School: Bosschool

‘Zodra ik wat Nederlands leerde ontmoette ik mensen die me verder hielpen’

Amelie, Jasmijn en Lavinia interviewen Giorgi Shengelia (45), een kunstenaar uit Georgië. De leerlingen van de Bosschool in Bergen arriveren in zijn grote atelier en nemen plaats op een bankje tussen de kunstwerken. Meneer Shengelia is zich aan het voorbereiden op de Kunst10daagse en heeft niet zoveel tijd, maar hij vindt het wel heel leuk dat ze er zijn. De kinderen zijn onder de indruk van alle kunst en beginnen aarzelend met het interview.

Hoe was het in Georgië?
‘Ik kom uit de provincie Abzachië, naast de Zwarte Zee. Mijn vader was kunstenaar en mijn moeder zangeres. Toen ik 14 jaar was, brak er een burgeroorlog uit. We konden daar niet blijven omdat de vijanden onze huizen hadden bezet. We hadden niets meer, ze hadden alles afgepakt en we vluchtten naar Tbilisi, de hoofdstad. Die burgeroorlog is er nog steeds. Ik hoop dat die plek ooit weer bevrijd zal zijn.’

Hoe was het om Georgië te verlaten?
‘In Georgië zijn twaalf provincies en elke provincie is anders. Abzachië, waar ik woonde, heeft een andere mentaliteit dan Tbilisi waar we naar toe vluchtten. In Abzachië was mijn leven: dansen, zwemmen en zee. Tbilisi lag in de bergen, en al die bergen, dat was helemaal niets voor mij. Dus ik wilde wel graag terug naar Abzachië en het leven daar, maar dat bestond niet meer, onze huizen en ons leven daar waren weg. Dat gaf mij eigenlijk de vrijheid om te kiezen waar ik naar toe zou gaan op de wereld en maakte het makkelijk voor mij uit Georgië te vertrekken. Ik vond de wereld interessant.’

Waarom koos u voor Nederland?
‘Ik verlangde ernaar me verder te verdiepen en te laten inspireren door de kunsten. In Georgië waren er destijds niet veel mogelijkheden en was het moeilijk om je verder te ontwikkelen als kunstenaar. Maar in Nederland waren er in de jaren negentig veel ontwikkelingen in de kunsten. Ook waren er veel grote meesters en musea die ik kon bezoeken.’

Hoe was het om in Nederland aan te komen?
‘Het was best moeilijk in het begin. Ik was helemaal alleen, kende de taal niet, kende niemand, had nog geen vrienden en had geen familie hier. Dat moest ik allemaal zelf opbouwen. Ook bleek het moeilijk om aan een visum te komen omdat Georgië een communistisch land was. Een Amerikaanse vriend heeft mij daarbij geholpen; daarmee heb ik geluk gehad. Nu heb ik een Nederlandse vrouw en vier kinderen en ben ik volledig geïntegreerd.

Wat vond je van de Nederlandse mensen?
‘Het was moeilijk in het begin omdat ik geen Nederlands en Engels sprak. Nederlandse mensen kwamen heel aardig op mij over en zodra ik een paar woorden Nederlands leerde ontmoette ik mensen die mij verder wilden helpen en mij hielpen om te integreren in Nederland. Sommige mensen begrepen mij niet, maar dat was vaak wederzijds. Het is toch iets van de ziel, de verbinding tussen mensen. Vaak ging ik met mensen in gesprek over mijn kunsten en probeerden ze mij vanuit de kunsten te begrijpen.’

Was het moeilijk om werk te vinden in Nederland?
‘In Nederland was en is werk zat. Ik heb de kunstacademie gedaan in Georgië, maar als je een hoge opleiding hebt wil dat niet zeggen dat je direct werk kunt gaan doen dat bij je past. Dat kan niet altijd. Mijn doel was om kunst te maken en exposities te houden, maar daar moet geld voor zijn. Je hebt een atelier en materiaal nodig. Dus ik heb een tijd gewerkt als afwasser, postbode, in een groentefabriek, huisjes geverfd… alles om mijn kunstenaarschap te kunnen bekostigen. Daarna ben ik naar buiten getreden met mijn werk en heb ik mijn naam als kunstenaar beetje bij beetje opgebouwd.

Ik vond het altijd leuk om te werken, zo ontmoette ik mensen, maakte ik vrienden en verdiende ik het geld om kunst te kunnen creëren.

Bent u wel eens gediscrimineerd?
‘Ja, heel af en toe. Maar daar reageer ik niet op. Mensen die dat doen zijn vaak zelf ongelukkig. Ik heb het gelukkig heel weinig meegemaakt.’

 

School: Bosschool

‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij’

Op de fiets door de regen gaan Puck, Anouk en Julie naar Nisa Verhoosel (71) uit Pakistan, die in Bergen een klein kledingzaakje heeft met allemaal mooie merken en duurzame kleding. Ze hebben bij haar thuis afgesproken en na wat zoeken komen ze terecht in een prachtig oostersingericht huis. De drie interviewers hebben er zin in en ze hebben ongelooflijk veel vragen.

Hoe woonde u in Pakistan?
‘Ik woonde in Pakistan in een heel groot huis, een soort van kasteel, samen met veertig familieleden. We waren erg rijk en hadden overal dienstmeisjes en bedienden voor. Dat was wel wennen toen ik hier kwam.’

Waarom kwam u naar Nederland?
‘Om vrouwenrechten en vrouwen en ontwikkeling te studeren, omdat deze specialisatie in Pakistan niet werd aangeboden. Ik verbleef toen op een campus in een hostel maar had weinig contact met Nederlanders. Er waren wel studenten vanuit de hele wereld en dat was een hele rijke ervaring.’

