Erfgoeddrager: Tess

‘ ſ 7,50 voor elke Jood die je aanbracht’

Mevrouw Wanda Reisel woont in onze buurt en heeft ons verteld over haar ouders die ondergedoken zaten in Oost. Ze is zelf na de oorlog geboren.

Waarom moesten uw ouders onderduiken?
“Mijn ouders waren allebei Joods. Jacques was bijna afgestudeerd als arts en Emmy werkte als verpleegster. Ze verloofden zich in 1942 omdat ze bij elkaar wilden zijn. Ze wilden niet naar een werkkamp. De vader van mijn moeder was in die tijd een bekende gynaecoloog in Utrecht. Hij wist van het bestaan van een namenlijst die het ministerie had opgesteld van Joden die belangrijk waren voor de samenleving, zoals artsen, musici en wiskundigen, de Barneveldse lijst. Mijn ouders mochten op deze lijst en verhuisden naar Barneveld, naar een soort kasteeltje. Voor het geval ze niet meer in Barneveld zouden kunnen blijven, had een vriendin die in het verzet zat, hun het adres gegeven van een kippenboer. Ze moesten het adres uit hun hoofd leren en het papiertje opeten.

Toen het kasteel inderdaad ontruimd werd, vluchtten mijn ouders naar dat adres. Ze werden opgehaald door iemand uit het verzet, een chauffeur van een begrafenisauto. Verstopt in een lijkwagen gingen ze naar Amsterdam. In september 1943 doken ze onder aan het Oosterpark, in het huis van arts Joop Picard. Daar was een extra muur waarachter twee kamers waren.”

Waren er nog andere onderduikers in het huis?
“Ja, Raf Gobits en Greetje Immich. De bewoners waren Joop Picard en zijn huishoudster Frida. Joop was huisarts die overdag spreekuur aan huis had. Dan moesten de onderduikers dus heel stil zijn. Ze zaten in een hokje onder de trap. Een van de onderduikers snurkte, dat kon hen verraden! Mijn vader floot en dan hield het gesnurk op. Via het verzet kregen mijn ouders extra voedselbonnen. Ze aten vooral veel bonen, die kon je lang bewaren en waren voedzaam. Omdat er veel artsen waren, onderzochten ze elkaar regelmatig. Als iemand te veel was afgevallen, kreeg die extra bonen. Als je was aangekomen, kreeg je een schepje minder. Ze moesten wel zuinig doen, want niemand wist hoe lang de oorlog nog zou duren.”

 Hebben uw ouders ooit te maken gehad met verraders
“Een keer per week kwam er een dienstmeisje schoon maken, die wist van de onderduikers. Zij was wel te vertrouwen, maar ze had een rare vriend die geld wilde verdienen door onderduikers te verraden, je kreeg f 7,50,- voor elke Jood die je aanbracht. Hij schreef een brief aan de Duitsers. Maar er werkten verzetsmensen bij de post die veel berichten aan de Duitsers onderschepten door enveloppen open te stomen. Zo is de brief nooit aangekomen. Mijn ouders hebben twee jaar binnen gezeten. Buiten was het veel te gevaarlijk. Ze mochten ook niet voor het raam staan. Na de bevrijding zijn ze nog één dag binnengebleven, om er zeker van te zijn dat ze bevrijd waren. De buren zeiden later tegen Joop: ‘We dachten al dat je onderduikers had, je had zoveel afval.”

Erfgoeddrager: Tess

‘’Ik hoorde een verschrikkelijk gierend gefluit, het geluid van een vallende bom’’

Bente, Otto, Rhona en Tess van basisschool Het Wespennest in Noord hebben zich goed voorbereid op hun interview met Harry Sablerolle. Ook meneer Sablerolle heeft dat gedaan, hij heeft een flink pak met foto’s en documenten bij zich zodat hij straks niet alleen kan vertellen over zijn oorlogservaringen in Amsterdam-Noord, maar ook iets kan laten zien. Deze periode heeft veel indruk op hem gemaakt, vooral het bombardement op de Ritakerk waar hij als jong jochie bij was.

 

U zat in de Ritakerk toen die werd gebombardeerd. Hoe was dat?
“Het was zaterdag 17 juli 1943, een mooie zomerdag. In de Ritakerk werd een lange mis gehouden vanwege het 25-jarig jubileum van de kerk. Als lid van een katholiek gezin was ik er ook bij, in mijn deftige plusfour, een broek waarvan de pijpen net boven de schoenen met een pof-effect in de sokken staken. De kerk was vol; er waren wel vijfhonderd kinderen aanwezig, en ook nog oudere mensen. De jongens en meisjes waren keurig van elkaar gescheiden. De misdienaars en het zangkoor bevonden zich achter de ouderen, in het achterste gedeelte van de kerk; en de kinderen meer voorin. Toen de mis net was afgelopen, klonk het luchtalarm. De pater verbood de mensen de kerk te verlaten. We moesten met ons hoofd onder de bank gaan zitten. Ik hoorde een verschrikkelijk gierend gefluit, het geluid van een vallende bom. Daarna vielen alle gebrandschilderde koorramen uit de sponningen, maar een knal heb ik niet gehoord… Er was een bom door het dak en door de vloer van de kerk gevallen en ín de grond ontploft. Door een grote stofwolk was het ineens pikkedonker in de kerk. Iedereen schreeuwde. Ik haastte me over banken, stenen en ander puin heen en zag achterin een groot wit gat. Dat bleek gelukkig een uitgang te zijn, waar ik door sterke armen naar buiten werd getild. Hard huilend holde ik over de Wagenaarsbrug naar mijn huis op de Meeuwenlaan. Mijn blauwe pak zat dik onder het stof, maar behalve een schrammetje op mijn hoofd was ik ongedeerd!”


Werkten uw ouders voor het verzet?

“We hadden in de oorlog een onderduiker, Gerard genaamd, in huis. Gerard was een jonge Brabander, een boerenjongen uit de buurt van Eindhoven, met veel bravoure. Hij was eerder door de Duitsers te werk gesteld geweest. Hij kon tegen het einde van de oorlog vanwege een spoorwegstaking niet meer naar huis en bleef dus bij ons in huis. Vaak ging Gerard als het donker was met mijn oudste broer stiekem de straat op om honden en katten te vangen. Eigenlijk mocht niemand ’s avonds de straat op van de Duitsers vanwege een zogeheten ‘avondklok’. De honden en katten werden op de zolder van ons huis op de Meeuwenlaan geslacht. Als je daar nu gaat kijken, zou je zien dat de vloer nóg bruin is van het bloed.”

Heeft u in de oorlog veel honger gehad?

“Ik kan me niet herinneren dat ik echt honger heb geleden, maar best was het toch niet. Tijdens de hongerwinter heb ik vijf maanden in Lutjebroek gezeten. Lutjebroek was een katholiek bolwerkje, waar ik ook al naartoe was gegaan na het bombardement op de Ritakerk om rustig bij te komen van deze gebeurtenis. Dit keer ging ik er naartoe met Gerard, onze onderduiker. Het was een tocht van 50 kilometer die ik lopend en met een slee heb afgelegd. De polders ten noorden van Amsterdam waren onder water gezet. Dat hadden de Duitsers gedaan, als verdediging tegen mogelijke invallen van de geallieerden. We liepen over het ijs. Ik herinner me nog de aanblik van boerderijen die met hun daken boven de ijsvlakten uitstaken.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892