Erfgoeddrager: Zainab

‘Dit was een van de grootste razzia’s van Amsterdam’

Carolien van den Berg ontvangt Riyan, Adam, Hayley en Zainab van De Vier Windstreken in Amsterdam-Noord bij haar thuis in Zuid, met veel chocola en koekjes. Mevrouw Van den Berg is na de oorlog geboren, maar vertelt het verhaal van haar vader Bob. Ze heeft het vaker verteld en er zelfs een voorstelling over gemaakt. De kinderen hangen aan haar lippen. Na het verhaal over haar dappere vader komen er veel vragen. Uiteindelijk gaat het gesprek ook over het hier en nu en hoe het is als je een keer niet mee mag doen met de anderen.

Waarom ging uw vader in de fabriek werken toen hij 17 was?
‘Mijn vader kwam uit een Joods gezin en ze hadden het niet breed. Om wat extra geld binnen te krijgen had zijn moeder een pension waar veel Duitse gasten kwamen. Deze vooral Joodse mannen vertelden al voordat de oorlog hier in Nederland uitbrak, wat er aan de hand was. Mijn vader zag de littekens en hoorde de verhalen.

Toen mijn vader 17 was, kon hij bij de Hollandia Kattenburg-fabriek werken. De directie was Joods en ze werden, toen in Nederland de Duitsers de baas werden, gedwongen om Duitse uniformen te maken. De Joodse mensen die daar werkten waren veilig… dat werd hun verteld en ze kregen een speciale stempel in hun paspoort. Maar op een dag werden de Joodse medewerkers gescheiden van de niet-Joodse collega’s. Ze moesten uren wachten en werden uiteindelijk opgepakt en met grote overvalwagens afgevoerd. Dit was een van de grootste razzia’s die in Amsterdam heeft plaatsgevonden. Niet alleen de Joodse medewerkers werden meegenomen, maar hun familieleden werden op datzelfde tijdstip bij hun huizen weggehaald. Het ging om wel 826 mensen. Na de oorlog zijn maar acht mannen teruggekomen.’

Hoe is uw vader ontsnapt?
‘Mijn vader zat in de trein zitten met heel veel Joodse mensen en hij wist dat het verkeerd zou aflopen. Toen de trein een klein beetje langzamer ging rijden, is eruit gesprongen en belandde met zijn kop op de rails. Bloedend is hij gaan rennen. Hij hoorde dat de trein stopte en hij hoorde ook schoten. Hij bleef rennen en is uiteindelijk door mensen geholpen die ‘goed’ waren.’

Is uw vader gaan onderduiken?
‘Eerst heeft hij een tijdje ondergedoken in het Gooi, maar toen besloot hij samen met Hans Kattenburg om zich aan te melden om in Duitsland te gaan werken. Dat was eigenlijk heel gevaarlijk, maar niemand zag dat hij Joods was. Toen hij weer terug kwam in Amsterdam, hoorde hij dat zijn broer Jo en zijn moeder waren vermoord. In zijn huis woonden andere mensen. Hij heeft hier nooit met mij over gepraat.’

Erfgoeddrager: Zainab

‘Je kreeg natuurlijk een slechte naam als je Duitsers binnenliet’

Khadija, Zainab, Teyana, Miakil en Charlie zitten op de Visserschool al helemaal klaar met hun vragen als Jan Aubertijn (1935) binnenkomt. De sfeer is meteen goed en meneer Aubertijn vertelt eerst over hoe anders school vroeger was. Hoe ze hun kroontjespen om de drie regels in een inktpotje moesten dopen om te kunnen schrijven. Hij heeft ook een klassenfoto van toen meegenomen.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Toen de oorlog begon, was ik vijf jaar. Je zag toen eerst Nederlandse soldaten over straat lopen en na een paar weken zagen we voor het eerst ook Duitse soldaten. Ik woonde aan de van Oldenbarneveldtstraat en er waren twee scholen bij ons in de buurt waar Duitse soldaten in werden gekwartierd. Wij kinderen leerden dat het woord voor cent in het Duits Pfenning was. Als we dat riepen, dan gooiden ze centjes naar ons. Dat was ons eerste contact met Duitse soldaten. Daarna kwamen er grote pantserwagens, hele colonnes, en wij kleine jongetjes vonden dat geweldig. Ik zat op de stoep met m’n vriendjes en af en toe juichten we, want we vonden het mooi. Achter ons stond een oudere man, misschien net zo oud als ik nu, en die werd kwaad daardoor. Hij stuurde ons boos weg.’

