Erfgoeddrager: Silas

‘Ik voel nog steeds het trillen van de aarde’

Joris, Dean en Silas van basisschool ’t Karregat in Eindhoven wonen heel dichtbij het appartementencomplex van Floris van Bomers (84), die in de oorlog nog in Fuchsiastraat woonde. In zijn appartement staan nu hele mooie, oude spulletjes. Van leeftijdsverschil of generatiekloof is geen sprake als meneer Van Bomers levendig begint te vertellen. Na afloop krijgen de kinderen een chocoladereep mee en beloven die zo lang mogelijk te bewaren, net zoals de kleine Floris deed kort na de oorlog, toen hij van de Engelsen deze traktatie kreeg.

Hoe bent u van Amsterdam naar Eindhoven gevlucht?
‘Wij zijn in 1942 met de trein naar Eindhoven gevlucht. Ik was toen 4 jaar. In Amsterdam was een grote spoorwegstaking geweest en de mensen die daaraan hadden meegewerkt, ook mijn vader, kregen het advies om te verdwijnen. Een broer van mijn vader werkte in Eindhoven bij de gemeente en die heeft ervoor gezorgd dat we hier een huis kregen. Later is mijn zusje in Eindhoven geboren.

Ik was nog jong en kreeg niet alles bewust mee van de oorlog, maar van de gevolgen des te meer, de honger en de armoede. Er was niks meer, hè. Fietsen en radio’s werden in beslag genomen. In de krant stonden leugens, de Duitsers vertelden wat er gepubliceerd moest worden. Ik speelde met andere kinderen de hele dag op straat, dat was leuk want er reden toen bijna geen auto’s. We hadden ook geen speelgoed, we maakten het zelf. Door doeken aan elkaar te binden, maakten we een voetbal en daar speelden we mee.’

Was u bang voor de Duitsers?
‘Ja, dat waren we zeker. Op het landgoed Kortonjo, met een hele lange laan, stond een rij tanks. Dat trok onze nieuwsgierigheid dus wij ernaartoe… Een van de Duitse soldaten, een grapjas, pakte zijn geweer schoot omhoog om ons schrik aan te jagen. Dat hakt er dus wel in hè.

Het heftigste wat ik heb meegemaakt heb, was de dag na onze bevrijding, op 19 september 1944. De Duitsers kwamen terug om Eindhoven weer in te nemen. Mijn vader en moeder zijn toen met vier kinderen door de sloot gevlucht naar het Sint Joseph Ziekenhuis. Daar hebben we tijdens de bombardementen met veel mensen uit de buurt een hele nacht in de kelder gezeten. Ik zal die tocht door de sloten nooit meer vergeten, de bommen vielen kilometers verderop en de aarde trilde hevig. Mijn moeder was bang maar ook heel dapper. Ze gooide ons iedere keer op de grond en ging dan boven op ons liggen om ons te beschermen. Ik voel nog steeds het trillen van de aarde en de angst van mijn moeder, dat heeft een enorme impact op me gehad en nog steeds.’

 

Zijn er familieleden of kennissen van u gestorven tijdens de oorlog?
Wij woonden als enige van onze familie dus in Eindhoven. De rest woonden in Amsterdam tijdens de oorlog en er was geen contact mogelijk. In Amsterdam woonde boven ons de familie Van Halteren. Na de oorlog hebben mijn moeder en mevrouw Van Halteren elkaar briefkaarten gestuurd. Eén brief heb ik twee jaar geleden gevonden, die is uit 1945. Als je deze kaart leest dan weet je precies wat er speelde in die tijd…

“Beste familie, uw briefkaart in de beste staat ontvangen. Ook hier is alles nog goed. Onze laatste brief was 22 oktober 1944 met de geboorte van onze jongste zoon Robert, die zal u wel niet ontvangen zal hebben. Ook de beide oma’s zijn nog in leven maar vreselijke vermagerd dat begrijpt u. Mijn zwager van de Overtoom is gefusilleerd door de moffen op 7 maart 1945. Dit is dan wel heel erg nu er vijf kinderen zonder vader en moeder zijn. Frans van mijn zuster Marie hebben we sinds september ‘44 niets van gehoord dus hopen we daar ook het beste van. Nu beste mensen, we zijn 25 juni 12 ½ jaar getrouwd en ik hoop dat dan de treinen rijden en jullie van de partij kunnen zijn. De drie oudste kinderen zijn boeren om aan te sterken dus hebben we op het ogenblik maar drie kinderen thuis. Van ons allemaal de hartelijke groeten, Familie van Halteren. ”

Als je dit leest typeert het de oorlog; op een kleine briefkaart wordt een enorme geschiedenis verteld.’

