School: De Talisman

‘Het gekke was dat die bomscherven nog warm waren’

Olivia, Liselotte en Finn van De Talisman in Eindhoven wonen in de wijk waar Tiny Boogers in zijn jeugd woonde. Finn woont zelfs schuin tegenover de vroegere basisschool, De Gerardusschool, van meneer Boogers in de Orchideeënstraat. Hij werd in 1934 geboren en was 6 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De kinderen hebben zich goed voorbereid op het gesprek.

Hoe was het om buiten te zijn als er plotseling luchtalarm was?
‘Ik zat op de basisschool in de Orchideeënstraat. Op school werd aandacht aan de oorlog besteed. We oefenden bijvoorbeeld hoe we onder de schoolbanken moesten gaan zitten als het luchtalarm afging.

Wanneer we buiten waren en het luchtalarm ging af, dan moesten we meteen bij omwonenden schuilen om te zorgen dat we veilig waren. En als de sirene opnieuw afging, nu met een andere toon, dan wisten we dat het gevaar geweken was en we veilig waren. Dan konden we weer naar buiten. Na de beschietingen ging ik vaak bomscherven zoeken op straat. Dit waren ijzeren scherven van de bommen die uit de vliegtuigen waren gevallen. Het gekke was dat die scherven nog warm waren.’

Had u genoeg te stoken en te eten tijdens de oorlog?
‘Ik ging te voet naar het spoor bij de Losweg met de treinwagons die kolen vervoerden, en haalde overgebleven kolen en kolengruis uit de wagons. Dit mocht eigenlijk niet. Mijn moeder maakte met kranten en kolengruis eierkolen. Hiermee konden we de kachel stoken. We gingen ook met de slee naar de Leenderhei om bomen te kappen voor kachelhout.

We hadden voldoende te eten in de oorlog. Mijn vader ging naar boeren om vlees of koren te kopen. Koren mocht je niet vervoeren. Ik moest dan op een zak koren gaan zitten en een cape omdoen. Na het maaien van de velden raapten we ook korenaren. Deze maalden we in de koffiemolen of we brachten ze naar de Gennepermolen. Mijn moeder bakte dan brood van het meel.’

Waarom moest u na de oorlog naar Eersel?
‘Aan het einde van de oorlog werd ik naar Eersel gestuurd omdat ik te mager was. Dit gold alleen voor mij als oudste thuis. In Eersel kwam ik samen met anderen terecht in een klooster. We hadden geen lessen, het was er erg gezellig en we kregen goed te eten.

In Eersel merkte ik niets van de oorlog. Toen ik naar huis mocht was de bevrijding en het feest in Eindhoven al geweest. Dat vond ik jammer. Thuis waren alle ramen eruit. Op de hoek bij de Leenderweg waren bommen gevallen. Aan de overkant van de straat waren de huizen weg. Gelukkig was er niemand in mijn familie gewond geraakt.

Thuis hoorde ik op de radio dat kinderen die moesten aansterken naar Engeland konden. Dat wilde ik ook en vanaf Eindhoven gingen we met een vrachtwagen naar Rotterdam. Daar gingen we op de boot naar Engeland. Er voeren allemaal schepen om ons heen. Dit waren mijnenvegers. Zij zorgden ervoor dat we veilig naar Engeland konden varen.

In Engeland kwam ik terecht in een kasteel met slaapzalen voor jongens en meisjes. We maakten bustochtjes in de omgeving, bijvoorbeeld naar een rivier met een waterval. Na de eerste drie maanden kon ik drie maanden langer in Engeland blijven. Dit wilde ik wel, ik had geen heimwee.

Ik kwam terecht op het eiland White. In dit gezin zocht de zoon voor mij Nederlandse zenders op de radio. Ik vond het moeilijk dat ik geen Engels sprak en zij geen Nederlands. De vader in dit gezin was poelier en we gingen onder andere kippen, konijnen en hazen vangen en naar de slachter brengen. Ik moest bij de boeren kippen vangen en verdiende zo een centje. Onderweg wees hij steeds dingen aan en benoemde ze. Zo leerde ik al snel Engels. Ik kwam net voor Sinterklaas weer terug in Nederland.’

School: De Talisman

‘Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan’

Julia, Karsten en Freek van basisschool De Talisman lopen naar Julia’s huis vlakbij school. Het is een mooie zonnige maar koude dag. Het is Julia’s opa die vandaag geïnterviewd wordt, hij maakte de oorlog mee in Eindhoven en woont nu in een dorp vlakbij Eindhoven. Rob Hermens was 1 jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde aan de Eckartseweg, waar Eindhoven ophield. Hoewel hij nog best jong was, weet hij zich nog veel verhalen en details te herinneren. Zo vertelt hij dat hij de parachutisten tijdens operatie ‘Market Garden’ heeft zien landen in Son vlakbij zijn huis.

Konden jullie schuilen in de oorlog voor een bombardement?
‘Bij de moestuin achter het huis was een groot stuk land en daar hadden mijn vader en de buurman een schuilkelder gebouwd. Een beetje brutaal misschien, maar ze hadden bij de voetbalclub de doelpalen afgezaagd voor het dak. Er was geen voetbal tijdens de oorlog. De kelder was 2 meter breed en 5 meter lang, met bankjes in rijen tegenover elkaar, en er waren kleden. Het was donker dus hadden we een knijpkat. Onze buren hadden schuttersputjes: dat is een diepe kuil zonder dakje en het was maar voor één persoon.