Wat deed u toen de school dicht was?
‘Ik was thuis, ik speelde met mijn vriendjes. Ik moest ook boodschappen doen. Omdat mijn moeder vanwege haar afkomst een Duits accent had, leverden sommige winkeliers geen boodschappen aan haar. Mijn moeder was voor de oorlog uit Duitsland naar Nederland gekomen. Dat was in een tijd dat veel Duitse meisjes naar Nederland kwamen om te werken. Toen heeft ze mijn vader leren kennen en zijn ze getrouwd. Op een gegeven moment was ik aan het voetballen en kwam er ineens een Duitse soldaat de hoek om en die belde bij ons aan. De hele straat zag dat, want die ouders hingen allemaal uit het raam naar ons voetballen te kijken. En wat bleek, dat was een neef van mijn moeder. Die dacht: kom, laat ik m’n nicht eens even bezoeken. Nou dat was mis. Mijn vader was kwaad en mijn moeder kreeg op haar donder van hem.Je kreeg natuurlijk een slechte naam als je Duitsers binnenliet.’

Heeft u wel eens een bombardement meegemaakt?
‘Ik heb wel eens luchtgevechten gezien. Dan waren er Engelse of Amerikaanse vliegtuigen die in Duitsland gebombardeerd hadden en over Amsterdam weer terugvlogen. Soms kwamen er nog Duitse vliegtuigen achteraan en die vielen hen aan. Dan was je aan het spelen en had je ineens een luchtgevecht boven je hoofd. Volwassenen riepen dan: “Jongens, portiek in!” Als jongetje van een jaar of acht vond je dat allemaal wel spannend. Ik had graag willen blijven kijken, want je zag de vliegtuigjes om elkaar heen cirkelen en je hoorde het schieten. Maar het is natuurlijk gevaarlijk en oudere mensen zijn veel wijzer dan jij als je acht bent. Als een kogel de verkeerde kant op was gegaan, had je geraakt kunnen worden.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Toen was vooral het probleem hoe je aan brandstof kwam voor warmte. Mensen gingen bijvoorbeeld ’s nachts stiekem bomen omkappen. Als je een mooie boom voor je deur had, kon het gebeuren dat die de andere ochtend er opeens niet meer was. En dat gebeurde ook met de bielzen op het tspoor. De treinen reden niet meer en onder de rails lagen die houten bielzen. Ik ben met mijn vader en buurman wel eens naar het spoor gegaan. Daar draaiden ze de schroeven los en dan pakten ze die bielzen, zo op de schouders mee naar huis. Dat ging allemaal in de nacht, want je mocht niet gezien worden. Ik moest mee om op de uitkijk te staan. Als de Duitsers of de politie eraan kwamen, moest ik mijn vader waarschuwen.’

Erfgoeddrager: Zainab

‘Stiekem haalden we laarzen en helmen weg’

Johnny, Zainab, Faye en Yara kijken hun ogen uit bij Nol van der Hoorn. Op tafel liggen allemaal spullen; een Duitse helm, een echte bajonet, een persoonsbewijs en de Haarlemse krant van de eerste dag van de oorlog. Meneer van der Hoorn was twee jaar toen de oorlog begon. Hij was de jongste van dertien kinderen en hij woonde aan de Rozenprieelstraat.

Kan u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘Het klinkt misschien gek, het moment dat de oorlog begon weet ik nog goed, ook al was ik pas twee jaar. Er was luchtalarm en ik werd in een deken gerold en samen met mijn broertje onder de trap in de kelder gelegd. Tijdens het luchtalarm gingen we altijd met de hele familie in de kelder schuilen. We waren zo arm als een kerkrat, net als veel andere mensen in de buurt. Maar alle buren hielpen elkaar altijd, het was één grote familie. In de buurt zaten overal winkeltjes.’

