School: De Nieuwe Havo

‘Het leven op Sumatra was heel anders dan hier’

Nadine, Soumaya, Nourhan en Melody spreken met de 89-jarige Willy Glorius over haar kindertijd op Sumatra. De leerlingen van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord vinden haar een lieve vrouw die veel te vertellen heeft.

Hoe was uw jeugd in Sumatra?
‘Ik had een gezellige jeugd, samen met mijn vrienden. Het leven op Sumatra was heel anders dan hier in Nederland, er waren geen telefoons en iedereen respecteerde elkaar. Elk geloof en kleur werd gerespecteerd. Verder had ik veel vrienden van diverse culturen. We speelden veel buiten en ik ging elke dag naar school. Mijn fijne jeugd eindigde toen de oorlog begon en we opgesloten werden in kampen. Op mijn 12de werd ik samen met mijn moeder in een kamp gezet.’

Hoe was het kamp?
‘We wisten niet waar mijn vader was, dus was ik alleen met mijn moeder. We zaten in een kamer met veel mensen. Het enige dat we hadden was een bed met een dun matras en dat was dan onze slaapplek, woonkamer, keuken en badkamer ineen. Niet fijn dus. We kregen weinig te eten. Het enige dat we kregen was een broodje van 8 centimeter dat ik samen met mijn moeder moest delen. Verder kregen we een bakje pap, dat ik wel ‘het snot van Jan’ noemde. Als je het opschepte, gleed het van je lepel af. Het was onhygiënisch en er waren ratten en spinnen. Op 16-jarige leeftijd werden we bevrijd en kan ik nog herinneren dat veel kinderen hun vader niet herkenden. Ik verhuisde naar Nederland en moest al mijn schooljaren inhalen.’

Hoe was het om in Nederland te komen?
‘We gingen met een boot naar Nederland. De tocht was erg onprettig: er waren veel mensen aan boord en er was maar weinig plek. De wc’s deelden we en ze hadden geen deuren. In Nederland woonde ik bij mijn tante. Ik moest toen al mijn klassen inhalen dus zat ik met kinderen die 12 jaar oud waren. Ik kon niet zo goed met ze omgaan omdat ze vier jaar jonger waren dan ik. En omdat ik anders was, werd ik geplaagd. Ik had niet veel vrienden. Het was dus heel anders hier dan mijn schoolleven in Indonesië.’

School: De Nieuwe Havo

‘De kokki rook voor mij naar moeder’

Jamy, Levi, Sem en Cybrail interviewen Henk Heikoop in buurthuis het Schouw, niet ver van hun school, de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord. Meneer Heikoop is 87 jaar en heeft een bijzonder koloniaal verleden. Tot zijn zevende woonde hij in voormalig Nederlands-Indië samen met zijn ouders en zijn broer die anderhalf jaar ouder is. En in 1945 werd zijn vader uitgezonden naar Curaçao, dus verhuisde Henk met zijn familie daarheen.

Hoe was uw kindertijd?
‘In 1930, toen er hier in Nederland een crisis was,dacht mijn vader: ik ga lekker geld verdienen in Nederlands-Indië. Hij vond een baan bij BPM (de Bataafse Petroleum Maatschappij), een dochteronderneming van Shell, en vertrok naar Java. Na een half jaar ging ook mijn moeder daarheen. In 1933 ben ik daar geboren. We leidden een echt koloniaal leven. We hadden vier bediendes.

‘Als je bij de Shell werkte, ging je altijd in de buurt op vakantie. Maar eens in de drie jaar ging je terug naar Nederland op verlof. Dat was dan om je familie weer te zien. In 1940 gingen we met Europees verlof, ik was toen 6 jaar. We logeerden bij familie in Den Haag. Op een ochtend kwam mijn vader de slaapkamer van mij en mijn broer binnen en zei: ‘We kunnen niet terug naar Java, want het is oorlog’. ‘Maar’, antwoordden we, ‘we moeten terug, dat hebben we beloofd aan de kokki.’