Beneden in huiskamer hebben we wel eens met z’n vijven op matrassen geslapen om sneller naar buiten te kunnen. Dat vonden mijn ouders veiliger. Onze kleding lag dan achter op het bed en er lag ook een jas om snel te kunnen vluchten, zo de schuilkelder in.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat weet ik nog goed, ik was toen 6 jaar. Iedereen was blij en opgelucht want we konden weer vrij bewegen. Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan, bij de Oude Toren. Ik was blij dat de Engelsen kwamen. We speelden meestal op straat. Een paar jochies waren aan het schooien bij de militairen, ze vroegen bijvoorbeeld om kauwgom of zo. Ik was daar te verlegen of te jong voor. Op een gegeven moment zat ik op een stoeltje voor het huis, toen ik van een Engelsman zomaar een enorm groot tablet chocola kreeg. Hij zei ‘For blondy’!

Is er in de oorlog iets vervelend gebeurd?
‘Bij ons in de buurt woonden twee families van wie de zonen vaak bij de Engelsen ‘hingen’ die achter ons land gestationeerd waren. Zij waren grotere jongens, wij speelden daar ook. Een jongen schopte een keer tegen een open benzineblik en er kwam vuur. Hoe dat kwam, weet ik niet. Het kwam tegen een zoon van de andere familie aan. Die jongen is toen verbrand en uiteindelijk overleden. Het was natuurlijk een ongeluk maar met een vreselijke afloop. Dat weet ik nog heel goed.’

School: De Talisman

‘Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker’

Mien Boogers en haar man staan al klaar bij de voordeur als Ava, Isis, Jip en Sebas uit de auto klimmen. De leerlingen van basisschool de Talisman uit Eindhoven zien in hun ooghoeken de speeltuin die in het park voor het huis ligt, maar kiezen er zonder te twijfelen voor om naar binnen te gaan. Er is limonade, zelfs bitter lemon. Meneer Boogers zegt dat de koffie nog doorloopt en komt later met een dienblad de kamer binnen. Als iedereen te drinken heeft, stellen de kinderen zich netjes voor. En dan beginnen ze met vragen stellen, eerst voorzichtig, maar daarna gaan ze helemaal los.

Hoe merkte u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was toen nog heel klein, 4 jaar, maar ik wist het wel. Op een zondagmorgen was ik met mijn vader naar de kerk gegaan en toen vloog er een hele formatie vliegtuigen over. Over de Boschdijk kwamen allemaal militaire vrachtwagen gereden, dat was vroeger de weg van Eindhoven naar Den Bosch. En mensen keken naar boven en zeiden: ‘De Duitsers komen, nou is het oorlog’. Dat was mijn eerste kennismaking met de oorlog. Ik was toen nog niet bang, maar de mensen om mij heen wel.’

Dacht u toen die vliegtuigen overvlogen ‘oh, dit is vet’?
‘Ik had wel schrik van vliegtuigen, want waar wij woonden is ook een bom gevallen. Dus iedere keer als er een vliegtuig overkwam, rende ik snel naar huis. Aan de overkant van de straat, bij de overburen, hadden ze een schuilkelder. Daar gingen wij vaak schuilen. Maar op een keer ging het luchtalarm af en zei mijn moeder: ‘Nee, we gaan er niet heen, we gaan naar onze eigen schuilkelder’. Die had mijn vader zelf gemaakt. Dat was een diepe greppel, in het zand, met daarover planken en graszoden. En toen is op het huis van de overburen een bom gevallen. Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker van al het stof en gruis dat door de lucht vloog. Het werd mistig en je zag niets meer.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op een zaterdag stond ik voor het raam naar buiten te kijken. Mijn moeder had net een grote pan pap op tafel gezet. Plotseling vloog het raam eruit. Ik dacht: wat zijn mijn handen toch nat? Toen ik keek, zaten mijn handen onder het bloed. Met een pincet haalde mijn vader de scherven eruit. In de pap was glas gekomen dus die moest worden weggegooid. Voor onze ramen werden planken gezet. Vlakbij was een V2 bom gevallen, een rij huizen was weggevaagd. Later hoorde ik dat schoolkinderen waren overleden. Wij hebben geluk gehad… Ik zat op school in de buurt van het centrum. In de Kruisstraat is een rij huizen gebombardeerd en ook kinderen in mijn klas zijn toen overleden. Ze zijn in één groot graf begraven. Het graf is op de Antonius-begraafplaats te vinden. Het heeft een stenen monument.

Er is ook een keer een man overleden tijden een bombardement. Die man is later opgehaald met een platte kar. Wij mochten niet kijken, maar we keken toch stiekem. Ik zag de voetjes van die man onder het laken uitsteken. En dat vond ik heel eng.’

Hoe ging de bevrijding?
‘Mensen waren allemaal heel blij. Over de Kruisstraat kwamen de bevrijders binnen. Wij woonden in een zijstraat daarvan. Voor de vrachtwagens uit liepen mensen met grijsgroene pakken om te kijken of andere mensen zich verscholen hadden, zoals NSB’ers. Als ze iemand vonden, moest die met zijn handen in zijn nek voorop gaan lopen. Mensen stonden te dansen. Plotseling vielen er lichtkogels uit de lucht. Iedereen dacht dat het bij het feest hoorde, dat het vuurwerk was. Toen werd er verteld dat het niet goed was, dat je naar binnen moest… De Duitsers gingen misschien wel bommen gooien. Ze hebben toen de gehele binnenstad gebombardeerd.’

