is aangehouden in Maarheeze toen de moffen naar een Engelse piloot zochten. Volgens een van de  brieven van Het Rode Kruis riep mijn vader toen: “Laat me toch gaan, laat me toch gaan, ik ben een Jood!” Maar dat geloof ik niet. Want hoe stom kun je zijn als je weet dat de moffen alle Joden oppakken. Dan ga je dat niet zeggen. In de andere brief stond dat hij aan het einde van de oorlog is omgekomen tijdens de dodenmars van Oostenrijk naar Hamburg. En of dat waar is, ik weet het allemaal niet. Dat heb ik als bericht gekregen en daar heb ik mezelf maar bij neergelegd. Mijn broer is vermoord in een concentratiekamp net als zes miljoen Joden. Alleen omdat ze Joods waren.
Ik erger me kapot als mensen ooit zeggen: het mag nooit meer gebeuren. Het gebeurt iedere dag! Ik wil nog één ding benadrukken jongelui. Geloof niet in nepnieuws! In de Eerste en Tweede Wereldoorlog is er veel nepnieuws verkondigd. Hier in Nederland zijn er bijvoorbeeld ook mensen die niet geloven dat corona bestaat, terwijl mensen doodgaan. Probeer daar onderscheid in te maken.
Ik ken nog een mooie spreuk van Goethe en daar moeten jullie maar eens over nadenken: Gevaarlijk is het om een leeuw in zijn slaap te wekken. Gevaarlijk is een panter. Het gevaarlijkste en het gevaarlijkste is de mens in zijn waan.’

School: De Trinoom

‘Terwijl de volwassenen luisterden, stond ik op de uitkijk’

Kiki, Saar en Zoë van basisschool De Trinoom bereiden online het interview met Ria van der Waals voor, achter de laptop in een leegstaande klas op school. Helaas is een gewone ontmoeting door de pandemie niet mogelijk en vindt het interview plaats. De kinderen kennen de buurt waar Ria is opgegroeid, hun school is daar niet ver vandaan. Ria was acht jaar oud toen de oorlog voorbij was, iets jonger dan de kinderen nu zijn. Ze vragen zich af hoe groot de verschillen zijn tussen toen en nu.

Hoe wist je wanneer je moest schuilen tijdens de oorlog?
‘Als het luchtalarm afging, dan moest je zo snel mogelijk naar een veilige plek. In onze straat waren drie schuilkelders. Die zagen er aan de buitenkant uit als heuvels met een trapje en zo ging je naar binnen. Daar stonden wat bankjes in om op te zitten. Er was plaats voor ongeveer twintig tot dertig personen. Als het luchtalarm afging, dan rende je zo hard als je kon via de achtertuin naar de schuilkelder. Daarbinnen wachtte je totdat het luchtalarm wéér afging; dat was het teken dat het weer veilig was en je naar buiten kon. Vaak gingen volwassenen bidden in de schuilkelder. Bidden dat de oorlog snel voorbij zou zijn en onze huizen niet geraakt zouden worden door de bommen. Gelukkig is ons huis niet geraakt. Wel de Philipsfabriek waar mijn vader werkte en waar wij vlakbij woonden. En ook de kerk waar wij altijd naartoe gingen, is geraakt. ’s Avonds mocht je in de oorlog niet naar buiten, dat was de avondklok. En die hebben we nu weer.’

Hadden jullie genoeg te eten en kon u uw verjaardag wel vieren?
‘Tijdens de oorlog hadden wij genoeg te eten. Dat was wel anders in het noorden van Nederland. Dat kwam ook omdat wij eerder bevrijd zijn. Je kreeg eten op de bon en met bonnen, een soort zegels, kon je dan het eten kopen wat op die bon stond, bijvoorbeeld meel. Ook haalden we brood bij de boer. Dat zag er een beetje grijsbruin uit. En dat deelden we dan met onze familie. We hadden niet zoveel geld vroeger, maar als er iemand jarig was, vierden we dat wel. We kregen dan lekkere limonade en een koek. Dat doen we nu nog steeds, dus dat is al die jaren hetzelfde gebleven. Ook kregen we cadeautjes met Sinterklaas. Ik had een hele mooie pop gekregen op Sinterklaasavond. Juist die avond ging het luchtalarm af en renden we ons huis uit om te gaan schuilen. Ik was toen in de haast mijn pop vergeten en kon niet meer ophouden met huilen, zo erg vond ik het dat ik mijn mooie pop was vergeten. Uiteindelijk is mijn moeder mijn pop thuis gaan halen.’