U werd verliefd op een Nederlandse man, hoe was de ontmoeting tussen uw familie en uw man?
‘Mijn hele familie in Pakistan moest een huwelijk met Jos goedkeuren. In Holland hebben mensen soms het beeld van Pakistan en moslims dat vrouwen geen rechten hebben en misschien zelfs onderdrukt worden. En zoals Nederlanders met een bepaald idee naar Pakistan kijken, kijken mensen uit Pakistan met een bepaald beeld naar Nederland.

Huwelijken zouden in Nederland geen standhouden en na twee jaar stuklopen. Daarom was mijn familie het niet eens met mijn keuze voor een Nederlandse man, omdat ze bang waren dat een huwelijk met iemand uit het Westen geen stand zou houden. In onze cultuur wordt een scheiding niet geaccepteerd. Omdat mijn familie Jos niet accepteerde, ging ik terug naar Pakistan. Maar Jos besloot ook te komen. In het jaar dat hij er was leerde mijn familie hem kennen en waarderen en keurde ze een huwelijk met hem goed.’

Hoe was het om hier uiteindelijk definitief te wonen?
‘Ik wilde heel graag Nederlands leren. Maar omdat ik geen vluchteling was en het mijn eigen keuze was om hier te komen, was ik tweede prioriteitstudent Nederlands en kwam ik geen school binnen om Nederlands te leren. Het leven was moeilijk omdat ik de taal niet sprak en niemand kende, gelukkig was mijn schoonfamilie heel lief.

Het was ook niet mijn eerste keuze om in Nederland te gaan wonen. Mijn man wilde niet in Pakistan gaan wonen omdat het daar te warm was en hij de taal niet sprak. Maar ik wilde niet in Nederland wonen. Daarom kozen we voor Canada. In Canada woonde veel familie en vrienden van mij en het leven daar leek veel op de Nederlands leefstijl. Maar mijn man werd ziek, hij kreeg kanker, en de diagnose was dat hij nog drie maanden te leven zou hebben. Daarom besloot ik in Nederland te blijven.

Ik gaf mijn carrière op en begon een kledingzaakje. Kleding was een passie van mij, en iets wat ik goed kon combineren met de school van de kinderen en de ziekte van mijn man. Toen mijn man na 12 jaar genezen werd verklaard vroeg hij me of ik naar Canada wilde, maar dat hoefde van mij niet, ik had mijn familie heel erg gemist en zou hem datzelfde niet willen aandoen.’

Wat vindt u fijn aan Nederland en wat niet fijn?
‘Mijn beslissing om hier te blijven in Nederland was zwaar voor mij, ik voelde me vaak eenzaam en contact met Nederlandse mensen was niet makkelijk, nog steeds niet. Het fijnste aan Nederland vind ik de tolerantie en dat mensen geaccepteerd worden. Hier in Bergen hou ik van de natuur en het gevoel van veiligheid.’

Voelt u zich genegeerd?
‘Ik voelde me vaak genegeerd door Nederlandse mensen, alsof ze niet geïnteresseerd waren in wie ik was, in mijn cultuur. Mijn kinderen hebben dat ook zo ervaren en dat voelt heel verdrietig; zij zijn hier geboren. We hebben het er vaak over thuis, waarom dat zo is dat we genegeerd worden.

Ook ervaren we subtiele discriminatie. Er werd bijvoorbeeld vaak gezegd: je zult wel blij zijn dat je hier terecht bent gekomen. Of: als vluchteling heb je veel geluk gehad dat je in Nederland mocht blijven. Mensen denken vaak dat we gevlucht zijn en geen kennis van zake hebben, mensen labelen snel.’

 

School: Bosschool

‘Ze riepen: ga naar je eigen land!, terwijl mijn familie er altijd al woonde’

Tatum, Broos, Isabelle en Liselotte fietsen met z’n allen naar het huis van Rita Iny, aan de andere kant van Bergen. De familie van mevrouw Iny kwam uit Irak en zij zelf woonde in Parijs, Canada, Israël en Nederland. Een hele reis… De leerlingen van de Bosschool vinden het heel leuk om haar te zien en dat is wederzijds.

Waar komt uw familie vandaan?
‘Mijn familie komt uit Bagdad in Irak. Zij maakten deel uit van de Joodse gemeenschap daar. Mijn ouders woonden in een heel groot huis met bedienden, dus we waren best rijk. In Irak was veel armoede en omdat de Joodse gemeenschap rijk was, hoopte de bevolking dat Hitler de oorlog zou winnen. Toen dat niet gebeurde, namen militairen de macht over en werd het voor de Joden in Irak heel erg gevaarlijk.

De lokale bevolking keerde zich tegen hen. Ze riepen: ‘Ga naar je eigen land!’ Terwijl mijn familie daar altijd al woonden. Mijn ouders gingen met stenen op het dak staan om zich te beschermen. Het was niet meer veilig. Ik kon me zoiets nooit voorstellen. Maar nu we dat zien gebeuren in andere landen, begin ik me in te beelden hoe dat toen was voor hen.

De meeste Joden gingen naar Israël, een staat die speciaal voor hen was aangewezen. Maar mijn ouders zijn legaal gevlucht naar Parijs; mijn vader zag meer in een toekomst in Europa. Er zijn sindsdien geen Joden meer in Irak.’