U heeft eigenlijk 3 hoofdstukken meegemaakt in uw jeugdige leven. Welke titel zou u ze geven?

‘De tropische kinderdroom’ op Java
‘We leidden op Java een verwend leven. We woonden in een groot huis met vier bedienden. De kokki was een vrouw die iedere ochtend naar de passar, de markt, ging om eten te kopen. Dan kookte ze een rijsttafel op drie houtskoolvuurtjes. Ze had een waaier om het vuur mee aan te wakkeren, dat heette een kipas, en daar zat ze dan de hele dag die rijsttafel te maken. De baboe deed de was en zorgde voor ons. De djongos hield het huis schoon en de kebon hield de tuin bij. We hadden een hele grote, prachtige tuin.

‘Wij hielden eigenlijk meer van onze bedienden dan van onze ouders. Onze ouders waren namelijk altijd weg, naar een receptie of tennissen, of ze gingen borrelen. De bedienden waren hele lieve zachte mensen. Ze werkten bij ons voor een appel en ei. De kokki rook voor mij naar moeder. Ze rook naar zweet en knoflook. Later leerde ik dat dat stonk, maar als ik nu een mengsel ruik van knoflook en zweet denk ik aan kokki… wat voor mij staat voor moeder. Wij spraken ook eerst Maleis en daarna pas Nederlands, tot grote frustratie van mijn ouders.’

‘Een gevaarlijke periode’ toen we weer in Nederland waren
‘In 1940 konden we vanwege het uitbreken van de oorlog niet meer terug naar ons huis in Java en moesten we in Den Haag blijven. Mijn ouders waren heel streng gelovig. Gereformeerd. Ik mocht niet omgaan met kinderen die bijvoorbeeld katholiek waren, zo streng was het. De allersaaiste dagen van mijn leven waren zondagen in de oorlog. We moesten dan wel twee keer die dag naar de kerk en voor de rest mochten we die niks. Moet je voorstellen: we zitten met z’n vieren aan de keukentafel. Mijn vader las altijd de Bijbel, mijn moeder een boek uit de bibliotheek en mijn broer en ik zaten daar maar wat aan die tafel. En de uren gingen maar niet voorbij.

‘De laatste jaren van de oorlog hadden we het best wel zwaar, vooral tijdens de Hongerwinter. Mijn moeder gaf ons dan ieder twee boterhammen en daar moesten we het de hele dag mee doen. We gingen ook naar de gaarkeuken om eten te halen. Daar stond je dan uren voor in de rij, eerst mijn moeder een uur en dan mijn broer een uur en dan ik een uur. Vaak was dat eten bedorven, dan had je eindelijk je eten en kwam je thuis en dan rook het heel zuur en kon je het weggooien. Dat was verschrikkelijk.

‘Ik had ook geen kleren. Vanuit Java had ik alleen tropenkleren bij me maar ik was wel in de groei, tussen m’n zesde en elfde. Mijn moeder maakte uit een oud gordijn een broek, dat kribbelde heel erg. De bevrijding in mei 1945 herinner ik me nog goed. Het was een zomer vol feesten. Er kwamen hele gezonde bruinverbrande Canadese soldaten in prachtige uniformen in trucks door de straten gereden. Iedereen werd gek van geluk, eten chocola, prachtig.’

‘Een pubertijdshemel’ op Curaçao.
‘Een half jaar later vlogen we met vliegtuig naar Curaçao. Daar deden we vier dagen over. Mijn vader was er al eerder heengegaan en kwam ons ophalen van het vliegveld. Ik weet nog dat we uit het vliegtuig stapten in het donker. En dan stap je in een vreemde auto in een nieuw land, en je ziet alleen maar verlichte ramen voorbij flitsen. Je hebt geen idee hoe dat nieuwe land eruit ziet. Je ruikt dat het vochtig is en tropisch. De volgende ochtend werd ik wakker en zag voor het eerst dat nieuwe land, met palmbomen en strand en weer een bediende. Ik heb daar gewoond tijdens mijn middelbare schooltijd, dus van mijn twaalfde tot mijn achttien, negentiende. Dat was eigenlijk de tijd dat ik het gelukkigst was. Het was een soort bounty eiland, er was toen nog geen drugs of criminaliteit zoals nu.’