 

Erfgoeddrager: Silas

‘Ik speelde liever op de kampong dan in mijn eigen wijk’

Tweede- en derdeklassers Luca, Silas en Dominic van Spring High in Amsterdam Nieuw-West ontmoetten Els Winkelaar. Zij werd in 1952 geboren in Sambas Kalimantan en maakte in haar jeugd twee keer de overtocht naar Nederland mee.

Hoe lang woonde uw familie al in voormalig Nederland-Indië?
‘Mijn opa en oma zijn met 18 en 20 jaar naar Nederlands-Indië gegaan. Mijn ouders zijn daar geboren en hebben daar ook de oorlog met de Jappen meegemaakt. Mijn vader werd tewerkgesteld op de Birmaspoorlijn, mijn moeder heeft in een Jappenkamp gezeten. Een van mijn opa’s was militair en was krijgsgevangen gezet. Na de oorlog moesten we naar Nederland. Mijn vader wilde geen Indonesiër worden, want hij had een hele goeie baan en die zou hij dan kwijtraken. Mijn ouders hebben toen een paar jaar in Nederland gewoond, maar ze konden hier niet wennen, ze waren zo gewend aan het leven daar. En zo gingen ze weer terug. Indonesië was toen al onafhankelijk. In 1952 ben ik geboren, in Sambas op Borneo. Vanwege het werk van mijn vader verhuisden we van het ene eiland naar het andere. Ik heb op veertien verschillende scholen gezeten, zo vaak waren we verhuisd. Per briefpost hadden we contact met mijn opa en oma. Soms spraken we een bandje in op de bandrecorder en stuurden dat op.’

Merkte u als kind iets van de verschillen tussen bevolkingsgroepen?
‘Ik was gewoon kind daar, ik speelde met iedereen. Vlak bij ons huis was een kampong, een Indische woonwijk. Daar speelde ik veel liever dan met kinderen van mijn eigen wijk, waar alleen Nederlanders woonden. We hadden het goed daar, we vierden Sinterklaas zoals in Nederland. Niet met heel veel cadeautjes, hoor. We hadden een step die wel zeven of acht keer opnieuw geverfd is, zodat we elke keer dachten dat we een nieuwe kregen. En zo ging dat ook met het schommelplankje. We hadden het goed; we hadden bediendes in huis, een baboe die voor de was zorgde, een kokkie die kookte, een tuinman en djongos. Dat vond je als kind heel normaal. Die mensen wilden ook gewoon werken om geld te verdienen. Je zag ze niet als bediendes, ze hoorden bij het gezin.
Heel lang gingen de Nederlanders en Indonesiërs goed met elkaar om, totdat de onafhankelijkheidsstrijd erger werd. Ik herinner ik me dat ik met een vriendinnetje naar de bioscoop ging, de laatste Nederlandse film draaide daar. We zaten in een riksja, zo’n fietskarretje, en halverwege draaide die bestuurder zich om en zei: “Ik breng jullie naar huis, het is niet veilig daar.” Hij zag dat er oproer was en wilde ons niet verder brengen. Misschien heeft hij wel ons leven gered.’