‘We speelden altijd buiten in de weilanden waar nu Schalkwijk ligt. Ook toen het Rozenprieel gebombardeerd werd in oktober 1940. We renden heel snel naar huis. Ons huis was gelukkig niet geraakt, maar het was echt een verschrikking. Een grote familie in een andere straat was in één klap weg. ‘

Hoe komt u aan deze spullen?
‘In de stoomwasserij op de Kampersingel sliepen Duitse soldaten. Mijn vriendje had een tuin tegen de achterkant van dat gebouw en dan kropen we stiekem naar binnen en dan haalden we laarzen weg en helmen. We hebben nog meer weggehaald, maar dat vertel ik niet. We waren kinderen. Kinderen konden bij de Duitsers geen kwaad doen. Mijn vader maakte van die laarzen schoenen voor ons.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Er was veel honger in die tijd, want de Duitsers namen al het eten in. Iedereen was altijd op zoek naar eten. Opoe Sieraad had een prikstok en stond bij het lossen van de aardappelen bij de opslagplaats. De aardappelen die wegrolden, prikte opoe Sieraad op met haar stok. Toen schoot een mof op haar… Nou dat heeft hij geweten. Het hele Rozenprieel kwam op hem af! Hij wist niet hoe snel hij moest schuilen in de BLO-school.’

‘Er was ook eens iemand, een Duitse soldaat, die stoer wilde doen. Hij ging van de Rustenburgerbrug die open stond, springen, van de top. Hij viel plat op z’n buik op het water en moest meteen naar het ziekenhuis.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘De bevrijding was geweldig. Ik stond op de hoek van de Herenvest. Die Canadese soldaten kwamen uit Amsterdam. Het was een gekkenhuis. Ieder weekend hadden we feest. Dan was er een podium gebouwd in de Van Marumstraat en dan dansten neven van mij als Hawaï-meisjes met een rieten rokje met een bloemenkrans. Het waren mooie tijden. Mijn vader had de eerste prijs. Hij had een Rozenprieel voor de deur gemaakt: met dennengroen en rozen er doorheen, over de stoep zodat de mensen erdoorheen moesten lopen.’

 

   

   

Erfgoeddrager: Zainab

‘Door te stelen hebben we onszelf in leven gehouden’

Felicia, Zainab, Imran en Nefiah ontvangen Huub Liebrand (87) in het bevo-lokaal van de Rosa Boekdrukkerschool. Tijdens het interview slaken de kinderen geregeld kreten van herkenning bij het horen van de straten en pleinen waar Huub speelde. Wel was Huubs jeugd door de oorlog heel anders, realiseren de kinderen zich. ‘Het erge is dat wij ons dat niet meer kunnen voorstellen’, zegt Felicia. Dat is niet erg, vindt Huub, maar: ‘Je mag best bedenken hoe goed wij het nu hebben.’

U moest hout stelen. Waarom was dat?
‘We hebben hout gestolen uit nood, omdat er geen brandstof meer was aan het einde van de oorlog. Ik weet nog goed dat ik tien, elf jaar was en met mijn broertje op zoek ging naar hout. Er waren geen trams, dus met een karretje liepen we helemaal naar het Olympisch Stadion. Daar reed een treintje en over het spoor liep een houten brug met spijltjes aan de zijkant. De spijltjes maakten we los, want we hadden thuis geen kolen, we hadden niets. We waren dolgelukkig dat we dat hout hadden gevonden, namen het mee naar huis en zeiden thuis: ‘Nou, over twee dagen gaan we er weer naartoe’. Maar toen was die hele brug al weggehaald! Wij waren de eersten en daarna zijn er meer mensen gekomen die de rest van het hout weghaalden om op te stoken. Dat is stelen, ja. Maar door stelen en pikken hebben we ons levend kunnen houden.’

Wat at u tijdens de oorlog?
‘Het brood was op bonnen en je kreeg maar een beperkte hoeveelheid voedsel per week. Het brood was op een gegeven moment niet meer te eten. En op het laatst was er helemaal niets meer. Tijdens de Hongerwinter aten we suikerbieten. We moesten ook naar de gaarkeuken. Dan moest je zelf een pannetje meenemen en dan stond je in de rij. Sommige mensen vielen dan flauw omdat ze heel weinig gegeten hadden. En dan liep je langs die grote bakken waar eten in zat. Ik herinner me nog dat ze zuurkoolstamppot maakten, maar er waren haast geen aardappelen. Dus dat hebben ze met suikerbieten gemaakt. Het was niet om te eten, maar ja, je had niets anders. Dan kreeg je zo’n hap in je pannetje en daar liep je mee naar huis. Ik kan hierdoor nu nog steeds geen eten weggooien. Als ik mensen oud brood aan de eendjes zie voeren, denk ik ‘Koop dan niet zo veel!’’