School: De Talisman

Ons vertrek uit ons huis in Middelburg noemde ik ‘de vlucht uit Egypte’

In de zonnige vrieskou lopen Saar, Josefien, Laurens en Guido van basisschool De Talisman in Eindhoven naar Mieke le Nobel. Het is maar een klein stukje lopen. Mevrouw Le Nobel woont in een mooi vooroorlogs huis, en bij de jassen ophangen in de hal met glas en lood komt het gesprek al meteen op gang. De kinderen hebben zich ook enorm goed voorbereid. Mevrouw Le Nobel woonde in de oorlog in Middelburg, in Zeeland. Ze was nog jong, pas 2 jaar, toen de oorlog begon.

Haar vader en moeder wilden hun kinderen niet bang maken. Wel moesten ze oefenen hoe snel ze van boven naar beneden konden komen als dat nodig mocht zijn. Vader keek dan op de klok hoe snel ze beneden waren. Ze leerden ook dat als een Duitser je iets vroeg, je ‘Immer grade aus’ moest zeggen.

Waarom moest u naar de binnenstad van Middelburg verhuizen?
‘Zeeland is onder water gezet om de Duitsers te verjagen. Wij woonden aan de Singel die om Middelburg heen ligt, en ook daar zou het water komen. Maar de binnenstad zou wel droog blijven. Wij moesten dus ons huis uit. Mijn vader en moeder brachten de boeken, speelgoed en muziekinstrumenten naar boven. We konden een paar grote koffers meenemen en wat kleren. Mijn zusje was net geboren en haar wieg moest natuurlijk ook mee op een handkar. Broer Jan en ik mochten om de beurt erbovenop. Ik noemde dat ‘de vlucht uit Egypte’.

We kregen een evaluatieadres in de binnenstad, Houtkaai nummer 13. Een man woonde in een kast van een huis met de huishoudster. Nou, die was wel wat meer dan een huishoudster… Op de eerste verdieping zat een gezin uit Amsterdam. Wij kregen één grote kamer. In de kelder gingen we schuilen als er alarm was.’

Heeft u spannende dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn broer had een vriend en die had een zweefvliegtuigje gemaakt. Door aan het elastiekje te trekken kon het wegvliegen. Ze vertelden me dat zo’n vliegtuigje verboden was omdat je dan berichten kon overbrengen, zoals postduiven dat ook doen. Ik wist niet of het waar was, maar hun vliegtuigje was aan de overkant bij de Duitsers terechtgekomen. ‘Mieke ga jij dat halen, zeiden ze, ‘jij bent nog klein.’ Ik moest een brug over om daar te komen. Er liep ook een Duitser. Heel voorzichtig ben ik richting de Duitsers gelopen. In de buurt stond een hok op palen met een konijn en daar ben ik bij gaan zitten. Want het vliegtuigje was daar vlakbij terechtgekomen. Toen heb ik snel het vliegtuigje gepakt en ben ik ook heel snel terug gerend. Dat voelde zó spannend; mijn hart bonkte helemaal.’

Waar speelde u in de oorlog?
‘Toen we nog op de Singel woonden, waren we vaak met een groepje kinderen bij het water aan het spelen. Duitsers waren op een dag met opblaasbootjes aan het oefenen. Ze hadden zware, lange jassen aan tot op hun enkels en droegen zware laarzen. Een bootje ging in het water. Vier soldaten stapten erin, een vijfde moest afzetten en dan ook in de boot springen.

Wij gingen aan de waterkant naar ze kijken en we wachtten tot het mis zou gaan. Als dat gebeurde, gingen we allemaal joelen en ‘yeah’ roepen. We vluchtten dan naar Nelly’s moeder en via het gangetje achter hun huis gingen we op de klep van de wc staan. Wat waren we bang… Maar ze kwamen gelukkig niet achter ons aan.’

Wie paste op jullie huis toen jullie in de binnenstad gingen wonen?
‘Achter ons huis woonde een boer die de sleutel van ons huis had. Hij mocht kleinvee, zoals konijnen en geiten, in ons huis stallen. Een keertje gingen we terug want vader wilde kijken hoe het huis erbij stond. Ik deed de wc-deur open en er lag allemaal stro op de vloer. Daar hadden de geiten gestaan. En op het aanrecht stonden allemaal hokken waar de konijnen in hadden gezeten. Na de oorlog zwommen er vissen in de woonkamer. Ik zag toen voor het eerst een grote vis met rode stipjes erop, dat was de eerste vis die ik leerde van naam: een schol.’

School: De Talisman

‘Ik heb maar één les van mijn Joodse pianoleraar gehad’

Julie, Fleur, Gip en Gijs zitten op basisschool De Talisman in Eindhoven. De school ligt vlakbij het huidige woonadres van Helmi van Stratum. Tijdens de oorlog woonde zij aan de Copernicuslaan in Den Haag. Mevrouw Van Stratum was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak, en vandaag gaan de kinderen haar hierover interviewen.

Heeft iemand uit uw familie wel eens iemand geholpen in de oorlog?
‘Ik kan me herinneren dat we in de duinen liepen en we een man tegenkwamen die mijn vader groette. Mijn vader groette hem terug. Hij kende hem van zijn werk bij de PTT. Mijn vader zei tegen mijn moeder: ‘Ik moet die meneer even spreken, loop maar door’. Het was een Joodse man, die wist dat hij op transport zou gaan naar een kamp. Hij vroeg mijn vader of hij zijn boekenverzameling naar hem mocht brengen, zodat mijn vader die voor hem kon bewaren. Mijn vader zei dat dat mocht, dat moesten we dan netjes regelen. Maar voordat ze het konden regelen, was hij al opgehaald door de Duitsers.