U bent veel verhuisd in uw leven. Hoe was dat voor u?
‘Soms was ik verdrietig om iedere keer te verhuizen, ik kon ook niet altijd naar school. In Parijs ben ik geboren en mocht ik naar een heel klein schooltje in een kelder. Dat was erg leuk, ik kon er schilderen en toneelspelen. Maar mijn ouders konden niet in Parijs blijven omdat zij daar geen verblijfsvergunning kregen. In Canada was dat voor hen wel mogelijk en dus vertrokken we naar Canada, met een grote boot over de oceaan met het hele gezin.

In Canada zijn we ook heel veel verhuisd en dat maakte dat ik iedere keer opnieuw moest beginnen en niet echt vrienden kon maken. Pas toen ik naar de middelbare ging, kon ik me wat meer settelen.’

Waren uw ouders bang?
‘Ik denk dat ze dat best waren, maar dat ze dat geheimhielden. Ze hielden ons heel erg buiten de problemen. Ze wilden dat wij ons goed settelden en ons daar niet mee belasten.’

Hoe leefde uw familie in Irak?
‘Ze leefden in hele grote huizen en thuis spraken ze altijd Arabisch. Iedereen ging naar de synagoge op de sjabbat, de dag in de week dat je niet werkt, van vrijdagavond tot zaterdagavond. Je mag dan niet rijden en niet telefoneren, je moet je tijd besteden aan religie en reflecteren op het leven.’

Hoe paste u zich aan aan de kinderen in Canada?
‘In Canada moest ik wachten totdat ik oud genoeg was om naar school te gaan. Ik wilde zo graag naar school dat ik al klaar zat in mijn uniform, en de eerste dag ook in mijn uniform naar school ging terwijl dat helemaal niet hoefde. In de klas waar ik kwam, hadden alle kinderen blonde haren en blauwe ogen. Ik wilde heel graag zijn zoals zij, daarom stijlde ik mijn haar om meer op hen te lijken.’

Wat ging u doen toen u volwassen was?
‘Ik hield van reizen en mijn familie woonde overal op de wereld. Ik besloot naar Israël te gaan. Maar Israël was veel minder vrij dan Canada en na een jaar besloot ik naar Parijs te gaan. Daar zeiden mensen: Amsterdam lijkt ons echt iets voor jou, en ik stapte spontaan in de trein naar Amsterdam. In Amsterdam kwam ik terecht op het Festival of Fools en ontmoette ik Herman, mijn man. Samen met Herman heb ik veel gereisd en muziektheater gemaakt, en Nederland werd mijn thuis.’

U bent getrouwd met Herman, een Nederlander. Hoe reageerde uw familie daar op?
‘Mijn familie vond mijn vriendjes uit andere culturen maar niks. Mijn huwelijk met Herman, die niet Joods was, keurden ze dan ook niet goed en ze kwamen niet op onze bruiloft.’

Heeft u iets gemerkt van discriminatie in Nederland?
‘Mijn moeder waarschuwde me dat het gevaarlijk was om je Joodse identiteit te laten zien in Europa; maar omdat ik Zuid-Amerikaanse muziek maakte, namen Nederlandse mensen aan dat ik Spaanse of Zuid-Amerikaanse was.

Als ik optreed word ik bijna altijd goed behandeld; mensen zijn geïnteresseerd. Maar als ik andere dingen wil doen, doe ik dat liever online. Aan de telefoon horen mensen aan mijn accent dat ik ergens anders vandaan kom, waardoor ze me vaak niet fijn behandelen.’

School: Bosschool

‘Ik verstopte me in een houten kist aan boord van een schip’

Indy, Felicity en Nina hebben veel zin in het interview met de Somalische Saliem. De leerlingen van de Bosschool in Bergen gaan op de fiets naar hem toe. Saliem (45) is een sprankelende, positieve man die de kinderen met open armen ontvangt. Hij heeft allerlei Somalisch eten voor ze klaargemaakt om te proeven. De interviewers voelen zich heel erg welkom.

Waar woonde u in Somalië?
‘Ik kom van een stam op de Bajuni Eilanden. Dat zijn veertien eilanden waarvan er zeven in Kenia en acht in Somalië liggen. Er zijn wilde dieren en er is veel natuur.’

Wat was de reden dat u naar Nederland kwam?
‘In 1991 begon in Somalië een burgeroorlog die nu nog steeds bezig is. Ik ben met mijn gezin vanuit Somalië gevlucht naar Kenia. Al mijn familieleden vluchtten in die tijd en wonen nu overal op de wereld: in Engeland, Australië, Zweden en Canada. Mijn vrouw en kinderen bleven in Kenia en ik vluchtte naar Europa op zoek naar een beter leven en om geld te verdienen.

Ik had geen geld en verstopte me in een houten kist aan boord van een schip. Ik had geen idee waar dat schip naartoe ging. Toen het de haven van Rotterdam binnenvoer, kwam er douane aan boord om te controleren. Ik klom snel uit de kist, maar ze zagen me en ik rende heel hard weg. Ze kwamen achter me aan en ik sprong over de reling het water in. Toen kwamen er allemaal douanes en politie met een boot naar mij toe.

De politie pakte me op en ik heb zes jaar in een gevangenis gezeten, vlakbij Paleis Soestdijk. Aanvankelijk dacht ik dat het een asielzoekerscentrum was, zo mooi was het. Ik had een eigen tv, een wc, douche, kon naar buiten, naar de gym en activiteiten doen… Maar later bleek dat dus een Nederlandse gevangenis te zijn.