Wanneer ging u voorgoed naar Nederland?
‘In 1957 of 1958 moesten we echt het land uit. We zijn in Jakarta op de boot gestapt, de reis duurde zes weken. Ik vond het heerlijk op de boot. Het was een soort cruiseschip met misschien wel drieduizend mensen aan boord. De kinderen gingen veel naar beneden, naar de bemanning om klusjes voor ze te doen. We hadden ook schoolwerk; elke ochtend moesten we twee uur leren. Als de bel ging, mocht je naar de eetzaal. ’s Avonds was er buffet. Je voelde niks van de zee. Alleen als het heel erg woest was, konden de kopjes een beetje schuiven. De tafels hadden allemaal randjes daarom.
Mijn vader heeft na die overtocht nog even op Nieuw-Guinea gewerkt, dat hoorde toen ook nog bij Nederland. Dus toen woonden we daar. In 1962 werd ook Nieuw-Guinea onafhankelijk en zijn we weer een jaar later weer naar Nederland gegaan. Ik moest vanwege een leerachterstand de zesde klas, de laatste van de lagere school, overdoen en we kwamen aan in de winter en ik vond het vooral koud. In de tropen liep in je jurk in de regen en als de zon weer ging schijnen was je binnen vijf minuten weer droog. Mijn opa leerde me sneeuwballen gooien, maar toch vond ik het niet fijn. Ik ben altijd een koukleum gebleven.’

       

Erfgoeddrager: Silas

‘Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut’

Lasse, Silas, Zara en Zoe van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden warm ontvangen door Koos Jongert en zijn vrouw in Oostzaan. In een gezellig ingerichte woonkamer staan de stoelen al voor de kinderen klaar. Op tafel zijn schaaltjes met allerlei lekkers… Meneer Jongert, die 4 jaar was toen de oorlog begon, kan zich nog best veel herinneren uit die tijd. Zijn vrouw was nog wat jonger, maar weet ook nog veel.

Wanneer was u het meest bang?
‘Als de vliegtuigen overkwamen. Want dan was ik bang dat er een bom zou vallen. Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut, waar de Duitsers op vliegtuigen schoten. En die konden zomaar uit de lucht vallen. De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over, op weg naar Duitsland. Het geluid was beangstigend. Een neef van mij, Jan, lag op een nacht in zijn zolderkamer te slapen toen er boven hun huis een stuk van een vliegtuig afbrak. Dat kwam precies in Jans bed terecht en hij kwam daarbij om het leven. Ik weet nog dat ik bij mijn moeder op de fiets zat toen ze dit hoorde. En ik weet ook nog dat ik met mijn vader aan het roeien was, het was prachtig mooi weer, toen twee vliegtuigen werden beschoten. Die vliegtuigen vielen zo naar beneden. Dat donderende geluid, dat vergeet ik nooit meer. Als ik een propellervliegtuig hoor, moet ik er altijd weer aan denken.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Die was behoorlijk zwaar. Een oom van mij werkte in de melkfabriek en had daarom nog wel eens melk voor ons. Mijn vader ging ook wel op de fiets naar familie in Schagen om voedsel te halen. Het was zo’n fiets met houten banden…nou, dat was een eind weg hoor. Kwam hij terug met muffe tarwe, waar mijn moeder een beetje brood van kon bakken. In de Hongerwinter was er geen groenteboer meer, geen bakker, er was helemaal niks meer. Fietsen werden ingepikt. Je kon op de weg voetballen want er was geen verkeer. Ik heb ook nog wel suikerbieten gegeten. En als je nog een klein beetje kool had of aardappelen, maakte je moeder stamppot, dat vulde goed. Tulpenbollen en brandennetelsoep hebben we ook nog gegeten. Als kind had je er niet zo’n erg in dat je niks te eten had. Voor je ouders was het veel erger, die wilden dat je wat kon eten.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was echt feest. Iedereen vertelde het aan elkaar door, en je hoorde het op de radio. Vlakbij ons huis was een stenen muur, waarop mensen vlaggen schilderden want echte vlaggen waren er niet meer. Bij buurtverengingen werd op alle avonden feest gevierd. En ook buiten dansten de mensen. Mijn broer ging naar de Dam om de bevrijding te vieren, maar daar begon een groepje SS’ers ineens te schieten op het publiek. Dat maakte wel indruk. Na de oorlog sprak niemand er meer over. Het was zo vers nog, iedereen wilde het vergeten. En ook na de oorlog moest je nog alles met bonnetjes kopen. Het geld werd gesaneerd. Mensen die heel veel geld hadden, bijvoorbeeld omdat ze dat hadden verdiend met zwartgeld, moesten het inleveren. Die hadden wel pech.’