Onze pianoleraar was ook Joods, en ook hij is opgehaald door de Duitsers. Ik heb maar één les van hem gehad. Hij heeft me toen wel iets gegeven: een plaatje van spelende muisjes. Ik heb het ingelijst en nog altijd aan de muur hangen. Het is geen kunstwerk, maar het is me dierbaar. Mijn dochter heeft informatie over hem ingewonnen bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Hij is op 8 december 1942 van Westerbork overgebracht naar Auschwitz, daar is hij op 11 december 1942 omgebracht. 74 van zijn familieleden zijn omgekomen. Het is iets vreselijks, wat mensen elkaar aan kunnen doen.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘In Den Haag was er een bombardement op Bezuidenhout. Dit was meer aan het einde van de oorlog toen de Engelsen en de Amerikanen er al aankwamen. Daar is toen een flatgebouw geraakt. De vioolleraar van mijn broer woonde er, hij heeft het gelukkig overleefd.

De Duitsers hadden tijdens de oorlog V1 en V2 raketten opgesteld. Op vier plekken rond Den Haag werden deze afgeschoten. Dat kon je horen. Een keer is zo’n raket bij ons in de wijk neergekomen. Een hele flat was kapot en er waren minstens dertig doden. Wij zaten aan tafel en mijn moeder zag die raket aankomen… ze dacht dat het voorbij was en schreeuwde. Die angst kan ik me nog herinneren. Vanaf dat moment luisterden wij altijd heel goed waar de raket naartoe ging als ze afgeschoten werden. Dan waren we heel gespannen. En als het gebrom ophield was het weer ok.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Ja, dat weet ik nog, het is vreselijk als je honger hebt. Voor vaders en moeders is het heel akelig als ze hun kinderen die in de groei zijn geen eten kunnen geven. Mijn moeder was gewend voorraad te hebben. Ze was daar heel zuinig mee. Tot januari 1945 hebben we relatief weinig honger gehad. Vanaf januari 1945 werd het steeds minder. Ik was 9 jaar en een sprietje, ik had niet zoveel nodig. Maar mijn broer was 14 jaar en had altijd honger. Hij heeft daar een slechte rug aan overgehouden. Die twee maanden waren de scholen gesloten. Toen waren we thuis en verveelden we ons. Je deed zo min mogelijk want anders kreeg je honger. We hebben zelfs een keer bloembollen gegeten. Zo hebben we het net gered. Het was een hele spannende tijd.’

Hoe voelde u zich toen Nederland bevrijd werd?
‘We hoorden via via dat de bevrijders eraan kwamen, want we hadden geen radio of niks. Eerst hoorden we al in de zomer van 1944 dat het zuiden van Nederland was bevrijd. Maar ze kwamen de rivier niet over. Op een gegeven moment hebben de Duitsers het moeten opgeven en zijn ze gevlucht. Ze hebben zich overgegeven en daarna werd er vrede gesloten. Dit werd aan elkaar verteld en iedereen was vreselijk blij en we gingen de straat op. De Canadezen kwamen Den Haag binnengereden. Mijn broers waren padvinders en moesten erbij zijn om de weg te wijzen. Mijn jongste broertje mocht toen meerijden op een Canadese tank. Hij kreeg een briefje van die soldaat en dat heeft hij zijn hele leven bewaard.’

School: De Talisman

‘Er was maar één paar schoenen voor mij en die vond ik verschrikkelijk lelijk’

Hans Tielrooij woonde in de oorlog samen met zijn vader, Duitse moeder en zijn twee jaar oudere broer aan de Rodenbachlaan in Gestel. Hij vertelt nu als 94-jarige uitgebreid aan Joep, Bengt, Tara en Zara van basisschool De Talisman over zijn leven en ervaringen in de oorlog als kleine jongen van zes. Meneer Tielrooij is open en warm, en het raakt hem als hij teruggaat naar deze tijd.

Had u last van de Duitsers?
‘Ergens wel want als kind wilden wij geen oorlog. Maar het was nou eenmaal zo. Als er weer een aanval was, als er bommen gegooid werden, dan gingen wij altijd in de kelder zitten. Tot het alarm kwam dat het weer veilig was. Ik heb al die bombardementen meegemaakt. En dat is een van de dingen die mij het meest bijgebleven is, dat er vaak bombardementen waren. Om die Philipsfabrieken kapot te gooien of het vliegveld. Dat vonden wij als kind helemaal niet leuk. Wij wilden gewoon dat de oorlog stopte.

Brabanders hadden overal schuilplaatsen gemaakt, zodat mensen die op straat liepen zich bij een bombardement konden verstoppen. Elke keer als we naar de kelder moesten, was ik bang. Ik heb gezien dat er huizen kapot waren in de buurt. Wij zaten in onze eigen kelder. En er lag een schuilkelder buiten en daar was het donker binnen. Wij mochten daar niet in maar ja, wij kinderen wilden het natuurlijk toch bekijken.

