Erfgoeddrager: Sam

‘De oorlog heeft alles anders gemaakt’

Sam, Arlo, Amira en Fabian uit groep 8A van De Visserschool in Amsterdam-West interviewen meneer Simon Italiaander. Het is een zwaar verhaal, want de hele familie van meneer Italiaander is Joods en hij heeft zijn beide ouders in de oorlog verloren. Als peuter moest hij al onderduiken, maar omdat hij zo jong was, kan hij zich dat niet herinneren.

Waar ging u onderduiken?
‘Ik kwam eerst bij bevriende buren op de Admiraal de Ruijterweg, maar daar kon ik niet lang blijven. En toen hebben ze via het verzet een plek voor mij gevonden in Haarlem. Ik weet niet hoe lang ik daar heb gezeten. En daarna is er contact gezocht met familie van mij, daar kwam ik terecht. Dat was in Alkmaar. Ik werd opgenomen in het gezin. In Alkmaar hadden ze nog twee kinderen, een jonger meisje en een oudere broer, die is nu bijna 90 jaar. Het was een klein huis, ik had geen eigen kamer, maar wel een eigen bed. Ik ben daar nooit echt verstopt. Dus ik denk wel dat de hele buurt wist dat ik daar zat, maar ze hebben allemaal netjes hun mond gehouden. Met die mensen heb ik nog steeds contact. Op bevrijdingsdag ben ik er met een grote bos bloemen heen gegaan.’

Hoe kwam u erachter dat uw ouders waren vermoord?
‘Ja, ze waren er niet meer, maar het was heel lang niet duidelijk waar ze waren. Er was wel een tante, die het had overleefd en zij vertelde wat er daar in Duitsland allemaal gebeurd was. Toen begrepen we wel dat ze niet meer terug zouden komen. Maar de officiële melding kwam pas veel later. Daaruit las ik dat mijn moeder eigenlijk meteen vermoord is toen ze in Auschwitz aankwam. Mijn vader heeft nog wel een paar maanden geleefd, maar ik ben er nooit achter gekomen wanneer hij precies is overleden. In de administratie staat dat hij er op 31 januari 1944 niet meer was. Gestorven aan ‘hartfalen’ staat er. Later hoorde ik dat als de Duitsers het ook niet wisten, dat ze dan 31 januari opschreven.’

Was er wel andere familie die het had overleefd?
‘Ik had mijn grootouders nog. Die waren ook in Noord-Holland ondergedoken. Toen de oorlog voorbij was, is mijn opa snel weer met de trein naar Amsterdam gegaan, want hij had daar zijn werk als groente- en fruitverkoper. Dus hij was benieuwd of hij na de oorlog daar mee verder kon gaan. Voor de oorlog heette het bedrijf van mijn opa: “S. Italiaander en zoon”, de zoon was mijn vader. Ze hadden samen die zaak. Ze waren gespecialiseerd in bloemkool. Die kocht mijn opa in bij de veilingen op het platteland, waar de boeren hun groentes naartoe brachten. Mijn opa had een telefoon, terwijl niemand dat nog had en hij kon bellen met iemand die naar de veiling ging om de bloemkolen voor mijn opa te kopen. Die man stuurde dat dan naar Amsterdam en mijn opa verkocht het aan de groentemannen in de stad. En zo regelden ze dat. De man die de inkopen deed op de veilingen bij de boeren, dat is de man die ook de onderduikadressen heeft geregeld, zodat ik en mijn opa en oma konden overleven.’

Bij wie woonde u na de oorlog?
‘Een oom en tante hadden het ook overleefd. Ze kregen een woning en toen kon ik bij hen gaan wonen. Mijn opa en oma konden weer op de Admiraal de Ruijterweg wonen. Twee huizen verder van waar ik als baby’tje heb gewoond. Bij hen kwam ik regelmatig op bezoek. Maar ik heb mijn oma nooit meer zien lachen. Twee van haar kinderen waren vermoord. De oom en tante waar ik bij kon wonen, gingen scheiden. Dus toen ik 19 was, ging ik snel het huis uit. Want mijn oom had inmiddels een andere vrouw en ik zat alleen nog bij die tante. Die kon ook niet echt voor mij zorgen. Ik vond het geen prettige situatie. De oorlog heeft alles anders gemaakt.’