Erfgoeddrager: Silas

‘De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen’

Pom, Silas, Terje en Yassine gingen op bezoek bij Jenny de Jong op de Bilderdijkkade om haar te interviewen. Mevrouw de Jong woont nog in hetzelfde huis als tijdens de oorlog. De verhalen die de leerlingen van de Admiraal de Ruyterschool te horen kregen, kwamen daardoor extra tot leven. Ze zaten immers in het huis waar het allemaal was gebeurd!

Hoe veranderde uw leven tijdens de oorlog?
‘In eerste instantie merkte je niet zo veel. Langzamerhand veranderde de situatie en kwamen de Duitsers met steeds meer regels, vooral tegen joodse mensen. De Duitsers hadden een hekel aan joden. Ineens moesten zij een ster dragen, zodat iedereen kon zien dat zij van joodse afkomst waren. Bij ons in de klas zat een joods meisje, Truusje. Ook Truusje kwam op een dag naar school met een ster op. In de klas zongen we wel eens Nederlandse liedjes, ook al mocht dat eigenlijk niet van de bezetter. Op een warme dag deden we de ramen van het klaslokaal open en stelde de juf voor om Nederlandse liedjes te zingen. Wij vonden het wel leuk om iets te doen wat niet mocht, dus wij zongen allemaal hard mee. Ineens werd er hard op de deur gebonsd. De deur werd opengegooid en er kwamen vier grote, Duitse soldaten met geweren binnen. De juf en Truusje moesten mee. Wij begonnen allemaal hard te huilen. Na twee dagen kwam de juf weer terug, maar Truusje is nooit meer teruggekomen.’

Was u wel eens bang in de oorlog?
‘Hier op het plein was een schuilkelder gebouwd. Mijn moeder drukte me op het hart dat ik meteen die schuilkelder in moest als het luchtalarm afging. Er stonden altijd twee soldaten op wacht die zorgden dat iedereen naar binnen ging als het luchtalarm klonk. Ik wilde echt niet in zo’n eng ding zitten met de deur dicht met al die vreemde mannen. Op een dag vroeg mijn moeder of ik even een boodschap voor haar wilde doen op de Bilderdijkstraat. Ik had de boodschappen gehaald, ik liep terug over het plein en toen ging het luchtalarm af. Ik schrok zo verschrikkelijk. Die twee mannen die voor de schuilkelder stonden, riepen naar me dat ik de schuilkelder in moest, maar ik wilde niet! Ik gooide mijn mandje met boodschappen op straat en ik ben hard naar huis gerend. Ik wilde nooit meer boodschappen doen. Het luchtalarm ging regelmatig af, ook ’s nachts. Ik ging thuis dan altijd tussen twee kasten in staan. Ik denk niet dat het geholpen zou hebben, maar ik was zo bang altijd.’

Zijn hier in de buurt wel eens bommen gevallen?
‘Wij gingen elke zomervakantie naar onze opa en oma in de Achterhoek. Op een ochtend, toen we daar weer vakantie vierden, werd er een telegram bezorgd met het bericht dat we snel terug naar Amsterdam moesten komen. Toen we hier aankwamen, zagen we dat de hele Bilderdijkkade was afgezet. Er bleek een granaat in ons huis te zijn gevallen. Gelukkig was hij niet ontploft, maar wat was het een puinhoop! Ik kon alleen maar vragen of mijn pop nog wel heel was gebleven, terwijl het hele huis in puin lag. De granaat was door het dak gevallen, daarna door het bed van mijn ouders, vervolgens door mijn bed en uiteindelijk was hij in een kast blijven hangen op de etage onder ons. Onze onderburen hadden niet eens gemerkt dat er een granaat in hun kast was beland, zo doof waren ze. We hebben twee maanden in een hotel moeten slapen voordat het huis weer was opgeknapt.’