Werd er veel gesproken door jullie over de oorlog?
‘Daar kom ik op een heel moeilijk punt. Mijn moeder was namelijk een Duitse. Mijn ouders hadden kennissen en die zochten mensen die Joden wilden verbergen. Wij hebben twee keer Joden in huis gehad. Wat ik daar nog van wat weet? Mijn ouders zeiden tegen ons: ‘Je zegt op school niks! Je mag tegen niemand vertellen dat wij Joden in huis hebben.’ En ik weet nog dat ik dan wel eens op school, als ik me zat te vervelen, dacht: ik mag niets zeggen, ik mag niets zeggen… Geen Joden in huis, geen Joden in huis…

Als je ouder wordt vergeet je dat soort dingen, maar als ik eraan terugdenk, dan denk ik dat dit voor mij toch een hele gevoelige periode is geweest. Ik ben er wel trots op dat ik een buitenlandse moeder had en mijn ouders allebei zeiden: ‘Wij willen wel Joden in huis hebben’.

De man die bij ons in huis kwam, meneer Van Beem, was tandarts. Een buurvrouw met tandpijn kwam daarom langs bij ons. Maar hij zei: ‘Ja, nee… ik heb geen instrumenten hier en ik kan niets doen.’ Maar hij was helemaal geen tandarts. En hij heette ook niet Van Beem. Hij had een andere naam aangenomen. Zijn vrouw zat een paar straten verder ondergedoken en dan ontmoetten ze wel eens elkaar bij ons achter in het gangetje. Ik weet nog dat wij ze soms samen zagen als we van school kwamen. ‘Jij was met je vrouw daar’, zeiden we dan tegen hem, waarop hij antwoordde: ‘Ja, maar dat ziet niemand, niemand komt in dat gangetje’. Maar ik vond dat wel eng.

Hadden jullie veel eten in de oorlog?
‘Mijn moeder was een hele flinke vrouw, die ging op de fiets naar Nederwetten of Aalst. Van de boeren die daar woonden, ging ze van alles kopen. Ik had een hele handige moeder die altijd ergens wat te pakken kon krijgen. Ik heb geen hongergevoelens gehad. Ik weet alleen nog dat er na de oorlog sinaasappels kwamen, en dat ik toen dacht: er is veel meer te eten dan dat wij in de oorlog hadden.

Mijn moeder moest in de rij staan voor bonnen. Soms duurde dat zo lang dat mijn moeder tegen ons zei: ‘Jullie komen mij maar aflossen, dan kom ik over een half uur terug’. Met die bonnetjes konden we dan naar winkels om spullen te kopen. We hadden bijvoorbeeld geen schoenen, maar droegen klompjes met leer erover. Op een gegeven moment ging ergens een winkel open waar kinderschoenen waren. Eindelijk had mijn moeder die bonnen dus wij gingen naar de winkel. In mijn maat was er maar één paar schoenen en die vond ik verschrikkelijk lelijk. Maar ja, er was niks anders. Of ik moest op klompen blijven lopen.’

Heeft u het Sinterklaasbombardement meegemaakt op 6 december 1942?
‘Ja, de dag dat de Engelsen de Philipsfabrieken wilden bombarderen, maar de Demer troffen. Ik weet nog dat mijn broer me riep naar boven te komen. ‘Hans, kom kijken, dan zie je die vliegtuigen.’ Ik vond het eng, maar mijn grote broer liet zien dat het ook wel spannend was. Alleen hebben ze toen dus verkeerd gebombardeerd, en zijn al die winkels geraakt.

Er is ook eens op een kruispunt in onze straat een bom gevallen. Daar zijn een paar mensen bij omgekomen. De huizen die daar het dichtste bij stonden waren allemaal in puin, daar kon je niet meer in wonen. Later zijn we daar wel eens naartoe gegaan omdat we wilden zien hoe die huizen er van binnen uitzagen. Kinderen doen soms dingen die niet mogen…’

School: De Talisman

‘Een van de Amerikanen gaf me zijn bajonet, dat maakte indruk op mij’

Op een koude januaridag rijden Luuk, Bran en Alethia vanuit basisschool de Talisman richting Vitalis Berckelhof, waar Ben Clevers (bijna 95 jaar) woont. Hij is de overgroot-opa van Luuk, maar Luuk heeft hem nog nooit over de oorlog gesproken. Ze vinden het alle drie een beetje spannend; hoe gaat dat dan met vragen stellen en heeft meneer Clevers wel genoeg te vertellen? Al snel blijkt dat hij een goede verteller is. Hij vertelt over de oorlog alsof deze gisteren heeft plaatsgevonden, met veel details over tijden en locaties, zonder de tijd te nemen om zelf wat te drinken.

Wat is een van de spannendste dingen die u heeft meegemaakt?
‘In juni 1944 leek het erop dat Eindhoven bevrijd was, maar de ondergrondse kwam ons waarschuwen: het gevaar was niet geweken. We vluchtten op de fiets naar ons buitenhuis in Lieshout. Maar bij t Hofke in Tongelre moesten we overnachten omdat het te gevaarlijk was om verder te gaan. Die avond was er een groot bombardement in Eindhoven. Het leek alsof de héle stad in brand stond.

De volgende dag fietsten we met twaalf man terug naar Eindhoven en kwamen we in een tankslag terecht tussen de Duitsers en Engelsen. We hoorden de granaten van de tanks over fluiten en toen we een Engelse tank tegenkwamen riep hij: ‘Get out, danger!’ Maar waar moesten we heen? In Eindhoven waren nog Duitsers dus we bleven fietsen tot we in Borkel en Schaft aankwamen. Hier zijn we nog een paar dagen gebleven, we sliepen bij mensen die mijn vader kende, totdat het veilig was om terug naar Eindhoven te keren.’