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Sam

‘Hier kun je nog leren als je 80 bent’

Simme, Sam, Soumaya, Roudaina uit groep 7 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen mevrouw Martha Sabajo. Mevrouw Sabajo is een Arowakse. De Arowakken zijn oorspronkelijke bewoners van Suriname. Ze heeft mooie spullen meegenomen naar school, die de nieuwsgierigheid van de leerlingen aanwakkert.

Waar bent u geboren en hoe leefde u daar?
‘Ik ben heel diep in de jungle van Suriname geboren, tussen de wilde dieren. Suriname hoorde in mijn tijd nog bij Nederland. Ik ben een Arowakse, een oorspronkelijke bewoner van Suriname. Wij spreken een taal, die nog maar heel weinig wordt gesproken. Ik ben de op-een-na jongste in een gezin van twaalf kinderen.’f
‘Wij woonden in een hut. Omdat we zo’n groot gezin hadden, heeft mijn vader drie hutten gebouwd: eentje voor de kleintjes, eentje voor de volwassenen en eentje voor de keuken. Mijn vader was heel handig. Hij was ook een goede jager, een goede visser en een goede landbouwer. Mijn moeder deed de dingen, die vrouwen moesten doen: hangmatten maken, cassave maken en een bepaalde drank maken.’

Waarom verhuisde u naar Paramaribo?
‘Ik was degene in ons gezin die ondeugend was. Ik hield van vrijheid. Dus na school kwam ik pas ’s avonds laat thuis. Een varken houdt van wandelen en toeren en voedsel zoeken, dus mijn moeder noemde mij ‘mijn bosvarken’. Ik was altijd onderweg, avontuurlijk. Dus ik heb veel pak slag gekregen, omdat ik niet luisterde. Maar dat vond ik niet erg, want ik koos liever voor mijn vrijheid. Mijn broer zei: ‘Martha, dat moet je niet doen, want je gaat weer een pak slaag krijgen van mama!’ Maar dan dacht ik: ‘Ach, dat duurt toch maar heel even en dan is het weer voorbij.’
Mijn ouders maakten zich zorgen en ze vonden het moeilijk dat ik altijd op stap was, dus toen hebben ze me naar mijn zus in Paramaribo gestuurd. Zij woonde bij de snelweg, dus ik mocht niet naar buiten.’

Waarom ben u naar Nederland verhuisd?
‘Toen ik veertien was, zeiden mijn ouders: ‘We kunnen je school niet meer betalen, dus je moet thuisblijven.’ Toen dacht: ‘Oké, dan is er niks anders te doen, dan te wachten op iemand die mij komt redden.’ En die kwam. Ik ontmoette een Nederlandse man en vier maanden later was ik in Nederland. Dus dat is heel snel gegaan. We hebben vijfentwintig jaar in Amsterdam-Oost gewoond, bij het Tropenmuseum.’

Bent u getrouwd?
‘Ik ben twee keer getrouwd. De eerste man, die mij hier naartoe gehaald heeft, was een hele leuke man, maar luisterde eigenlijk niet naar mij. Ik ging studeren en mijn man ontwikkelde zich niet en toen konden we eigenlijk niet zo goed meer praten. Ik ben nu getrouwd met zijn beste vriend. Ik was tien jaar gescheiden en mijn tweede man was vier jaar weduwnaar. Toen ontwikkelde zich iets moois tussen ons.  Mijn eerste man zei tegen zijn beste vriend dat hij zo blij was dat wij gingen trouwen. Hij zei tegen mijn huidige man: ‘Denk erom, zorg goed voor haar, anders heb je een probleem met mij.’

Hoe is het om nu in Nederland te wonen?
‘El Dorado. El Dorado betekent dat je alles hebt, dat je als mens zou willen. Ik vind Nederland El Dorado, omdat er zoveel mogelijkheden zijn. Je kunt alles leren. Twee jaar geleden ben ik terug geweest naar Suriname. Over twee jaar willen we met het hele gezin naar Suriname, want ik wil graag dat mijn kleinkinderen zien, waar ik geboren en getogen ben. Dus daar zijn we voor aan het sparen.’
‘Hier kun je nog leren als je 80 bent. Niemand gaat het voor je doen, je moet het zelf doen. Zeker nu ik met pensioen ben, woon ik in El Dorado. Dat vind ik heel mooi aan Nederland.’