Wat was uw hobby in de oorlog?
‘Er waren amper hobby’s. Ik voetbalde veel op straat, maar de straten waren vies. De laatste jaren werd de riolering niet meer onderhouden en uit de putdeksels kwam water en stront. Daar moesten we in voetballen. Het werkte allemaal niet meer, we hadden geen gas, geen licht. Als enige lichtbron hadden we een soort jampot met daarin een bepaalde olie die je met veel moeite kon krijgen. In dat potje was een lontje en dat gaf een klein lichtje, het enige licht in het hele huis. Lezen was heel moeilijk met zo weinig licht, dus het waren afschuwelijke avonden om door te komen. Op een avond had mijn moeder als enige eten een puddinkje gemaakt van nepingrediënten: surrogaatpudding. We mochten er allemaal een lepeltje van, maar het smaakte zo vies dat we het weigerden. Tot we midden in de nacht wakker werden van de honger en toen konden we het wel op krijgen. Je mag best bedenken, hoe goed we het nu hebben.’

Hoe vond u de Bevrijding?
‘We waren al bevrijd, maar misschien hebben jullie wel eens gehoord dat er op de Dam een schietpartij plaatsvond. Op de hoek van de Dam en de Kalverstraat zaten nog Duitse soldaten verschanst in een groot gebouw. Zij schoten op de mensen die feest vierden op de Dam. Ik was toen elf en liep die dag door de Kinkerstraat. Op de Da Costakade zag ik verzetsstrijders, die kon  je herkennen aan hun blauwe overalls. Ze liepen in rijen richting de stad met stenguns (pistoolmitrailleurs) om te helpen. Dus ik ben gauw naar huis gegaan; ik ben niet doorgelopen. Verder was de bevrijding geweldig. Ik heb zoveel feest gevierd! Er werd heel veel buiten gedanst en er waren zoveel straatfeesten. Niemand had een auto dus de straten waren helemaal leeg. Op het midden van de weg konden we zaklopen en hardlopen.’

 

Erfgoeddrager: Zainab

‘Die piloot kwam met een parachute in de straat terecht’

Vanwege de coronacrisis kan Hans van ’t Veer jammer genoeg niet naar basisschool De Kinderboom in Amsterdam-Noord komen om te worden geïnterviewd. Gelukkig is hij heel handig met de computer. Hij verschijnt meer dan levensgroot op het digibord in de klas. Badr, Zainab, Mohammed en Shanaja staan op een tafeltje als ze een vraag stellen, dan is het geluid beter. Badr heeft speciaal zijn nette blouse aangetrokken want dat staat mooi op beeld. Het is allemaal een beetje wennen, maar na de eerste paar vragen is de ergste spanning eraf.

Heeft u zich in de oorlog wel eens verveeld?
‘Nee, niet echt. Ik was een jongetje van 4 toen de oorlog begon en wist niet echt wat oorlog was. Mijn ouders hebben me dat in de jaren erna natuurlijk wel uitgelegd, maar als je in die leeftijd zit en je hebt veel vriendjes, vermaak je je wel. Ik heb ook best leuke dingen meegemaakt. Zolang er niet geschoten werd en de Duitsers niet in de buurt waren, had ik het prima naar mijn zin. Ik heb luchtgevechten gezien waarbij een Engelse jager achter een Duitser aan ging. Nou, dat Engelse vliegtuig werd neergeschoten en die piloot kwam met een parachute terecht aan de overkant bij ons. Als kind vind je dat prachtig. Dat is een avontuur. Als er bommen vielen in de straat, kwamen er ook kraters. En als het dan geregend had, vulden die gaten zich met water. Ik en mijn vriendjes sprongen daar in onze onderbroek in en dat was hartstikke leuk. Maar dat water was wel smerig, daar zwommen soms ook ratten in. Toen mijn ouders erachter kwamen dat ik er zwom, heb ik voor het eerst en ook voor het laatst in mijn leven een pak slaag gekregen op mijn blote kont. Ik heb het toen ook nooit meer gedaan.’

Vroegen Joodse mensen ook om bij jullie onder te duiken?
‘Tegenover onze slagerij in de Van der Pekstraat woonden Joodse mensen die een winkel met elektronica hadden. Zij zijn ondergedoken. Mijn ouders wilden geen onderduikers in huis want dat vonden ze te gevaarlijk. Ik herinner me wel dat mijn vader allerlei mensen te eten gaf en ook die Joodse mensen. Dan kwam ik thuis en zat de hele keukentafel vol met etende mensen. Mijn vader is zelf een paar keer weggevlucht. Dat was omdat jongens en mannen tussen de 18 en 45 jaar werden opgepakt om aan het werk te worden gezet in Duitsland. Mijn vader was halverwege de 30. Af en toe werd er geroepen in de buurt: er is een razzia! Dan werd de straat afgezet en gingen de Duitsers alle huizen binnen. En moesten de mannen hun persoonsbewijs laten zien. Als ze inderdaad in die leeftijdsklasse zaten, werden ze weggevoerd. Mijn vader heeft dat niet meegemaakt want hij was steeds op tijd gewaarschuwd.’