Was het moeilijk om aan eten en spullen te komen tijdens de oorlog?
‘Dit was ontzettend moeilijk, dat kun je je niet voorstellen vandaag de dag. In het begin van de oorlog was er nog genoeg, maar op een gegeven moment ging het eten naar het Oostfront in Duitsland omdat ze daar tekorten hadden.

Er kwamen bonnen waar je eten, schoenen en kleding voor kon halen. Maar er was niks… De winkels waren leeg, dus je had helemaal niets aan bonnen. De beste manier om aan spullen of eten te komen: creatief zijn en samen delen. Ook mijn moeder werd steeds creatiever. Ze vond ergens stof voor een pofbroek of een stukje wol voor een trui, zodat ik niet in mijn blote billen door het leven hoefde.

De crisis duurde tot 1948-1949. Ik had geen jas en er was weinig eten. Ik probeerde op klompen naar school te gaan maar kon hier totaal niet op lopen. Je moest in die tijd geen hoge eisen stellen aan het leven. We wisten niet beter en probeerden er wat van te maken.’

Wanneer dacht u toen Nederland bevrijd leek?
‘Dat weet ik nog heel goed. Op 5 juni 1944 werd er op de luiken geklopt en tegen mijn vader geroepen: ‘Clevers, de Amerikanen zijn geland in Frankrijk!’ Veel mensen luisterden stiekem naar de Engelse zender, naar uitzendingen van Radio Oranje die vanuit Londen kwam en het échte verhaal vertelde omdat de kranten alleen maar positief nieuws over Duitsland mochten schrijven.

Mijn vader had de hele oorlog 48 flessen Franse Cognac bewaard – deze had hij tijdens de oorlog voor veel geld kunnen verkopen, maar dus nooit gedaan omdat hij ze voor de bevrijding wilde bewaren. Dit was het moment waarop dat ze opengingen. Al snel zat er ‘een flinke deuk in de kist’ cognac…

Ons hele huis zat vol met mensen, zelfs met parachutisten vanuit Son. Alle parachutisten hadden een tommy gun en bajonet (een dolk) aan hun enkel zitten ter bescherming. Een van de Amerikanen, Alex Moulhé, gaf me zijn bajonet. Dat maakte veel indruk op mij, als 15-jarige. Helaas is deze Amerikaan later omgekomen in Duitsland, hopelijk niet omdat hij zijn bajonet miste.

We waren ontzettend blij deze dag, ons niet realiserende dat het nog tot september zou duren voordat de Amerikanen en Engelsen Eindhoven écht zouden bevrijden.’

School: De Talisman

‘Ik hoopte dat het luchtalarm afging, zodat we niet naar school hoefden’

Davy, Jonathan en Lars zijn onderweg naar Jeff Haneveer. Hij woont nu niet al te ver fietsen van basisschool de Talisman in Eindhoven. Meneer Haneveer was 9 jaar toen de oorlog begon en woonde destijds aan de Frederiklaan in Eindhoven, vlakbij de Philipsfabrieken die tijdens ‘operatie Oester’ werden gebombardeerd door de Engelsen. Het heette operatie Oester omdat de vliegtuigen laag over de oesterbanken in Zeeland vlogen om onder de radar te blijven.

Was u bang voor de vliegtuigen?
‘Ik was niet bang voor de Duitse vliegtuigen. Op 6 december 1942 was ik mijn Sinterklaas-cadeautje in de woonkamer aan het uitpakken. Ineens leek het alsof het huis tegenover ons werd opgetild en in elkaar zakte. Deze woning bleek te zijn geraakt door een bom van de Engelsen, die eigenlijk bedoeld was voor de Philipsfabriek er vlakbij. Mijn broer liep er meteen heen om te helpen. Maar er waren zes mensen dood aan de overkant. Bij ons huis vlogen de ramen eruit. Kun je je voorstellen hoeveel lawaai dat is als er 94 vliegtuigen overvliegen? We hebben een tijd bij anderen in de woonkamer gewoond tot ons huis weer bruikbaar was. Later heb ik samen met Anton van der Heijde die ook bij mij in de straat woonde, ervoor gezorgd dat het Oestermonument is gemaakt tegenover het politiebureau in Eindhoven, ter nagedachtenis aan alle mensen die om het leven zijn gekomen bij dit Sinterklaasbombardement.’

Wat vond u van de oorlog?
‘Ik was 9 jaar en ik vond de oorlog eigenlijk wel spannend. Als ik naar school liep en het luchtalarm ging af, dan renden we weg uit de stad. Als we dan weer terugliepen naar school, hoopte ik dat het luchtalarm opnieuw afging zodat we niet naar school hoefden. Ik zat in Philipsdorp op school. Omdat de school zo dichtbij de Philipsfabrieken stond, werd onze school verplaatst naar een schoolgebouw in Gestel. Daar zaten meer scholen in datzelfde gebouw. Daarom konden we niet normaal les krijgen. We maakten voorbedrukte sommetjes. Dat vonden we heel fijn want dan hoefde maar één kind ze te maken en dan konden de anderen ze allemaal fijn overschrijven.

Op woensdagmiddag ging ik zoals dat gewoon was naar de scouting toe. Toen sloeg een Duitse officier mij links rechts in mijn gezicht omdat ik mijn welpenuniform aan had. De Duitsers vonden scouting een Engelse organisatie en ik had dus een pak aan van de vijand.’