 

Erfgoeddrager: Sam

‘Het meisje op school had zo’n gele ster op haar jas en ineens was ze verdwenen’

Sam, Seppe, Benne en Jovany lopen van de Twiskeschool naar het huis van 93-jarige Evert van Voorst. Zijn creativiteit is overal in het huis terug te zien: zelfgemaakte schilderijen sieren de muren, een drumstel staat in de kamer en bovendien heeft hij het huis waarin hij woont zelf gebouwd. Na het interview geeft hij een rondleiding.

Hoe wist u dat de oorlog begonnen was?
‘Ik was zes jaar oud toen de oorlog uitbrak. Echt begrijpen deed ik het toen nog niet, maar het was al een tijd onrustig. Op 10 mei 1940, de ochtend dat de Duitsers Nederland binnenvielen, gingen overal de sirenes af. Het was niet helemaal onverwacht, want sinds Hitler aan de macht was in Duitsland, dreigde er al oorlog. In het begin merkte ik er niet zoveel van. Pas later begon de ellende, vooral toen voedsel op de bon ging. Je kon niet zomaar iets kopen, je had distributiebonnen nodig. Maar zelfs met een bon moest je nog betalen. En het duurde jaren na de oorlog voordat sommige dingen, zoals fietsbanden, weer gewoon te koop waren.’

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Op mijn school in Tuindorp-Oostzaan zat maar één Joods meisje. Op een dag was ze er gewoon niet meer. Eerst zie je dat misschien nog niet echt, maar later besef je pas wat dat betekende. Ze had zo’n gele ster op haar jas en ineens was ze verdwenen. Niemand wist wat er met haar gebeurd was. Op school mochten we ook geen Engels meer leren, want dat was de taal van de vijand. Duits leren was niet verplicht, maar luisteren naar Engelse radiozenders was verboden. Als je een radio had, moest je die verbergen, anders kon je flink in de problemen komen.’

Wat deden jullie als het luchtalarm afging?
‘Als het luchtalarm ging en je was buiten, dan moest je zo snel mogelijk een winkel in of naar huis rennen. Op straat blijven was te gevaarlijk. Wij hadden thuis geen speciale schuilplek. We bleven gewoon binnen en hoopten dat het goed zou gaan. Het was een beetje zoals een lockdown, maar dan met echte dreiging. Er is een keer een bom gevallen op het Polluxplein, hier in Tuindorp. Ook hebben we een keer gezien hoe een Engelse piloot met een parachute naar beneden kwam. De Duitsers probeerden hem te pakken te krijgen. Hier in de buurt stonden ook zoeklichten en luchtafweergeschut. Als er vliegtuigen laag overkwamen, schenen ze die zoeklichten erop en dan begonnen de kanonnen te schieten.’

Hoe was het leven in de Hongerwinter?
‘In de Hongerwinter hadden we bijna niks meer te eten. We kregen suikerbieten, maar dat is eigenlijk geen eten. Je kon ze raspen en koken, maar het bleef vies. Iedereen kreeg drie kilo per week. Wij waren met vijf mensen thuis, dus dat was 15 kilo. Probeer dat maar eens thuis te krijgen zonder fiets, want de Duitsers hadden alle fietsen ingenomen.
Mijn moeder is lopend helemaal naar Hoorn en Medemblik geweest om eten te zoeken. Ze nam lakens en andere spullen mee om te ruilen voor aardappelen of graan. Maar dan moest je nog maar zien of je er echt mee thuis kwam. Soms namen de Duitsers het bij de pont gewoon in beslag.
Om een beetje te kunnen koken, hebben we alle deuren van de slaapkamers in stukken gezaagd. Er was amper gas of elektriciteit, dus we maakten kleine kacheltjes waarop we konden koken. Sommige mensen zetten hun fiets op z’n kop, hingen een fietslampje aan het plafond en lieten iemand trappen, zodat er een beetje licht was. Dat was onze verlichting in huis.’