School: De Nieuwe Havo

‘In Suriname leefde ik op een plantage’

Douae, Oumaima, Soufiane en Adam doen hun interview met Orelia Blinker – vanwege corona – via Zoom. De leerlingen van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord vragen haar van alles over haar leven in Suriname. Mevrouw Blinker kwam op haar 24ste naar Nederland, vertelt ze aan de kinderen. Ze is inmiddels 79 jaar.

Hoe was uw leven in Suriname?
Ik leefde in Suriname op een plantage. Op jonge leeftijd ben ik verhuisd naar de stad, omdat ze in de dorpen geen middelbare scholen hadden. In de stad leefde ik met andere familieleden. Ik vond het niet erg om bij hen te wonen want we waren één, het voelde als een clan. Maar op mijn 18de kreeg ik ruzie met mijn nicht. Toen ben ik teruggegaan naar de plantage. Ik heb mijn man ontmoet en een kind gekregen. Ik heb nog wel contact met mijn broer en zus in Suriname. Mijn broer stuurt me elke dag een foto van hoe het er is.

Hoe was het om in Nederland te komen?
Ik ben op mijn 24ste naar Nederland gekomen, omdat ik mijn man miste. Met een boot voer ik naar Nederland. Toen ik hier aankwam voelde ik me hier gewoon thuis en op mijn gemak, ik werd niet gediscrimineerd. Ik voelde me een Nederlander, en ik kan met volle trots zeggen dat ik een Nederlander ben.’

School: De Nieuwe Havo

‘Ik vond het prachtig om naar Nederland te gaan’

De reis naar het atelier van Nelson Carrilho was best lastig. Delaysha, Nicolette, Farah, Indira en Elisa waren eventjes de weg kwijt…maar gelukkig vonden ze het toch. De leerlingen van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord werden hartelijk verwelkomd door meneer Nelson en bij binnenkomst in het atelier zagen ze meteen allerlei beelden en schilderijen die hij had gemaakt. Dat vonden ze wel interessant.

Hoe zag uw huishouden eruit toen u nog op Curaçao woonden?
‘Ik woonde de eerste elf jaar van mijn leven op Curaçao, samen met mijn ouders, mijn zusje en mijn drie broers.’

Hoe vond u het om te horen dat u naar Nederland moest gaan?
‘Ik vond het prachtig. Het was in 1964, dus het was niet zoals nu, dat je alles al kent van de televisie. Het was voor mij en mijn broers en zusje best een groot avontuur om naar Nederland te komen. Mijn vrienden op school waren erg jaloers toen ik vertelde dat ik ging. We kregen wel foto’s toegestuurd van onze vader die al in Nederland woonde. Het waren foto’s van Amsterdam en de grachten, dat vonden wij prachtig.’

Wat is de reden dat u kunstenaar werd?
‘Het ging bij mij niet zo goed op school. Wel kon ik best wel goed tekenen, daarom mocht ik van mijn ouders naar de kunstacademie. Ouders sturen je niet graag naar een kunstacademie, omdat het een best onzeker is of je daarin ook een baan gaat vinden. Het is een vrij onzeker bestaan. Op de academie besloot ik beeldhouwen te gaan doen. Het duurde in totaal vijf jaar. Op Curaçao werd me altijd verboden om mijn eigen taal te spreken. Daarom kun je zeggen dat mijn beelden mijn eigen taal zijn.’

Heeft u uw verhaal ook aan uw kinderen verteld en wat vonden zij daarvan?
‘Ik heb twee kinderen. Mijn kinderen vonden het interessant, omdat ze zo ook wat meer te weten zijn gekomen over hoe het vroeger was. Ik ben best veel in de publiciteit geweest en er zijn ook twee boeken van mij uitgekomen. Daar zit mijn verhaal ook in en het is niet alleen het verhaal dat ik vertel voor mijn kinderen, maar juist ook omdat er boeken zijn uitgekomen, is het ook een verhaal dat ik vertel voor iedereen.’