Had u in de oorlog huisdieren?
‘Wij hebben vooral veel katten gehad. Dat was nodig omdat er na de bombardementen nogal wat ratten en muizen rondliepen in de buurt. Ik denk dat de kat zelf uiteindelijk nog is opgegeten want op een gegeven moment was ‘ie weg. Als je een kat slacht, schijnt het vlees te lijken op konijnenvlees. Daarom ‘verdwenen’ sommige katten en honden en werden ze eigenlijk opgegeten. In de oorlog hebben wij wel een paar katten gehad.’

Wilde u na de oorlog wraak nemen op de Duitsers?
‘Nou, nee hoor! Als je zo jong bent en de oorlog is over, besef je wel dat er vreselijke dingen zijn gebeurd. Maar mijn eigen leven is niet zo erg geweest. Ik heb geen familie verloren, we hebben altijd te eten gehad en we hoefden niet ons huis uit. Dus ik ben niet zo anti-Duits geweest. Na de oorlog vertikten mijn ouders het wel om tijdens de vakantie via Duitsland te rijden. En toen ik op de middelbare school Duits moest leren, noemden we die leraar ‘de Mof’, dat was in de oorlog een scheldwoord voor de Duitsers. Maar later heb ik altijd veel samengewerkt met Duitsers en ik heb nooit antipathie gehad jegens hen.’

Erfgoeddrager: Zainab

‘Wij weten hoe belangrijk het is om vrij en zonder angst te zijn’

Na aankomst van Bram Claassen op De Boomgaard wandelen Sabrina, Zainab, Zoubeir en Salma met hem mee naar zijn oude huis, op ongeveer tien minuten lopen van hun school. Dit is het huis waar Bram als kind van ongeveer zeven het begin van de oorlog meemaakte. Het interview vindt plaats voor het huis en terwijl Bram zijn verhaal vertelt, wijst hij naar de plekken in de straat en in het huis waar alles toentertijd is gebeurd.

Zat er iemand bij u ondergedoken?
‘Wij hebben hier een joodse jongen in huis gehad. Wij hadden in dit huis, toen hij kwam, een kast gemaakt en daarachter was nog een ruimte. Als de Duitsers kwamen, dan moest hij zich snel verstoppen. Op een keer kwamen soldaten de straat in en stopten met de auto hier voor de deur, en voordat wij de tijd hadden om de joodse jongen op te bergen, waren ze al op de trap. Maar wat bleek, ze moesten op één hoog zijn. Mijn moeder was op dat moment wel heel erg bang. Wat later moest onze onderduiker weer weg, want hij deed overdag het raam open en ging dan toneelspelen. Hij had namelijk op een toneelschool gezeten voordat de oorlog uitbrak, na de oorlog is hij een groot artiest geworden. Maar als hij voor het raam toneel ging spelen zag iedereen dat en dan werden wij gewaarschuwd, want iedereen wist dat wij een joodse jongen in huis hadden en dat was natuurlijk veel te gevaarlijk.’

Hadden jullie een radio?
‘Mijn vader was soldaat in Den Haag. Toen het voor mijn vader afgelopen was om te vechten is hij thuis gekomen. Als radio antenne maakte mijn vader een soort houten kruis en daar spanden hij draden omheen en dat was dan de antenne. Zo konden we zelfs Engeland ontvangen en onze koningin horen spreken die daar zat. Soms stond ik op het balkon en kon ik de vliegtuigen zien. Dat waren kleine vliegtuigjes met propellers. Soms vochten ze met elkaar in de lucht, dat was natuurlijk wel griezelig, want op een gegeven moment werd er eentje neergeschoten. Op een keer kwam zo’n vliegtuig, brandend, overvliegen en toen vloog het ook weer terug. En wij stonden hier, zoals we hier nu ook staan. Het brandende vliegtuig ging heen en weer en toen is het ergens neergestort, waar, dat konden we niet zien.’