Wat merkte u van de Duitse soldaten?
‘Die hebben de radio’s afgepakt, zodat we geen dingen te weten kwamen waarvan ze niet wilden dat wij dat zouden weten. Bijvoorbeeld wanneer er gebombardeerd werd. Soms lukte het iemand om zijn radio voor de Duitsers te verstoppen. Zo gingen we bij de fietsenmaker stiekem luisteren naar Radio Oranje, de stem van strijdend Nederland. De volwassenen gingen binnen luisteren, ik bleef buiten op de uitkijk staan. Zodra ik Duitsers zag, waarschuwde ik mijn vader en werd de radio snel verstopt. Ook moesten we uitkijken voor de NSB’ers. Die woonden ook bij ons in de buurt. Zij verraadden aan de Duitsers bijvoorbeeld wie er een radio had. Het was niet zo moeilijk om een NSB’er te herkennen; daar kwamen de Duitsers over de vloer. Ook hebben Duitsers onze school een tijdje bezet. We konden wel naar school, maar kregen toen steeds ergens anders les. Bijvoorbeeld op een zolder of in een café. We zaten dan met alleen meisjes bij elkaar, jongens hadden we niet in de klas want die zaten op de jongensschool. Dat is natuurlijk wel anders dan nu! Ook voetballen mocht je niet als meisje, dat was een sport voor jongens.’

         

School: De Trinoom

‘Uit de vliegtuigen werden paaseieren gegooid’

Roos, Lika en Aniek van basisschool De Trinoom wonen alle drie ook in het centrum van Eindhoven. Niet ver van de plek waar Miep Kersenmakers is opgegroeid en waar zij als achtjarig meisje de oorlog meemaakte. Het interview is niet bij mevrouw Kersenmakers thuis maar bij ‘Ons Thuis’, een gezellige dagbesteding voor ouderen waar zij vaak naartoe gaat. De meiden hebben het gesprek goed voorbereid en zitten startklaar met een lekker glaasje ranja en een heerlijke koek.

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘De oorlog begon op mijn verjaardag, op 15 mei. Tijdens de oorlog konden wij niet vaak naar school op de Gasthuisstraat. Dat was te gevaarlijk. Op 6 december 1942, de dag van Sinterklaas, at ik ’s avonds zuurkool. Een afschuwelijk gerecht waar ik nog erg van ga rillen. Binnen de kortste keren stond die avond onze buurt vol met mensen. Later bleek dat ze allemaal op de vlucht waren. Toen ik buiten ging kijken, zag ik dat er allemaal vliegtuigen over vlogen. Ze gooiden ‘paaseieren’ naar beneden. Althans, dat dacht ik. Maar het waren bommen. In de weken die volgden zijn er veel mensen overleden. Ook vijf klasgenootjes die in een zelfgemaakte schuilkelder aan de Biesterweg schuilden. Door een bom die voor de kelder is geplaatst zijn ze allemaal gestikt.’

Kende u mensen die ondergedoken waren?
‘In het bovenhuis boven de Edah woonden al weken tientallen Joodse mensen. Dit huis stond recht tegenover mijn huis en ik wist hier helemaal niks van. Op een dag kwamen ze allemaal achter elkaar het huis uit. Hun handen achter hun hoofd en een geweer op hen gericht. Dit was heel indrukwekkend en ik kan het mij nog goed herinneren. Ik snapte niet wat het betekende, maar later hebben mijn ouders me het uitgelegd.’

Hadden jullie genoeg eten, drinken en kleding tijdens de oorlog?
Eens in de zoveel tijd mochten wij bonnen gaan halen bij een distributiekantoortje in de buurt. Met die bonnen konden we dan eten kopen. We kochten er suiker, melkpoeder en brood van. We aten wat er was, het was zeker geen luxe. Gelukkig hadden we wel schoon water. Dat mocht je niet verspillen. Als we in bad moesten, stonden we achter elkaar in een rijtje klaar en gingen we in hetzelfde water ons wassen. Anders kostte al dat water veel te veel geld en dat hadden we vroeger niet. Gelukkig woonden wij op de Stratumsedijk recht tegenover een kruidenier. Hij zorgde goed voor zijn vaste klanten en dus ook voor ons. Mijn vader had een sigarenhandeltje en de kruidenier hield van sigaren, dus zo werd er goed voor elkaar gezorgd. Veel kleren hadden we niet, maar we hadden een goede huisnaaister en als we weer gegroeid waren, werd er gewoon een stuk stof tussen onze kleding gezet, zodat onze rokken en truien toch nog langer meegingen.’

Hoe was de bevrijding?

‘Oh, wat waren we blij toen we bevrijd werden. Mensen sprongen op de auto’s en tanks die over de Aalsterweg reden. Het was één groot feest. De oranje Afrikaantjes in ons voortuintje waren in twee minuten allemaal weg, meegenomen in de feestvreugde. Maar helaas was het van korte duur. Die nacht werden we opnieuw gebombardeerd, dat was op 19 september. We zijn toen met het hele gezin vertrokken naar opa en oma en samen met hen zijn we te voet naar een huisje op de hei gegaan. Hier hebben we een fijne tijd gehad en een aantal maanden gewoond. Totdat de oorlog echt voorbij was. Toen zijn we terug naar huis gegaan.’

       

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892