Zou u liever op Curaçao zijn opgegroeid?
‘Nee, ik hou heel veel van avontuur, net zoals met beeldhouwwerk: je kan er maanden aan werken. Ik ben bezig in het buitenland, in Slowakije, met grote projecten. Dat zijn allemaal avonturen die je beleeft en daar leer je van. Ik denk dat dat het mooiste is aan het leven. De wereld is zo groot, ik ben blij dat ik heb bereikt wat ik wilde en nu kan ik met mijn werk de wereld in.’

Wat vond u van de Black Lives Matter opstanden
‘De slavernij is in 1863 geëindigd; men dacht dat we gelijk waren. Maar nu zijn we ongeveer 200 jaar verder en blijkt dat we nog moeten strijden. De strijd is er omdat er ongelijkheid is. Je kan niet boos zijn op de strijd, je moet boos zijn op de ongelijkheid want daarom is er de strijd. Er kan blijkbaar alleen iets veranderen met strijd.’

School: De Nieuwe Havo

‘Ik heb mijn opa op de fiets naar het kamp voor buitenkampers gebracht’

Dayanara, Nada, Nayelica en Sem van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord komen naar buurthuis Het Schouw om Nanny Vogler te interviewen. In de verte zien de leerlingen al haar aan komen lopen. Ze ziet er heel lief uit. Mevrouw Vogler komt uit Indonesië en is geboren in 1929 in Bandung op Java. Ze is dus 92 jaar en woont al 71 jaar in Nederland. Eigenlijk heet ze Constanse, maar in Indonesië was het de gewoonte om iemand een bijnaam te geven.

Hoe was uw jeugd?
‘Mijn moeder was 15 jaar toen ze van mij beviel. Het was not done dat mijn moeder zwanger was, dus is ze naar mijn tante in Soekaboemi gestuurd om het geheim te houden. Ik werd geboren bij de nonnen. Vervolgens ging ik bij mijn opa en oma wonen. Bij hen werd ik erg verwend en ik vond het leuk om met ze te wonen. We woonden in een groot huis met veel bediendes. Ik heb ook op een nonnenschool gezeten. Het was wel streng, maar ik ben achteraf wel blij dat ik op die school ben gebleven, ik heb er namelijk ontzettend veel van ze opgestoken. Toen ik 5 jaar werd, ontmoette ik mijn ouders voor de eerste keer. Ik heb een heerlijke jeugd gehad, ondanks de oorlogen die ik heb meegemaakt.’

Hoe was het toen uw opa naar het kamp ging?
Het was verschrikkelijk, omdat niemand wist wat er zou gaan gebeuren. Wij werden tot vier keer toe ons huis uitgezet. Uiteindelijk heb ik mijn opa op de fiets naar het kamp voor buitenkampers gebracht. Veel hotels en scholen in de omgeving werden omgebouwd tot de interneringskampen voor de vaders en opa’s. Ook werden er militairen en krijgsgevangen in geplaatst. Het was het raar om naar het kamp te gaan omdat buitenkampers niet geaccepteerd werden binnen het kamp. Ik heb mijn opa niet meer gezien, hij is overleden in het kamp.’

Hoe heeft u uw leven aangepast op Nederland?
‘Toen ik nog in Indonesië woonde, aten wij thuis al Hollandse pot. Dit maakte mijn oma elk weekend en ik vond het altijd erg lekker. We aten dan bijvoorbeeld biefstuk met rijst of stokvis. Ook groeide er Nederlandse producten in de bergdorpen, dus eten zoals bloemkool, boerenkool en aardappels kende ik al. In de stad Bandung, waar ik ben opgegroeid, verkochten mensen vooral op Koninginnedag ‘Orange Rasp’, dat is dan een soort hutspot met klapstuk, dat vond ik heel erg lekker. Mijn oma maakte vaak Nederlands eten, soms met mijn opa ernaast, maar oma kon zonder opa ook heerlijk koken.’