Hoe bent u aan dit stuk parachutestof gekomen?
‘Bij Son landden Amerikaanse parachutisten. Ze hadden oranje en witte parachutes, zodat ze elkaar makkelijk konden vinden. En er waren ook camouflageparachutes, want die parachutisten hadden een gevechtsopdracht. Mijn vader en moeder wisten het niet, maar ik ben toen met vriendjes op de fiets naar Son gereden om te kijken of er nog wat op de grond lag. Ik heb daar een stuk camouflageparachute meegenomen.

Op 18 september 1944 werd Eindhoven bevrijd. Veel volwassenen waren blij, maar ik vond het jammer dat die spannende tijd voorbij was. De Engelse troepen kwamen over de weg vanuit Valkenswaard en ze ontmoetten de Amerikanen in Eindhoven. Op 19 september, toen Eindhoven dus al bevrijd was, gooiden de Duitsers oranje lichtkogels uit. De mensen dachten dat dat voor het feest was, maar de Duitsers lieten zo zien waar de Amerikaanse en Engelse troepen gelegerd waren en zo hebben de Duitsers die gebombardeerd.’

School: De Talisman

‘We waren echt bang voor die Grüne Polizei’

Tess, Anouk, Seger en Sebas worden, na een heel kort fietstochtje vanaf school, enthousiast ontvangen door Joke van der Vliet. De 99-jarige woont al 68 jaar in een huisje in de Eindhovense wijk Schuttersbos. Het staat er vol met boeken, vooral over vogels en planten. En prachtige schilderijtjes die ze zelf heeft gemaakt. Ze heeft drinken en koekjes geregeld en zit al snel klaar om uitgebreid te vertellen aan de leerlingen van De Talisman. En wat heeft ze veel te vertellen!

Wat is uw eerste herinnering aan de oorlog?
‘Mijn eerste herinnering heb ik aan een hele mooie Pinksterdag, 10 mei 1940; ik was 16 jaar. Wij woonden toen in de Strijpsestraat. We gingen gewoon lekker buiten wandelen. Verderop zagen we een soldaat met een uniform dat we niet kenden. Ik rende weer naar huis en vertelde aan mijn vader dat ik een vreemde soldaat was tegengekomen. ‘Ja meiske’, zei hij, ‘ik heb het net pas gehoord op de radio’. Wij hadden geen televisie, maar een klein radiootje. En zo hoorde mijn vader dat de Duitsers ons land hadden ingepalmd. Zomaar, hupsakee. Dat werd helemaal niet aangekondigd, ze kwamen ’s nachts ons bezetten. We dachten: wat zullen we nou hebben, krijgen we nou oorlog? Wij hielden niet van Duitsers, want sinds 1933 hadden ze daar een andere regering van mensen die wij niet moesten. Verkeerde mensen; die dachten verkeerd, die handelden verkeerd, dat waren de vijanden. Adolf Hitler, die aan de macht was, heeft toen de oorlog verklaard. Het hele leven van Duitsland gooide hij ondersteboven. Hij heeft Duitsland en Nederland en heel veel ander landen gewoon kapot gemaakt. In het begin was er nog wel van alles te krijgen, maar de winkels werden hoe langer hoe leger. Later kregen we bonnen om spullen te kopen. Maar er was heel weinig. Ze stalen onze winkels leeg. Maar in Brabant en Limburg hadden we het geluk dat er veel boeren waren in de omgeving en die hielpen ons met eten. Vooral op het laatst van de oorlog.’

Waarom moesten jullie op de uitkijk staan bij het hockeyen?
‘Om te kijken of die groene wagens van de Grüne Polizei niet langskwamen terwijl we hockeyden. Want daar waren we allemaal bang voor. Ze hadden ijzeren busjes, waar zes groene mannen in zaten die ook de Joden ophaalden. Of mensen die verdacht waren. Maar ook jonge jongens, om ze in te palmen voor de oorlog. Als jongen liep je altijd gevaar. Daarom stonden we op de uitkijk bij hockey. Wij maakten lootjes, zodat we om de beurt de wacht moesten houden. Als bijvoorbeeld Hans aan de beurt was, zeiden we: ‘Hans, jij kan niet mee hockeyen, jij moet vooraan in het café blijven, om op te letten’.

We waren echt bang voor die Grüne Polizei. Ze pakten gewoon mensen op om kleine dingen en die mensen kwamen niet meer terug. Ik denk nu wel eens: ik zou het zelf niet meer geloven, zo gek was het. Je snapt wel dat wij een hekel hadden aan de Duitsers. Het was zelfs zo dat we na de oorlog, als we op vakantie gingen naar Zwitserland, we dan omreden via Frankrijk zodat we niet door Duitsland hoefden. Zo haatten wij die Duitsers. Terwijl ze natuurlijk niet allemaal slecht waren.’

Hoe wist u welke mensen u kon vertrouwen?
‘Je werd heel erg voorzichtig met praten tegen anderen want je was heel bang dat die anderen zouden vertellen wat jij had gezegd, of dat je had gescholden op de Duitsers. En dan kon je straf krijgen of worden opgepakt.

Jullie hebben nu een vrije jeugd, maar dat heb ik niet gehad. Ik wist ook een adres van mensen die Joden op zolder hadden, maar ik was altijd bang dat ik per ongeluk iets zou vertellen. Mijn ouders zeiden ook altijd: denk erom dat je daar nooit over praat. Want die Joden waren echt niet zeker van hun leven. We zagen dat gevaar ook wel. We zorgden ook voor die mensen, met eten en zo.