Later kreeg ik een verblijfsvergunning, werkte ik al een paar jaar hard en wilde ik mijn vrouw en kinderen laten overkomen. Alleen, ik moest een DNA-test doen om te bewijzen dat mijn kinderen ook mijn kinderen waren. Dat heb ik gedaan en ik heb de afgelopen jaren al meerdere keren gebeld hoe het ermee staat, maar ze zeggen dat ze er nog niet aan toe zijn gekomen.’

Wat was voor u het belangrijkste?
‘Het belangrijkste was dat ik veilig was, dat ik een goed leven zou krijgen en dat mijn kinderen een mooie toekomst zouden hebben. Ik heb heel hard gewerkt in Nederland om hen geld te kunnen sturen zodat ze konden studeren en een goed leven hadden.’

Heeft u wel eens te maken gehad met discriminatie?
‘Mijn zoons studeren inmiddels en een van hen is vorig jaar naar Dublin gegaan voor zijn studie. Ik besloot daarheen te vliegen om hem te zien. Maar toen ik in Dublin uit het vliegtuig stapte, werd ik bij de douane aangehouden en in een kleine kamer gezet met allemaal zwarte mensen. Mijn telefoon werd afgepakt en ik heb daar uren zitten wachten. Dit soort dingen gebeuren echt met met name zwarte mensen en is het nadeel als je een kleurtje hebt.

Je voelt het als mensen discrimineren en ik heb er dus zeker af en toe mee te maken. Maar hier in Bergen is niemand slecht tegen mij en ik vind de mensen in Nederland heel aardig. Maar soms zijn ze niet aardig en als die mensen macht hebben, zoals de politie, dan kunnen er problemen ontstaan.’

Hoe was het om in Nederland te gaan wonen?
‘Dat was in het begin een drama. Ik kende de cultuur niet, de taal niet en voor mij waren in het begin alle blanke mensen hetzelfde: ze zagen er allemaal hetzelfde uit, blank, lange benen en op de fiets. Een totale cultuurschok

Toen ik op het station in Utrecht kwam kon ik het niet geloven: duizenden fietsen in een stalling! En ik had nog nooit fietspaden gezien. Ik kom uit een land waar alle wegen van zand zijn. Maar jullie hebben wegen van asfalt… en fietspaden, nog nooit gezien. Ik was echt geshockeerd.

Jullie hebben een regering die goede dingen doet voor de mensen, die nadenkt over jullie toekomst en veiligheid en nadenkt over arme mensen, en ook over hoe opa en oma nog veilig kunnen rijden. Dat was ik niet gewend, zo’n regering.’

Hoe heeft u uw leven hier opgebouwd?
‘Ik ben naar school gegaan om Nederlands te leren en trainde jongeren met voetbal om mijn taal te verbeteren. Zo heb ik veel ouders ontmoet en veel vrienden gemaakt. Ik heb altijd hard gewerkt om mijn kinderen een mooie toekomst te kunnen geven, ik woon in een mooi appartement in Bergen en ben hier heel gelukkig.’

School: Bosschool

‘Meestal deed discriminatie gewoon heel veel pijn’

Felix, Ollie, Matilda en Joep van van de Bosschool in Bergen fietsen naar de andere kant van het dorp en als ze aankomen bij het huis van de Afghaanse Sonya (49) worden ze hartelijk ontvangen. Haar dochter Marenga is erbij als tolk, voor het geval haar moeder het verhaal niet goed kan vertellen. De kinderen vinden het best ingewikkeld, een tolk erbij, ze switchen van de een naar de ander om te luisteren…

Wat was de reden om weg te gaan uit Afghanistan?
‘Vroeger was Afghanistan een modern land en waren we vrij. Maar toen de Taliban kwamen, veranderde alles. Zij behandelden iedereen heel slecht en we waren erg bang. Iedereen bleef binnen en niemand durfde naar buiten. Als je als vrouw naar buiten ging, dan moest je alles bedekken. Als je dat niet deed sloegen de Taliban je, het was dus heel gevaarlijk. Ze ontvoerden ook jonge mooie vrouwen wanneer ze daar zin in hadden. Ik herinner me dat de Taliban ons huis binnenkwamen met pistolen en ook mij wilden ontvoeren. Maar dat mijn moeder dat weigerde. Ze stond heel stevig in haar schoenen.

De situatie is nu net als toen ik vluchtte. Er is geen school, geen studie, geen telefoon, geen werk, het is verschrikkelijk.’

Hoe bent u gevlucht?
‘Ik vluchtte met mijn man en twee kinderen naar Pakistan, daarna via Thailand, Singapore en Indonesië naar Nederland. We deden er een maand over.’

Hoe was het in Nederland?
‘Heel moeilijk! We zaten drie maanden in een kamp in Den Haag en Groningen. Ik miste mijn familie erg en sprak de taal niet. Ik voelde me eenzaam. Wel werden we goed behandeld. Nederland is goed voor vluchtelingen. Later kregen we een huis in Bergen, leerden we Nederlands en voelden we ons minder eenzaam. Maar mijn familie mis ik nog steeds.’

Hoe was het om u aan te passen in Nederland? Hoe deed u dat?
‘Ik kwam uit een hele andere cultuur, dus dat is best wennen. Eerst moest ik de taal leren, dat was heel belangrijk. En ik vond het fijn om weer de vrijheid te voelen. Verder bemoeien Nederlandse mensen zich niet veel met elkaar en laten ze elkaar met rust. Dat vond ik ook fijn.’

Heeft u te maken gehad met discriminatie?
‘Ja zeker. Vroeger heel veel maar nu is het veel minder, gelukkig. Ik herinner me een oude man op de fiets die riep naar mij: Klootzak! En hij fietste hard door. Toen werd ik boos. Maar meestal deed het gewoon veel pijn. Mensen begrijpen vaak niet uit wat voor situatie je komt en waarom je hier bent.’