Hoe vond u het om Duitse soldaten te zien lopen op straat?
‘Mijn tante Marie heeft vooral iets engs meegemaakt met Duitse soldaten. Zij werkte in een kiosk op de Weteringschans. Opeens kwamen er drie grote wagens voorrijden. Uit twee van die wagens kwamen Duitse soldaten springen. Iedereen moest blijven staan. Als je niet bleef staan, kreeg je een klap met een geweer. Tante Marie werd uit de kiosk gehaald en moest blijven kijken. Uit de laatste wagen kwamen tien jongens, die op een rijtje werden neergezet. Die jongens werden allemaal ter plekke doodgeschoten. Zelf heb ik de schietpartij op de Dam meegemaakt. Ik zag hoe drie Duitse soldaten vanaf een balkon op de menigte aan het schieten waren. Een baby voor mij viel uit de kinderwagen en was dood. Ik heb met mijn vriendinnetje gerend en gerend. Het was vreselijk hoe al die mensen voor mijn ogen werden dood geschoten. Ieder jaar op 7 mei belt mijn vriendin van toen me nog op en dan hebben we het er over hoe erg het was.’

Erfgoeddrager: Silas

‘Thuis vierden we de joodse feestdagen maar ook Sinterklaas’

De moeder van Meijer bleef door de oorlog alleen achter, met haar vijf kinderen. Het Joodse gezin had het erg moeilijk. Maar het lukte de moeder van Meijer om haar vijf kinderen te redden.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
“Ik groeide op in Utrecht met mijn ouders en 2 broertjes en 2 zussen. Toen de oorlog uitbrak was ik eerst nog niet bang. Ik ging nog naar de openbare school en had daar veel vriendjes. Thuis vierden we de joodse feestdagen maar ook Sinterklaas. Later kwamen de maatregelen: moest ik van school af, mochten we niet meer fietsen, moest ik een Jodenster dragen. En in 1942 kreeg mijn vader een brief waarin stond dat hij naar Duitsland moest gaan om te werken. Hem werd beloofd dat zijn familie veilig zou zijn als hij vrijwillig zou gaan werken. Mijn vader ging. Ik en mijn zus brachten hem naar de trein. We namen afscheid in de verwachting dat we elkaar weer zouden zien.”

Hoe kwam u in Amsterdam terecht?
“We moesten weg en NSB’ers wilden ons huis hebben. Met z’n zessen kwamen we terecht in Asterdorp, wat tijdens de oorlog een joods getto was. Daar woonden we in een heel klein huisje. Samen richtten we het netjes in. En elke dag liep ik met mijn broertje Iepie (Israel) van Noord naar de Weesperstraat waar we in de buurt op een joodse school zaten. Onze klas werd steeds kleiner, kinderen verdwenen, kwamen niet meer terug. Toen ik op een ochtend met mijn broertje onderweg was, werden we gewaarschuwd dat er een razzia was op school. Meteen zijn we weer terug naar huis gegaan. Toen we de volgende dag op school kwamen, zagen we dat er helemaal niemand meer was. Geen leraren, geen leerlingen. Iedereen was weg.”

Hoe heeft u de oorlog overleefd?
“Ik weet nog goed dat we hoorden dat op last van de Duitsers alle bewoners uit Asterdorp moesten vertrekken naar Amsterdam Oost. De avond voor het vertrek was er een afscheid, waarbij liedjes werden gezongen en de volwassenen moesten huilen. Ik begreep toen niet waarom. Later wel, toen we in Transvaal woonden en er razzia’s waren. Wij konden ons verstoppen en werden niet meegenomen. De hele nacht hoorden we de geluiden van de straat, de soldaten en de mensen die werden meegenomen.

Mijn moeder heeft uiteindelijk contact kunnen leggen met de NV, een Amsterdamse verzetsgroep, die onderduikadressen voor ons organiseerde. Ik en mijn broer Iepie kwamen bij een boer in Limburg terecht. Na afloop van de oorlog zagen we elkaar allemaal weer: mijn moeder en mijn broers en zussen. Maar mijn vader is nooit meer teruggekomen. We vonden zijn naam na de oorlog op de lijsten van het Rode Kruis. Hij was vermoord in het concentratiekamp.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892