Hoe heeft u uw man leren kennen?
Ik ging met mijn tante, die een paar jaar ouder was, naar een koffiehuis waar ik aardbeien met slagroom bestelde. Bij een openhaard zat een militair waar ik mee ging praten over wat wij beiden hadden meegemaakt. Ik kon hem niet zo heel goed verstaan omdat hij een Amsterdams accent had en wist ook niet echt wat zijn naam was, dus noemde ik hem maar ‘de witte’. Tussen deze militair en mij zat 8 jaar. Hij had vroeger gevoetbald met mijn vader, en had net als mijn vader in hetzelfde kamp gezeten. Ik was heel verliefd. Mijn ouders gaven mij de keuze: of je gaat met ons mee of je gaat trouwen met deze man. Ik koos voor de laatste optie en ben getrouwd. Na een half jaar werd ik zwanger en kreeg ik een dochtertje. Tijdens de reis naar Nederland werd zij 3 jaar.’

School: De Nieuwe Havo

‘We maakten stiekem een gat in het hek zodat we toch met de buren konden spelen’

Puck, Jordy, Zeyaan en Cenicio lopen het huis binnen van Lucia Bouva, een gastvrije vrouw die veel te vertellen heeft over haar jeugd in Suriname. In de kleine, maar comfortabele woonkamer nemen de leerlingen van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord plaats. Mevrouw Bouva is aan het breien, maar legt meteen haar breiwerk neer en ontvangt iedereen met open armen.

Hoe was uw jeugd in Paramaribo?
‘Wij hadden een hek dat ons scheidde van de buren, zodat anderen niet bij ons konden komen. Toen we ouder werden, maakten we stiekem een gat in het hek zo konden we toch met de buren spelen. Als mijn moeder in de middag ging slapen, konden we lekker even naar buiten. Er zijn nog steeds dames die ik hier tegenkom met wie ik vroeger speelde. Mijn overgrootmoeder heeft slavernij meegemaakt, maar wij als kinderen kregen daar niets van mee, hoor. Ik wist dat helemaal niet. Dat hoorde dat pas toen ik in Nederland ging wonen.’

Hoe was de padvinderij in Paramaribo?
‘Ik heb mijn hele jeugd bij de padvinderij gezeten. Daar deden we veel verschillende dingen. We gingen naar kampen, we leerden veel dingen, zoals tafeldekken en hoe je aan tafel moest zitten en we leerden leuke liedjes. Maar we aten dan niets hoor als we tafel gingen dekken. De liedjes die we zongen waren allemaal kampliedjes, ik zong altijd leuk mee. Ik heb het echt heel leuk gehad op de padvinderij. Met sommige meisjes heb ik nog steeds contact. We zijn natuurlijk wel al een stuk ouder geworden.’

Hoe verliep de reis naar Nederland
‘De overgang van Suriname naar Nederland ging over het algemeen heel soepel, want ik ging met mijn broertjes en zusjes naar mijn vader. Ik vond het erg leuk als klein meisje. We gingen met de boot, ook iets leuks. We waren nog jong en daarom zorgde de kapitein voor ons. Hij deed telkens alles op slot, dus we mochten niet te veel bij andere mensen komen. Als wij naar onze hut gingen, zei hij ook: ‘Ik doe het dicht en alleen ik kan het opendoen, niemand anders’. Toen vonden we dat normaal, hoor. We wisten niet beter.’

Wat vond u van het vertrek naar Nederland?
‘Vanwege de weinige studies in Suriname vertrokken we naar Nederland. Ik vond het erg leuk en spannend om naar Nederland te gaan. Ik ging naar mijn vader want die was toen al in Nederland. Ik heb gestudeerd als boekhouder toen ik in Nederland was. Het eerste bedrijf waar ik gewerkt heb is de Hollandse Bank Unie. Ik was 17 jaar.’