Heeft u mensen gekend die in het verzet zaten?
‘Ja, de broers van mijn moeder zaten in het verzet. Ze hielpen bij het droppen van wapens uit Engeland en deden andere verzetsdingen. Maar na de oorlog waren er ook veel mensen die beweerden dat ze in het verzet hadden gezeten, terwijl dat helemaal niet waar was.
Bij ons in de buurt werden ook razzia’s gehouden. De Duitsers en de Nederlandse politie kwamen dan huizen doorzoeken, op zoek naar onderduikers of mannen die naar Duitsland gestuurd konden worden om in fabrieken te werken. Ze schreeuwden: ‘Kom naar beneden, anders schieten we door het plafond’. Mensen moesten zich verstoppen op zolders en vlieringen, maar als je goed luisterde, kon je hun ademhaling horen. Het was levensgevaarlijk.’

Wat deed u toen de oorlog voorbij was?
‘Toen de oorlog was afgelopen, ben ik meteen de straat op gegaan. Op het Zonneplein werd een groot bevrijdingsfeest gehouden. Iedereen ging de straat op, we hoefden nergens meer op te letten.Maar op de Dam in Amsterdam werd nog geschoten door een groep Duitse soldaten die zich in een gebouw hadden verschanst. Ze wilden zich niet overgeven en schoten op mensen die op straat feestvierden. Na de oorlog bleef distributie nog lang doorgaan. Niet alles was meteen weer te koop. Brood kon je sneller krijgen, maar groente en andere dingen duurden langer, want dat moest eerst weer groeien. Het duurde zeker drie jaar voordat het normale leven weer een beetje op gang kwam.’

Erfgoeddrager: Sam

‘De pistooltasjes werden onder het matrasje gedaan’

Met de auto rijden Sam, Finn en Yvonne van de Twiskeschool naar de gezellige flat in Noord waar de 81-jarige Anneke Koehof woont. Er hangen wel zes klokken en ze houdt ook heel veel van honden; overal hangen foto’s en plaatjes van honden. Mevrouw Koehof is geboren in 1943 in Amsterdam- Oost. Haar moeder stierf tijdens de geboorte. Ze vertelt het verhaal van de jongere zus van haar vader: tante Roos. Zij was 20 jaar toen de oorlog uitbrak en werkte in Amsterdam Noord bij de Hollandia Kattenburg fabriek.

Had uw tante veel Joodse vriendinnen?
‘Ja, er werkten heel veel joodse mensen in de fabriek. In die fabriek maakten ze regenjassen. Ik denk dat wel de helft Joods was. Veel van die joodse collega’s waren ook haar vriendinnen. Ze had ook een beginnende verkering. Meier Papegaai heette hij en hij was Joods. Hij was stapelverliefd op haar. Hij woonde bij haar in de buurt en samen fietsten ze naar Noord iedere dag. Maar al op de eerste dag dat het dragen van een ster verplicht was, werd hij opgepakt. Zijn broer werkte als kelner in de Hollandsche Schouwburg, maar hij was zijn witte kelner jasje met de ster erop vergeten. Meier holde achter hem aan zonder zijn jas, waarop de gele ster nog maar net was aangebracht, aan te doen. Hij werd meteen gearresteerd en via de gevangenis in Amstelveen naar Amersfoort vervoerd. Roos heeft hem nooit meer terug gezien.

Op woensdag 11 november 1942 vielen de Duitsers ineens de fabriek binnen. De Joodse mensen moesten aan de ene kant staan en de niet- Joodse aan de andere kant. Ze hadden lijsten met namen bij zich en de Joodse mensen werden één voor één afgeroepen. Ze hebben uren zo gestaan. Roos had een Joods vriendinnetje maar die zag er helemaal niet Joods uit, ze was blond en had blauwe ogen. Ze stootte haar aan en zei dat ze bij mij moest komen staan, niemand zou het zien. Maar ze durfde het niet…Alle Joodse collega’s werden weggevoerd in vrachtauto’s. Ze zijn geen van allen terug gekomen.’

Waar woonde uw tante Roos?
‘Ze woonde in een huisje op driehoog aan de Kastanjeweg in de Oosterparkbuurt. Mijn oma en opa hadden 6 kinderen, waaronder dus mijn vader en tante Roos was een soort nakomertje. Toen mijn moeder in 1943 overleed bij mijn geboorte ging mijn broertje ook bij mijn opa en oma en tante Roos wonen, ‘want mijn vader kon niet voor ons zorgen. Ik ben van hot naar her gegaan. Van een andere mevrouw in het ziekenhuis kreeg ik moedermelk. Dankzij haar melk ben ik blijven leven. Uiteindelijk kwam ik terecht bij de melkboer op de hoek van onze straat. Daar woonde de familie van der Vecht. Ik noemde ze ome en tante Vechie en ik was dol op ze.  Daar ben ik ontzettend goed verzorgd, tot ik een jaar of 4 was.’