Wat is een Afghaanse traditie?
‘Als mensen trouwen is er een hele grote bruiloft met wel achthonderd mensen en het beste eten en drinken. De vrouwen dragen hele mooie kleurrijke jurken en dan doen ze de Afghaanse overwinningsdans: Atan. Maar nu mogen mensen niet meer muziek maken en dansen. De Taliban heeft alle muziekinstrumenten kapot gemaakt.’

 

School: Bosschool

‘We woonden in een dorpje tussen de boeren en zeven bergen’

Antonius, Noah, Evi en Jasmijn rijden op de fiets naar de shoarmazaak van Tarek in het centrum van Bergen. Als de leerlingen van de Bosschool daar aankomen is hij er nog niet. Ze bellen en hij is net wakker; hij heeft tot 5 uur vanmorgen gewerkt. Maar hij komt eraan.

Wat was voor u de reden om naar Nederland te komen?
‘Mijn broer woonde al in Alkmaar en vertelde mij dat er in Nederland meer vrijheid was dan in Israël. Ik kwam hiernaartoe omdat ik een beter leven wilde. In Israël is het leven minder vrij en er is minder tolerantie dan in Nederland. De Nederlandse mensen vind ik juist heel tolerant, heel vriendelijk en ze hebben mij vaak geholpen. Als je goed bent met de mensen, krijg je goed terug.’

Hoe was het in Nederland in het begin?
‘Ik was jong toen ik hier kwam: 16 jaar en er lag heel veel sneeuw. Het was heel spannend, een nieuw land, een nieuwe omgeving, een andere taal en cultuur. Het was ook moeilijk om Nederlands te leren. Ik ben geen studiehoofd en moest tussendoor geld verdienen. Ik maakte vrienden op school door koffie te drinken met de leraar en leerlingen. Dat ging vanzelf. Maar ik miste mijn familie erg en had veel heimwee. In Israël bestaat mijn familie uit wel honderd mensen waar je altijd terecht kunt, dat is hier niet, dit is echt een hele andere cultuur.

Ik wilde niet studeren, maar ik heb ook beseft dat je, als je niet studeert, niet heel ver komt en heel hard moet werken. Ik werk nu al 34 jaar zeven dagen per week, start om 14.00 uur en ga om 5 uur ‘s morgens naar bed. Mijn zoon zie ik daardoor bijna niet.’

Wat was de reden om een shoarmazaak te beginnen en hoe was het om dat op te bouwen?
‘Iemand raadde mij aan om een shoarmatent te beginnen en dat vond ik een goed idee. Dat deed ik liever dan studeren. Het was best moeilijk in het begin, ik wachtte op klanten die er niet waren. Mijn familie hielp mij financieel om te overleven. Gelukkig ging dat later beter. Het heeft tijd nodig om iets op te bouwen, dat mensen je kennen. Ik leerde met name Nederlands door veel met klanten te praten. Nu doe ik al 34 jaar hetzelfde werk, over 5 jaar wil ik stoppen, dan is mijn doel bereikt; dan kan mijn zoon studeren en gaan mijn vrouw en ik van het leven genieten.’

Waar komt u vandaan in Israël en hoe was het leven daar?
‘Ik kom uit Noord-Israël, uit Galilea. We woonden in een heel klein dorpje op een boerderij tussen de boeren en zeven bergen. Alles wat we nodig hadden, verbouwden we zelf en als we iets anders nodig hadden ruilden we dat. Een heel ander leven. We slachtten bijvoorbeeld een dier en kregen 5 liter melk in ruil voor dat vlees.

Ik kreeg een keer per jaar nieuwe schoenen en dan was ik daar zo blij mee! Dan sliep ik met die schoenen in mijn bed dicht tegen me aan.’

Hoe is het nu voor u in Nederland?
‘Het is een heel fijn land. We hebben nooit problemen en een stabiel thuis. In weinig landen is alles zo goed geregeld als in Nederland. Vroeger miste ik mijn familie wel, maar nu niet meer. Nederland is mijn thuis geworden.’

School: Bosschool

‘De snoepjes die hij vond bleken arsenicumtabletjes’

Op een zonnige septemberochtend rijden Bosschoolleerlingen Liselotte, Amelie, Joep, Lauren en Yske met juf Paulien naar de Oosterweg in Bergen om het echtpaar Anna Min en Leen de Rover te interviewen. De vragen van de kinderen gaan over de kinderjaren van de ouderen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Bergen. Anna zegt het fijn te vinden om te vertellen, omdat ze nog zoveel weet. Haar man Leen vult haar tijdens het interview regelmatig aan.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Door het bombardement op het vliegveld van Bergen en de vele vliegtuigen die ik zag overkomen. Dat maakte diepe indruk. Leen en ik, toen kinderen, woonden naast elkaar aan de Oosterweg. We hebben samen neergestorte vliegtuigen op de Van Bladerenweg, waar de Marke nu staat, en op de Breelaan bekeken. Als het een Duits vliegtuig was, werd er een kleed overheen gedaan, zodat je het hakenkruis niet kon zien.’

Kent u iemand die is opgepakt door Duitse soldaten?
‘Ik ben zelf een keer opgepakt door de Duitsers. Op de Turfweg was ik stiekem eierkooltjes rapen, die achter een schutting lagen. De Duitsers zagen het en namen me mee. Dat was heel eng! Mijn moeder heeft me toen opgehaald en deed of zij heel boos op mij was. Ik stond te bibberen van angst. Gelukkig mocht ik toen mee naar huis.’