School: De Nieuwe Havo

‘Als ik in Suriname ben, denk ik na een paar dagen: ik wil weer naar huis’

Sama, Shaima, Nynke en Jeneiya interviewen Lillian van Geenen in het buurthuis van de Van der Pekbuurt in Amsterdam-Noord. Als de leerlingen van de nabijgelegen Nieuwe Havo haar ontmoeten, zijn ze benieuwd wat ze allemaal te vertellen heeft. De 67-jarige mevrouw Van Geenen is op haar 17e van Suriname naar Nederland gekomen. Ze is een ‘mengelmoes’: haar moeder was een Indiaanse vrouw en haar opa heeft een slavernijverleden.

Waar ging u werken toen u hier kwam wonen en merkte u iets van discriminatie? Ik ben jarenlang van de ene naar de andere baan gegaan, 35 jaar om precies te zijn, tot ik bij een bank ging werken. Ik heb eigenlijk nooit iets van discriminatie meegemaakt tijdens het solliciteren. Wel ging ik altijd via iemand solliciteren. Dus via een neef kwam ik weer ergens terecht, of via iemand anders. Ik heb altijd hard gewerkt en dat heb ik echt van mijn ouders meegekregen.’

Heeft uw jeugd invloed gehad op uw denkwijze nu?
‘Ja, ik ben naar school geweest, precies zoals mijn broers ook naar school zijn gegaan. Mijn vader zag het verschil niet tussen jongens en meisjes. Ik ook niet.’

Gaat u nog wel eens naar Suriname?
‘Ja, maar als ik dan een tijdje in Suriname op vakantie ben, denk ik na een paar dagen: ik wil weer naar huis. Mijn hart ligt echt in Nederland.’

Ziet u vandaag de dag nog dingen terug van het kolonialen verleden?
‘Nee, het interesseert mij niet zo. Ik ben wat dat betreft echt een Nederlandse burger die er niet zoveel mee te maken heeft.’

School: De Nieuwe Havo

‘In Nederland kwamen we terecht in een pension’

Alexis, Joris en Luca interviewen de 85-jarige Jane Veltman over haar jeugd in Nederlands-Indië. De leerlingen van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord komen naar verzorgingshuis Het Schouw, waar mevrouw Veltman vlakbij woont. Ze zijn aan de vroege kan en zien mevrouw Veltman aan komen lopen. Na een kopje thee en een koekje is het tijd voor de eerste vraag.

Hoe was het om op te groeien op Java?
‘Ik ben geboren in Makassar op Celebes, nu heet het Sulawesi. Daarna verhuisden we naar Soerabaja, Oost-Java. Mijn vader werkte bij de PTT Post en mijn moeder was onderwijzeres. Maar als je ging trouwen, moest je stoppen met werken. Dus dat was bij mijn moeder ook zo. Omdat mijn vader bij de post werkte, verhuisden we ieder jaar naar een andere plek in Nederlands-Indië. Daardoor konden mijn zus en ik geen vaste vrienden op school hebben, want we wisten al dat we weer binnen een paar maanden weer zouden verhuizen. Op die manier heb ik mijn eerste vijf verjaardagen telkens op een andere plek gevierd.

‘Toen de oorlog uitbrak, woonden we op Soerabaja. Voor onze eigen veiligheid moesten we op één plek blijven. We woonden in een ruim huis met vier slaapkamers. Allerlei tantes en andere familieleden kwamen bij ons inwonen. De oorlog was heel erg beangstigend want diep van binnen wist je ook dat de Japanners je gewoon konden vermoorden. Maar we hadden in die tijd ook een gelukje; mijn vader was boven de leeftijd voor dienstplicht dus hij hoefde niet het leger in en kon bij ons blijven.’

Hoe ben je uiteindelijk in Nederland gekomen?
We hadden geen keuze vanwege de oorlog die we tegen de Indonesiërs hadden gevoerd; we waren nu de vijand. We gingen mee met een militaire boot met een burgerbemanning. Het was geen fijne reis, maar het was de enige optie die we hadden. In september 1950 zijn we naar Nederland vertrokken, en uiteindelijk kwamen we in Katwijk aan. Daar kwamen we terecht in een ‘contractpension’, maar we stonden ook op de wachtlijst voor een woning. Uiteindelijk zijn we in Haarlem beland, en in 1952 kregen we een huis in Amsterdam. Daar heb ik gestudeerd, en daar heb ik gewerkt en ben ik ook getrouwd.’