Zaten familieleden van u in het verzet?
‘Een oom van mij zat in het verzet. Hij had een leerbedrijf. Hij maakte tassen en zadels. In zijn kelder had hij allemaal wapens verborgen voor het verzet. Dus ze kwamen weleens wapens halen. Hij moest ook pistooltasjes maken voor de Duitsers en dan maakte hij ze ook gelijk voor het verzet. En weet je hoe die werden opgehaald? Een van die mannen die voor hem werkten had pas een baby gekregen. Dan kwam zijn vrouw met de kinderwagen zogenaamd om de baby te laten zien en dan werden de pistooltasjes onder het matrasje gedaan en brachten ze ze naar iemand, die ze weer naar het verzet bracht.
Na de oorlog kreeg mijn vader een nieuwe vrouw. Maar ik kon niet goed opschieten met mijn stiefmoeder. Ze was altijd jaloers. Omdat ons huis in Oost maar twee slaapkamers had en ik te groot werd om met mijn twee broers op een kamer te slapen, had mijn stiefmoeder een zolderkamertje gehuurd voor mij bij mevrouw De Hooijer, de Duitse buurvrouw van twee hoog. Op een avond lag ik in het opklapbed en zag ik boven mijn hoofd ineens een groot donker gat dat er nooit eerder had gezeten. Ik keek ineens tegen de dakpannen aan. Door de storm eerder die dag is er door een windvlaag een verborgen luik zichtbaar geworden. Later ben ik te weten gekomen dat er op mijn zolderkamer in de oorlog drie mannen ondergedoken hebben gezeten. Ze kregen hun eten en drinken door het luik. Bij een razzia zouden ze zo ook over het dak weg kunnen vluchten. Eén ding was zeker; mevrouw de Hooijer deugde!

 

 

Erfgoeddrager: Sam

‘Ik woonde in een heel groot herenhuis in een bos in Suriname’

Als de deur opengaat, klimmen Arwin, Maja, Noralie, Raja en Sam snel de trap op. Ze worden hartelijk ontvangen door Guillaumine Nelom. De regenjassen en de schoenen kunnen uit. In de woonkamer staan de stoelen al klaar en blikjes Fernandez staan op tafel. De leerlingen van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid kijken uit naar het interview met mevrouw Nelom.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
‘Mijn ouders hadden tien kinderen. Bij ons woonden ook twee kinderen van mijn tante, ‘kweekjes’ noemen we dat in Suriname. Zij groeiden met ons op omdat hun moeder in Nederland woonde. Ze tellen altijd mee, de kweekjes, dus als ik het over mijn zussen en broers heb, dan zitten zij er ook bij.

Wij speelden veel buiten want het is er altijd lekker warm. Ik speelde met de buurkinderen. We deden tikkertje of Djompo Futu, dat is hinkelen met van die vakjes op de grond. Ik ging ook gewoon naar de kleuterschool, maar ik weet nog dat ik het in het begin helemaal niks vond. Op de eerste schooldag ben ik de deur uitgerend achter mijn moeder aan, zo bang was ik. De dagen erna deed de juf de deur op slot dat vond ik zo eng dat ik een week lang elke dag huilend naar school ging en niet wilde blijven. De juf vond me dan ook niet zo’n leuk kind. Op Beekhuizen waar ik woonde ging ik naar school, de openbare basisschool Beekhuizen.’