Kent u iemand die is overleden tijdens de oorlog?
Leen: ‘Een jongetje uit mijn klas is omgekomen. Hij had uit het neergestorte vliegtuig op de Breelaan een blikje meegenomen. Hij dacht dat er snoepjes inzaten en had ze opgegeten. Het bleken arsenicumtabletjes voor de piloten te zijn. Die hadden ze bij zich voor het geval ze in handen van de vijand zouden vallen.’

Wat waren fijne momenten in de oorlog?
Anna: ‘Met de hele familie samen zijn. Maar dat duurde helaas niet lang. Mijn jongere broer werd opgepakt tijdens een razzia en één broer is verraden en naar Duitsland gestuurd om te werken. Daar is hij gewond geraakt en kwam hij in het ziekenhuis terecht met een bomscherf in zijn been. Toen is er ook nog gebombardeerd en moesten alle patiënten de kelder invluchten. Hij heeft het gelukkig overleefd.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘Één moment is me het meest bijgebleven. Ik werd ‘s nachts wakker en er stond een Duitser boven me, met zijn geweer in de aanslag. Ze hadden het hele huis overhoop gehaald, omdat ze mijn oom zochten. Dat was heel eng. Mijn oom is later neergeschoten door de Duitsers. Hij hielp onderduikers door bijvoorbeeld bonkaarten te stelen, zodat ze te eten hadden.’

Had u onderduikers in huis?
‘Wij hadden onderduikers in de schuur. Op een dag kwamen Duitse soldaten de schuurtjes controleren. Ze gooiden alles omver. Onze onderduiker zat achter een plank in de hoek, maar we hadden de deur van zijn schuur opengelaten, zodat het net leek alsof er iemand druk bezig was. De soldaten sloegen precies onze schuur over!’

School: Bosschool

‘Ik moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken’

Op een prachtige dag fietsen Lavinia, Felicity, Nik en Tatum naar de 95-jarige Eldert Groenewoud. Hij woont nog in het huis waar hij ook tijdens de oorlog woonde. Samen met zijn ouders, tien broers en zussen, twee Amsterdamse kinderen en twee Joodse onderduikers. De leerlingen hebben heel veel vragen voorbereid. Eldert vindt het heel leuk dat de kinderen er zijn en laat kaarten zien die hij in de oorlog van de Duitsers heeft gestolen.

Waarom woonden die andere mensen bij jullie in huis?
‘Vanuit de kerk werd gevraagd of we twee Joodse jongens in huis wilden nemen. Omdat we al een groot gezin hadden, ging dat prima. Je moest wel altijd uitkijken dat het niet bekend werd. Daarom werden ze regelmatig naar andere plekken gebracht. Wij vertelden het aan niemand, dat mocht niet. Omdat er in Amsterdam niet genoeg eten was, stuurden ouders hun kinderen naar het platteland om zo te overleven. Het gebeurde dat kinderen van een jaar of acht, negen alleen naar Bergen kwamen. Dan liet je ze binnen en gaf je ze eten. Je moest uitkijken, want ze konden heel ziek worden omdat ze daar niet meer aan gewend waren. Veel gezinnen lagen in die tijd uit elkaar. Het is vreselijk voor de ouders om hun kinderen weg te sturen om te overleven. Daar ligt veel leed wat eigenlijk niet zo bekend was. Je voelt je echt ellendig als kind, in je eentje in de polder zonder vriendjes en ouders.’

Waar woonde u later in de oorlog?
‘In 1942 moesten we weg uit Bergen. We moesten naar Ommen, maar daar waren geen grote huizen. Dan zou ons gezin uit elkaar worden getrokken. “Dat doen we niet,” zei mijn vader. Toen zijn we naar de zus van mijn vader gegaan. Haar man was tuinder in Kalverdijk. Zij hadden een grote schuur in de tuin, die verbouwd werd, zodat er genoeg slaapplaatsen waren.’

Hoe was het eten tijdens de oorlog?
‘Er was veel te weinig eten. Alles was op de bon, maar als je het daarmee moest doen, had je gewoon te weinig. Dus moest je zorgen dat je daarbuiten nog iets kon bemachtigen. Ook waren we natuurlijk met een grote club thuis; naast ons gezin ook de onderduikers en kinderen uit Amsterdam voor wie we geen voedselbonnen kregen. We kochten voedsel op de zwarte markt. Er waren boeren die stiekem te veel aardappelen hadden. Ze hadden bijvoorbeeld tien ton geoogst, maar gaven negen ton op. Bij hen konden we aardappels kopen, al was dat soms ontzettend duur. Sommige boeren dachten snel rijk te kunnen worden. Maar we waren er die het weggaven. Ook verbouwden we groenten in onze tuin. Zo konden we overleven. En gelukkig konden we iedere dag tussen negen en tien uur water uit de kraan tappen.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘We konden vanuit ons huis de hangars op het vliegveld in Bergen zien. Daar zat in mei 1940 een deel van de Nederlandse luchtmacht. Op 10 mei om zeven uur ‘s morgens werd het vliegveld gebombardeerd. Zo begonnen de Duitsers de oorlog; met het bombarderen van vliegvelden. De vliegtuigen vlogen laag over ons huis en gooiden hun bommen. Ik was hartstikke bang.’