Heeft u iets van racisme meegemaakt toen u in Nederland kwam?
‘Nee, niet echt. Ik merkte wel dat de mensen in aparte groepen leefden. Er was een algemene voetbalclub, een christelijke en een katholieke club, dat gold ook voor de kaartclub en de breiclub: het heet verzuiling. Dat was nieuw voor mij.’

Bent u gelovig?
‘Ik was Nederlands Hervormd. Ik ben gedoopt en aangenomen (dan verklaar je zelf dat je tot de kerk behoort). Mijn man was niet gelovig en daarom gingen we bijna nooit naar de kerk. Een kerk is net als een club: als je het daar niet meer leuk vindt en je komt er niet meer, dan moet je eruit gaan, vind ik. Dat heb ik gedaan. Ik noem mijzelf nog steeds een christen en ik vind dat iedereen zich mag noemen wat hij of zij wil.’

 

School: De Nieuwe Havo

‘Mensen mochten mij niet omdat ik een buitenlander was’

Leonoor, Maud en Alex interviewen Annemarie ten Brink in een leeg lokaal van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord. Mevrouw Ten Brink is met de metro naar school gekomen. Rustig vertelt ze over haar verleden in Nederlands-Indië.

Wat is uw connectie met Nederlands-Indië en hoe bent u daar gekomen?
‘Mijn vader was marine-officier bij de koninklijke marine, en hij was in Nederlands-Indië geplaatst. Eigenlijk moest hij om de zoveel jaar terug naar Nederland, maar vanwege de oorlog die uitbrak bleef hij in Indonesië. Mijn moeder woonde al vanaf haar zevende in Nederlands-Indië. Mijn vader kwam destijds met een schip aan in Nederlands-Indië, en ontmoette er mijn moeder. Ze werden verliefd en trouwden. In 1931 werd ik geboren. Wij hadden thuis een kokkie (die kookte) een jangas (deftige bediende) die serveerde en de afwas deed, en een tuinier. We waren vaak in de keuken en zagen daarom ook wat de kokkie deed. Het was altijd gezellig bij de kokkie.’

Hoe was het om in zo’n kamp te zitten?
‘Bij de Slag in de Javazee heeft mijn vader meegevochten. Hij kwam helemaal overspannen terug. Ik was zelfs bang voor mijn vader omdat hij zo erg veranderd was: je herkende de aardige man van vroeger niet meer. Mijn vader ging eerder het kamp in dan wij, en ik was eigenlijk wel een beetje opgelucht omdat hij zo veranderd was. Alleen heb ik hem helaas daarna nooit meer gesproken omdat hij gestorven is nog voordat wij het kamp ingingen. Hij was erg ziek geworden, maar ze hadden geen medicijnen. Door deze gebeurtenis wisten wij al dat de kampen niet zomaar iets waren. Uiteindelijk werden ook wij opgepakt. Ik was intussen 11 jaar oud, en moest helpen met corvee en schoonmaken of koken voor het kamp. Ook moesten we van de Japanse wacht grond omspitten, gras snijden en koffers sjouwen op het station. Omdat ik zo jong was, vroeg ik me niet echt af wat er in het kamp gebeurde, het was gewoon afwachten. Ik was wel erg blij dat ik er met mijn zussen, broertje en moeder zat. Waren ik en mijn zus jongens geweest, dan hadden we naar het mannenkamp moeten gaan.’