Kunt u iets over uw voorouders vertellen?
‘Mijn voorouders zijn tot slaaf gemaakten en hun kinderen ook. Ik ben de zevende generatie, mijn ouders zijn de zesde generatie. Daar kwamen we achter toen we onze stamboom maakten van de familie Nelom. Mijn voorouders stammen af van de plantage Commewijne. Het was een suikerrietplantage en werken was er heel zwaar. Het leven in slavernij heeft 400 jaar geduurd. Het is soms lastig om de oorsprong van je eigen achternaam te weten te komen. De achternaam Nelom is ontstaan omdat er op de suikerrietplantage een molen stond. Op 1 juli 1963 moesten alle tot slaafgemaakten een achternaam krijgen. Daarvoor hadden de mensen die op de plantage werkten alleen voornamen. Maar na de afschaffing van de slavernij konden de slavenhouders geld krijgen voor elke slaafgemaakte die nog op de plantage was. En toen werden achternamen bedacht en aan mensen gegeven. Soms begonnen ze met achternaam A. Van Amsterdam, dat werd dan Madretsma. Zo in Nelom het omgekeerde van Molen. Sommigen kregen plaatsnamen Arnhem, de Bilt. Zo kregen veel Afro Surinamers hun achternaam. Op de plantage Slootwijk in Commewijne waren nog veertien mensen toen de slavernij werd afgeschaft. Al die mensen kregen de naam Nelom, terwijl ze helemaal geen familie van elkaar waren.

De Neloms die familie van mij zijn hebben korte armen en korte benen en een rond gezicht. Ze lijken allemaal op mijn opa. Mijn vader ook. Ik lijk niet zoveel op de Neloms, maar mijn kleinzoon weer wel. Zowel uiterlijk als in zijn gedrag. Opa had veel gedaan, hij heeft een vakbond opgericht en een voetbalclub Robin Hood. Als hij ergens kwam was hij altijd aan het woord, hij stopte niet met praten. En mijn kleinzoon net zo, hij moet altijd babbelen en praat overal tussendoor als hij op zijn stoeltje aan de tafel zit.’ 

Dacht u in Suriname vaak aan uw geschiedenis?
‘Toen ik van de middelbare school kwam, heb ik gestudeerd om juf te worden. Als je net juf was moest je ook een tijd in een district werken. Ik werd in Commewijne geplaatst, waar je alleen per boot naartoe kon. Je moest er ook gaan wonen. Samen met een collega woonde ik in een heel groot herenhuis in een bos. De mensen uit het bos moesten 2 kilometer lopen om bij het schooltje te komen.

Ik heb me nooit gerealiseerd dat dat grote herenhuis weleens een woning zou kunnen zijn geweest van een plantage-eigenaar. In Suriname en ook in Nederland werd er niets verteld over de slavernijgeschiedenis. Je hoorde weleens wat maar het werd niet op school of thuis besproken. In het huis had ik soms een heel vreemd gevoel, maar dat kon ik niet goed plaatsen. Misschien komt het door de geschiedenis…’

Waarom bent u naar Nederland gekomen?
‘Als we verder wilden studeren, dan gingen we naar Nederland want Suriname hoorde bij Nederland. Soms werden mensen uit Suriname hier gevraagd om in de zorg te gaan werken. Het was vanzelfsprekend voor mijn generatie dat we naar Nederland gingen. Dat was het niet voor de generatie van mijn moeder.

Toen ik pas in Nederland was, vond ik het hier verschrikkelijk. Het was koud, somber en donker en het sneeuwde. Er waren alleen maar hoge gebouwen, die hadden wij daar niet. Hier zat ik te bibberen bij de kachel met dikke truien aan. Maar op een gegeven moment went het wel en ga je toch niet terug, alleen op bezoek. Toen mijn moeder nog leefde ging ik elk jaar in december voor haar verjaardag. Ik vond het fijn voor haar dat ze familie om zich heen had met de feestdagen. Toen ze overleden was ben ik wel nog teruggegaan, maar dan voor projecten die ik deed samen met Surinaamse organisaties. We keken hoe mensen die in de binnenland woonden en houtsnijwerk maakten, dit ook op andere plekken konden verkopen. Ook heb ik een training gegeven aan Suriname vrouwen om in de politiek te gaan. Zelf heb ik ook acht jaar in de politiek gezeten. In Amsterdam-Oost heb ik in de deelraad gezeten. Mijn portefeuille was het sociaal domein. Dus ik hield me bezig met onderwijs, buurtvoorzieningen, ouderenzorg, het voortbestaan van de bibliotheek in Oost en dat soort dingen. Ook zorgde ik ervoor dat er professionele huiswerkbegeleiding kwam. Ik wilde de wereld een beetje veranderen.’