Zat u bij het verzet?
‘Niet officieel, maar ik hielp er wel aan mee. Wij woonden op een punt waar je het meteen zag als er Duitse wagens aankwamen. Dat gaven we dan meteen door aan de mensen die gezocht werden. Zij wisten dan weg te komen. Veel onderduikers gingen het weiland in. Dat was erg nat en de Duitsers durfden daar met hun grote wagens niet overheen. Zo konden velen ontsnappen. Ook heb ik een keer aardappels gestolen van Duitse militairen. Stelen was toen niet verboden. Zo heb ik ook deze geheime kaarten van ze gestolen, die we ontdekten in een opslag. Het zijn kaarten van Nederland die ze gebruikten om te weten te komen waar bepaalde gebieden zich bevonden. Ik nam ze mee tussen mijn hemd en mijn shirt en moest heel voorzichtig lopen om ze niet teveel te kreuken. Ze moesten je niet pakken met gestolen kaarten!’

 

School: Bosschool

‘In paniek schoten de Duitsers alle gevangenen dood’

Het regent hard als Djowan, Hugo, Julie en Liv met de auto naar het huis van Mart Groentjes gaan. De oude stolpboerderij is een sprookjesachtig huis met allerlei verschillende ruimten. De trap ga je hangend aan twee ringen af. “Goed voor je rug!” zegt Mart. In een serre met prachtig uitzicht op de wilde tuin stellen de leerlingen van de Bosschool hun vragen.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘In Duitsland werd het geloof verspreid dat het Arische ras, als ware übermenschen, meer waard zou zijn dan andere mensen. Mede daarom waren ze tegen de Joodse bevolking. Op 10 mei 1940 vielen ze Nederland binnen. De indrukken die ik kreeg als zesjarige waren heel hevig. We woonden vlak bij het station in Alkmaar en daar werden regelmatig treinen door Engelse vliegtuigen gebombardeerd. Er vlogen vaak wel vijftig vliegtuigen met zware motoren tegelijk over; dat was een heel zwaar geluid. Nog steeds voel ik angst als er zware vliegtuigen overvliegen.’

Hoe was het contact met de Duitse soldaten?
‘Bij ons in de straat woonden Duitse soldaten. Wij kinderen liepen daar vaak langs. Er was een hele vriendelijke soldaat die Frits heette en ons snoepjes gaf. Maar er waren ook soldaten die boos en onvriendelijk waren. Een keer werden gewonde soldaten uit een gebombardeerde trein het huis ingedragen. Ze lagen onder een deken en je zag veel bloed. Dat was heel eng! Een andere keer liepen er plotseling soldaten bij ons binnen. We hadden een plat dak en dat leek hen een goede plek om afweergeschut te plaatsen. Mijn ouders zeiden: “Dat kan niet! Het dak is veel te zwak!” Ze gingen toch het dak op en dat bleek inderdaad niet stevig genoeg te zijn. Gelukkig!’

Deed u soms dingen die niet mochten?
‘Er was een bunker vlak bij het station waar ik vaak speelde. Ik moest een keer heel nodig en besloot tegen de bunker aan te plassen. Een passerende soldaat werd me toch boos! Ik rende hard weg. Mijn oudere broer ging bij neergestorte vliegtuigen op zoek naar spullen, zoals wapens en helmen. Een keer kwam hij thuis met een geweer, maar mijn vader wilde dat niet in huis hebben. En een keer, toen we op een zonnige dag in die bunker speelden, vergaten we de tijd. Er was een avondklok en opeens ging het alarm af en konden we ons niet meer op straat verplaatsen. Natuurlijk zijn we toch naar huis gegaan, maar dat was best eng.’

Kent u iemand die is opgepakt?
‘Mijn oom Ben, die aan de Natteweg in Bergen woonde, had een radio waarop je naar slechts één Nederlandse zender kon luisteren. Daar zonden ze propaganda uit, zoals nu ook in Rusland gebeurt. Maar als je goed kon afstemmen, kon je ook de Engelse zender ontvangen. De Nederlandse regering zat in Engeland en zond vanaf daar informatie via de Engelse zender. Van de Duitsers mocht je natuurlijk niet naar deze zender luisteren, omdat je dan een heel ander beeld van de bezetting kreeg. Mijn oom deed dat wel, vanuit een schuurtje. Iemand kwam daar achter en heeft hem verraden. Hij werd opgepakt en gevangengezet in een gevangenis in Alkmaar en later, wegens ruimtegebrek, in Amsterdam. Toen hij daar vanaf het station met zijn begeleiders naar de gevangenis liep, wist hij zich los te rukken en is hij gevlucht, terug naar Bergen. Dat was een vreselijke tocht. In Bergen werd hij herkend en is hij opnieuw opgepakt. Dit keer werd hij naar een hele strenge gevangenis in Vught gestuurd. In zijn cel stond een tafeltje. Aan de onderkant heeft hij tekeningen en gedichten gemaakt over zijn ervaringen. Na vijf maanden gevangenschap bevrijdden de Engelsen en Amerikanen Nederland. In paniek hebben de Duitsers alle gevangenen doodgeschoten. Dat was heel naar om te horen; dat iemand die je heel goed kende was doodgeschoten. Toen de tekeningen onderop dat tafeltje werden ontdekt, hebben ze dat naar mijn moeder gebracht en nu staat het hier! Kijk maar. Je ziet onder andere een huisje dat mijn grootvader heeft gebouwd in 1905. In de oorlog woonden ze met elf mensen in dat huis, dat er nog steeds staat.’