We zaten in die tijd wel bij clubjes, bijvoorbeeld om te dansen, maar we hielden ons echt gedeisd. En dat heb ik altijd zo erg gevonden van mijn jeugd. Na de oorlog was het echt fijn dat ik van die last af was. Toen ik na de oorlog naar Engeland ging, ben ik pas gaan leven.’

Waarom ging u naar Engeland om te werken?
‘Ik kreeg na de bevrijding van Eindhoven een uitnodiging om in Engeland te gaan werken om kinderen te verzorgen. Nog steeds weet ik niet hoe dat precies gegaan is, maar ik heb wel drie-vier jaar in Engeland gewoond.

Ik zorgde er voor kinderen die uit de oorlog kwamen. Met een andere leidster zorgden we voor een groep kinderen in een vakantiepark, met allemaal vakantiehuisjes. Dat was echt leuk. En het leuke was, Engeland was echt een vrouwenland. Alles werd er door vrouwen gedaan want alle mannen, en jongens, moesten naar de oorlog. Dus de vrouwen bleven over. Die vrouwen zaten in gemeentes, in ziekenhuizen, ze reden trolleybussen, treinen en daar wen je aan. Het was gewoon een vrouwengemeenschap. Misschien was er daarom wel zo blij. Voor mijn ziel was dat heel geweldig, ik heb daar heel mijn leven op geteerd. Als je ooit iets ergs meemaakt, denk dan: het komt weer goed. Dan leef je veel makkelijker. Onthouden hoor!

School: De Talisman

‘We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop’

Morris, Levi, Elisa en Floortje van basisschool De Talisman ontmoeten Bea Lap (1930) in een ontmoetingsruimte van verzorgingshuis Vitalis Wissenhaege in Eindhoven. Na de limonade met een koekje branden ze los met hun vragen over de Tweede Wereldoorlog.

Ging u naar school in de oorlog?
‘In de oorlog was ik 10 jaar oud en ik woonde met mijn ouders, mijn twee broers en twee zusjes in Arnhem, vlakbij de Rijn. Ik was de jongste van ons gezin. In het begin van de oorlog konden we nog wel naar school, maar op een gegeven moment waren de schoolgebouwen gebombardeerd en konden we nergens heen om les te krijgen. Mijn oudste broer moest eigenlijk examen doen voor de middelbare school, maar ook dat ging niet. Toen heeft hij zo zijn diploma gekregen, zonder er iets voor hoeven te doen.

Toen we na de bevrijding weer terugkwamen in Arnhem, waren er veel gebouwen kapot gebombardeerd, ook veel schoolgebouwen. Dus toen konden we nog niet naar school. Maar na een paar jaar kwamen er weer schoolgebouwen, zodat we weer naar school konden. Wij blij!’

Is er iets gebeurd met uw familie?
‘Ja, iets heel ergs, want we kregen bericht dat we uit ons huis moesten. Dat was in september 1944. ’s Morgens om 9.00 uur zeiden ze dat we ons huis voor 12.00 uur moesten verlaten. We moesten helemaal naar Velp lopen, 25 kilometer verderop. Daar werden we met andere vluchtelingen opgevangen in de kerk, waar we mochten slapen. De volgende dag moesten we weer verder want er kwamen steeds meer mensen die op de vlucht waren. We liepen toen naar Barneveld. Hier sliepen we weer in een kerk. Er lag nog stro van paarden en daar konden we op slapen. Zo gingen we steeds verder, totdat we uiteindelijk bij een boerderij kwamen in Barneveld, waar we een tijd konden blijven. Mijn vader en broers moesten op de boerderij werken, zodat wij daar onderdak en eten kregen.’

Hadden jullie hongersnood?
‘Nee, we hebben geen honger geleden. Bij de boer hadden we voldoende eieren, vlees en brood. Eieren waren toen wel duur: 2,50 gulden per stuk, dat is omgerekend 1 euro. Ik heb daar roggebrood leren eten. Je weet wel, van dat hele donkere brood. Er waren wel mensen die honger leden. Toen wij in Velp in de kerk sliepen, zag ik een vrouw naar de tas van mijn vader kruipen. Daar zaten boterhammen in en potjes jam. Die vrouw pakte een strootje van de grond en wist daarmee wat jam uit het potje te lepelen.’

Heeft u erge herinneringen?
‘Ja, vooral van de bombardementen. Toen we moesten vluchten, had ik mijn babypop meegenomen. Die kon ‘mama, mama’ zeggen. Door een bom ging het hoofd van de babypop eraf, tot mijn grote verdriet. Gelukkig bleef ikzelf ongedeerd.

Wat ook erg was, was dat we tijdens het vluchten niet naar links en niet naar rechts mochten kijken. Daar lagen allemaal mensen die uit het vliegtuig waren gevallen. Het waren gewonden of mensen die iets strafbaars hadden gedaan. Hoewel we niet mochten kijken, deed ik het stiekem toch.

De oorlog was heel erg en er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd, maar gelukkig zijn we allemaal in leven gebleven: mijn ouders, mijn broers en zussen en ikzelf. Na de bevrijding kregen wij een huis via het Rode Kruis, want ons eigen huis was kapot gebombardeerd. Toen kregen we weer een eigen bedje en een eigen stoel.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892