Heeft u de hongerwinter meegemaakt?
‘Nee, maar we hadden tijdens de oorlog ook al honger en als je honger hebt dan doe je alles voor eten. Zo had mijn vader achter op het balkon een rooster van gaas gemaakt, dat zette hij dan schuin neer met een stokje eronder en een touw eraan en dan gooide hij er een kruimeltje brood onder. Als er dan een vogel kwam voor het kruimeltje brood, dan trok mijn vader aan het stokje en dan lag de vogel eronder. Dan aten we hem op. Er zat heel weinig vlees aan, maar voor ons was dat toen, wat wij nu ‘shoarma’ noemen, lekker eten. Tijdens de oorlog ging de school gewoon door, alleen kregen we af en toe een nieuwe leraar, als de andere was opgepakt. Drie jaar heb ik hier nog op school gezeten en toen werden we met een auto naar Noord-Holland gebracht. Daar lag een boot en met die boot gingen we naar Friesland. Het laatste jaar van de oorlog hebben we daar gewoond, dus wij hebben de hongerwinter niet meegemaakt. We sliepen bij een familie, met z’n tweeën of drieën in een bedstee. Daarom is het zo belangrijk om ook de vluchtelingen van nu op te vangen, omdat wij weten hoe belangrijk het is om vrij en zonder angst te zijn.’

              

 

Erfgoeddrager: Zainab

‘De piano hing in de bomen’

Meneer Ruud Has was zes jaar toen de oorlog begon. Omdat hij zo jong was, merkte hij eerst niet zo veel van de oorlog. Pas later besefte hij wat oorlog echt betekende.

Wanneer wist u dat het oorlog was?
“Mijn vader had afgesproken met mijn zus in Breezand dat wij daar op vakantie zouden gaan. Die donderdag was het schitterend weer, we gingen op de fiets naar Breezand. Ik herinner me dat het onderweg keihard begon te regenen, maar we besloten toch door te fietsen. Zaterdag 17 juli kreeg mijn vader ineens een heel raar telegram. Daarin stond dat hij terug naar Amsterdam moest komen want de hele Varenweg lag plat. Mijn ouders zijn op de fiets teruggegaan naar Amsterdam. Ik bleef achter bij mijn oom en tante. Later ben ik ook naar Amsterdam gekomen en zag ik dat ons huis er niet meer was. Onze piano hing zelfs verderop in de boom. We hadden niks meer, behalve onze kerstballen! Die lagen altijd goed opgeborgen onder de vloer. Ik hoorde toen ook dat mijn vriendje Atti was omgekomen bij het bombardement. Ik voelde voor het eerst wat oorlog betekende.”

Wat gebeurde er na het bombardement?
“We moesten ergens anders wonen, er was niks meer over van ons huis. Eerst ging ik naar mijn opa en oma in Betondorp. In november 1943 zijn we naar Amsterdam-Zuid verhuisd. Daar stonden heel veel huizen leeg, allemaal van Joodse families die waren afgevoerd. In zo’n huis konden wij wonen. Er lagen nog veel spullen van de vorige bewoners, ik vond het boekje van Betty, het meisje dat daar eerst woonde. Later kwam ik erachter dat zij om het leven is gekomen in een kamp.”

Wat herinnert u zich van de Hongerwinter?
“We konden eten halen bij de gaarkeuken. Ik weet nog dat ik een keer eten ging halen en toen languit ben gevallen in de gang in de gaarkeuken. Ik haalde eten in zo’n emaille pannetje en daar zaten nu allemaal losse schilfers in. Met dat pannetje met eten ben ik naar huis gegaan, maar mijn ouders zeiden dat we het nu niet meer konden eten. Elke avond kwamen er mensen langs de ramen omdat ze heel graag eten wilden. Mijn ouders gaven dat pannetje met eten toen aan een man die voor ons raam stond. Hij at het in een keer achter elkaar op omdat hij zo’ n honger had. Ik heb me altijd afgevraagd waarom mijn ouders dat aan die meneer hebben gegeven, want er zaten allemaal schilfers van de pan in het eten.
Ik weet ook nog dat wij onder schooltijd altijd naar een andere school gingen om te eten. Op een dag liep ik via de kade naar deze school en zag ik ineens een pak met voedselbonnen liggen. Ik heb dat pakket aan mijn ouders gegeven. Na de oorlog kwam ik erachter dat mijn ouders deze bonnen voor zichzelf hebben gehouden en voor ons gezin hebben gebruikt tijdens de oorlog.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892