Heeft u de voedseldroppings meegemaakt?
‘Toen er bekend werd dat Engelsen voedselpakketten naar beneden zouden gooien, was dat natuurlijk geweldig! We renden met z’n allen naar de Hoeverweg waar een groot betonnen fundament was waar ze de pakketten op zouden gooien. Er kwamen zoveel vliegtuigen over en er vielen heel veel pakketten naar beneden. Ze vielen gelukkig niet op ons hoofd. Er zat Zweeds witte brood (meel om dat te maken, red.), boter en chocola in. We hadden nog nooit chocola gegeten! Dat was een hele belevenis. Ik ben nog steeds verslaafd aan chocola.’

School: Bosschool

‘Opeens hoorde ik het fluitje van mijn vader!’

Bosschoolleerlingen Anouk, Matilda, Antonius, Felix en Jasmijn hebben hun vragen voor Mieke Reinders goed voorbereid. Ze hebben er zin in en zijn een beetje zenuwachtig. De negentigjarige heeft al vijf stoelen klaargezet en schenkt na binnenkomst limonade in wijnglazen in. Cheers! Ze heeft veel verhalen over de oorlog en vindt het fijn die met de kinderen te delen.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘Op een dag keken we uit het raam, over het weiland, en zagen we hoe de laag overkomende Duitse vliegtuigen het vliegveld bombardeerden. Heel vreemd was dat.’

Wat deed u tijdens de oorlog? Speelde u buiten, had u speelgoed?
‘Ik deed aan handvaardigheid; ik maakte van papier een puntje, rolde dat op en maakte daar kralen van. Verder knikkerden we, we schaatsten en we speelden tussen het hoge riet bij de sloot tegenover ons huis. Soms vlogen er F1’s over, dat was dan best eng. Dan vluchtte ik snel een huis in. Een keer school ik in een winkel en viel er doordat de vliegtuigen zo laag overvlogen een ruit naar buiten. Doodeng, want ik stond aan de binnenkant van dat ruit.’

Kende u iemand die stiekem naar de radio luisterde of kende u mensen in het verzet?
‘Wij hadden zelf een radio thuis. Die stond op de grond, met een rok er overheen met een kleedje en met onze poes erop. Later verstopte mijn vader de radio onder een plank in de vloer, dat was veiliger. Hij haalde hem eruit als hij wilde luisteren. Wij waren er alleen zo benauwd over dat mijn vader uiteindelijk niet meer luisterde waar wij bij waren. Mijn vader deed aan verzetswerk. Hij had van zijn werk op het postkantoor een stempel meegenomen met daarop de Duitse adelaar. Daarmee kon hij paspoorten veranderen, vervalsen dus. Een Duitse collega waarschuwde dat hij alles weg moest halen: “Reinders als je wat in huis hebt, moet je zorgen dat het weg is, want ik heb geruchten gehoord dat ze komen controleren!” Mijn vader zorgde toen dat alles weg was. En inderdaad kwamen er mensen bij ons thuis controleren. Ze keken in de tuin, haalden de bak met kolen overhoop, maar ze konden niets vinden. Dat was heel eng. Mijn vader is later toch een keer opgepakt. Met de trein is hij toen naar Amsterdam gebracht. Hij is meerdere keren ondervraagd, maar hij vertelde niets.’

Hoe was dat voor jullie, dat hij niet meer thuis was?
‘Mijn moeder moest nu in haar eentje voor mij en mijn zus zorgen. Ze deed heel erg haar best, maar we hadden geen geld en geen eten en moesten maar afwachten totdat vader weer terugkwam. Ik vond het heel erg dat mijn moeder zo slecht voor ons kon zorgen. Soms lag er ineens een brood voor de deur. Daar waren we dan heel blij mee! De Duitse collega die mijn vader gewaarschuwd had, kwam soms langs om te kijken hoe het met ons was. Ze vroeg waarom mijn moeder niet naar Amsterdam ging om onze vader op te zoeken. Die vertelde dat ze daar geen geld voor had en dat ze ook geen Duits sprak. De collega zei toen dat ze mijn moeder mee zou nemen en zes weken later zijn ze samen naar Amsterdam gegaan. Die dag liep ik van school naar huis, waar niemand was. Ik ben toen naar het station gelopen en heb daar in de kou lang staan wachten op de trein waarmee ze terug zouden komen. Maar hoeveel treinen er ook aankwamen, mijn moeder stapte niet uit. Toen ik terug naar huis liep zag ik een bus die in brand stond en liep daarheen om me op te warmen. En wat hoorde ik daar? Het fluitje van mijn vader! Daar kwam hij aangelopen! Het was zijn collega gelukt om hem vrij te krijgen, omdat er geen enkel bewijs was dat hij iets verkeerds had gedaan. Vervolgens werd die collega opgepakt omdat ze mijn vader geholpen had. Mijn vader is toen heel boos geworden en heeft er weer voor gezorgd dat zij vrij kwam. Zij heeft mij toen als aandenken een ringetje gegeven; dat draag ik nog steeds! In de gevangenis kauwde mijn vader zes weken op een knoopje. Mijn dochter heeft daar een hangertje van gemaakt, met prikkeldraad en een vogeltje als symbool dat je gedachten altijd vrij zijn.’

Wat vond u het engste in de oorlog?
‘Het meest enge vond ik die keer dat ik melk ging halen en op die boerderij een deel was afgezet. Een jongeman zei: “Mijn vader en moeder zijn bang dat er wat gebeurt; kun je ze zeggen dat ik hier vastzit?” Dat heb ik toen gedaan en toen heeft de ondergrondse gezorgd dat hij naar huis kon. En heel eng vond ik ook die keer dat ik ging kijken bij een neergeschoten vliegtuig. Ik zag een overall met een schoen eraan in de bomen hangen. Ik vroeg me af waar de man zelf was gebleven.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892