Hoe was het om voor het eerst in Nederland te komen?
Toen de oorlog voorbij was, was er heel veel onrust in het land. We besloten daarom met de boot naar Nederland te gaan. Onderweg stopten we bij Sri Lanka omdat we kleding en benodigdheden nodig hadden. Vier maanden zijn we er gebleven, ik ging er naar school en had een leuke tijd. Toen het zover was om op de boot naar Nederland te gaan, had ik al best wat geleerd op school. Ik wist bijvoorbeeld hoe ik moest rekenen. Hoewel mijn hele familie Nederlands is, was het toch best raar om in Nederland te zijn. Ik woonde bij mijn tante. Het schoolleven in Nederland vond ik niet zo leuk. Mensen mochten mij niet omdat ik een buitenlander was. Ik kon nooit zeggen hoe slecht mijn situatie was, want ze begrepen me niet. Ze zeiden bijvoorbeeld dat zij het veel zwaarder hadden gehad in de Hongerwinter. Uiteindelijk is alles toch goed gekomen en heb ik hier een heel mooi leven. Ik ben nu vrijwilliger bij Vluchtelingenwerk omdat ik weet hoe die mensen zich voelen. Oorlog en al dat verdriet en dan hier ook nog eens veel mensen die je niet begrijpen…’

School: De Nieuwe Havo

‘Een Japanse soldaat pakte het viooltje van het meisje af’

Amin, Tugra, Orhan en Mark van de Nieuwe Havo in Amsterdam-Noord interviewen Anne-Ruth Wertheim via Zoom – op een rijtje voor de laptop in een leeg klaslokaal. Mevrouw Wertheim trekt het viertal ondanks de fysieke afstand haar verhaal in en weet precies wie aan de beurt is om een vraag te stellen. Soms zijn de leerlingen een beetje zenuwachtig of ze hun vraag wel goed formuleren, met een giechelbui als gevolg, maar dat deert mevrouw Wertheim niet. Als oud-docent weet ze wel raad met jongens van deze leeftijd.

Hoe was een normale dag in het Jappenkamp?
In de ochtend kregen we meestal een klein ontbijtje, en als je geluk had wat meer. Het ontbijt was vaak wat rijst, water en brood. Na het ontbijt ging ik spelen met de andere kinderen en hadden we veel lol. Er was ook een gat in de muur waardoor we naar buiten konden kijken, maar er was niet veel te zien. Toen de Japanse soldaten erachter kwamen dat er een gat was in de muur, werd er met opzet nog een muur achter de originele muur gebouwd. Bij het avondeten kregen we ongeveer hetzelfde: brood, rijst en water. Verder was het wel gezellig in het kamp, we speelden vaak Ganzenbord in de avond.’

Is er ooit een vriend of vriendin van u overleden?
‘Toen we werden verplaatst van het ene naar het andere kamp, was het een erg warme dag. We hadden honger en dorst dus niemand had zin om te lopen. We moesten ook onze spullen sjouwen, wat natuurlijk erg zwaar was in dat warme weer. Ook hadden velen van ons geen schoenen dus dat maakte het extra zwaar. De loopafstand was rond de 3 kilometer. Onderweg werd een van mijn vriendinnen onwel en viel flauw. Dit kwam waarschijnlijk door een gebrek aan water en voedingsstoffen, gecombineerd met vermoeidheid. Geen van de soldaten keken naar haar om, ze werd daar gewoon achtergelaten. Iedereen had zijn of haar handen vol, dus niemand hielp.

‘Een andere vriendin had een klein viooltje waar ze mee zat te spelen. Een Japanse soldaat pakte het van het meisje af. Ze werd natuurlijk erg verdrietig en vond het niet leuk, er was al erg weinig speelgoed en hij had het enige waarmee ze kon spelen afgepakt. Toen de generaal van de soldaat dit zag, werd hij boos en pakte het viooltje van de soldaat en gaf het gelukkig weer terug aan het meisje.’

Hoe ging uw reis naar Nederland?
‘Mijn vliegreis naar Nederland duurde wel vijf dagen, want het vliegtuig moest om het uur landen. In het vliegtuig was het gelukkig wel gezellig. Toen ik eenmaal in Nederland was aangekomen, ging ik eerst op zoek naar een slaapplek. Nadat ik deze gevonden had, dacht ik meteen aan al het lekkere eten dat ik had gemist: ik heb gelijk pannenkoeken en stroopwafels gegeten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892