Erfgoeddrager: Sam

‘Mijn vader wilde niet onderduiken en werd in 1941 gearresteerd’

Vera, Mirentxu, Sam, David, Bibi en Charlie lopen van de Asvo-school in Amsterdam naar het huis van Tinie IJsberg. Onderweg komen ze een aantal stolpersteine tegen. Aandachtig lezen ze de namen, en zien ook de plek waar deze mensen zijn vermoord. Er blijkt ook een steen te liggen van iemand die het heeft overleefd. Dan arriveren ze bij mevrouw IJsberg en gaan ze rond de tafel zitten met een drankje en wat lekkers.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was een baby, kijk maar op deze foto zie je mij. Ik was een nakomertje. Ik had twee zussen en een broer. Duitsland bezette Nederland in 1940. In het begin ging het leven gewoon door. Je moet weten dat de Duitsers toen dachten dat het Arische ras het beste was. Dat wil zeggen: blond haar en blauwe ogen. Ze vonden dat Nederlanders ook tot dat ras behoorden. Anderen, zoals Joden, zigeuners en gekleurde mensen, waren fout. In Amsterdam woonden toen ongeveer 80.000 Joden. Er kwamen allerlei regels. Joden mochten niet meer naar de bios, parken of dierentuin.’

Wat deed uw vader?
‘Mijn vader was conducteur op de tram. Soms rijdt er in Amsterdam nog zo’n oude blauwe tram rond, daar zat hij op. In februari 1941 werd Amsterdam opgeschrikt door een razzia. 425 Jonge Joodse mannen werden door de Duitsers opgepakt op het Jonas Daniel Meijerplein en afgevoerd. Veel mensen hadden het zien gebeuren en waren ontzettend boos. ‘Dat kunnen we niet laten gebeuren in onze stad!’, vonden ze. Op 25 en 26 februari werd er gestaakt. Mijn vader was een van de leiders van de trambestuurders die meededen. De Duitsers hebben de staking met geweld beëindigd. En mijn vader ging naar huis.’

En hoe ging het verder?
‘Van alle kanten werd hem aangeraden om onder te duiken om maar niet te worden gearresteerd. Maar mijn vader dacht: ik houd me gewoon rustig, dan trekt de bui wel over. Hij ging niet in de onderduik. Maar in november 1941 werd hij midden in de nacht gearresteerd en naar het Huis van Bewaring aan het Leidseplein gebracht. Mijn moeder kreeg een briefkaart waarop stond dat hij vastzat. Het was de bedoeling dat zij voor zijn was zou zorgen. Daar kom ik straks nog op terug. Mijn vader kreeg de doodstraf met nog veertien andere mannen. Ze zijn op vliegveld Soesterberg gefusilleerd.’

Wat was er met de was?
‘Pas in 1980 kwam ik erachter dat mijn ouders via de was een tijdlang met elkaar in contact bleven. Ze schreven elkaar korte kleine briefjes en verstopten die in de was. Ik heb dat nooit geweten, ze lagen jaren opgeborgen in een kast. Pas in 1980 kreeg ik de doos en heb de moed gehad om ze te lezen, dat was heel moeilijk voor mij. Je moet weten dat er thuis wel over de oorlog werd gepraat, maar eigenlijk nooit over mijn vader. Het idee was dat als je er niet over sprak, het er ook niet was. Kinderen vergeten snel, was de gedachte. Maar zo heb ik dat niet ervaren. Ik had eigenlijk graag met mijn moeder gesproken over die tijd en wat ons was overkomen. Ik raad jullie aan om met mensen te praten als er iets rottigs gebeurt.’

Mist u uw vader?
‘Ik wist dat hij dood was, maar toch heb ik hem jaren gezocht. Wat ik van hem heb is zijn afscheidsbrief. Een kopie hoor, het origineel is in het Verzetsmuseum. Zal ik hem voorlezen? We kregen allemaal een soort persoonlijk bericht. We moesten flink, sterk en moedig zijn en goed voor elkaar zorgen. En allemaal krijgen we duizend kussen. Na drie of vier weken kreeg moeder zijn persoonlijke eigendommen opgestuurd. Zij heeft een rouwkaart laten maken. Daarop staat niet dat hij is doodgeschoten, maar dat hij is weggenomen.’

Hoe ging het na de oorlog?
‘Ik had een hele goede band met mijn moeder, het is echt jammer dat we ons verdriet niet hebben kunnen delen. Na 1980 ben ik wel gaan praten, ook al omdat ik vond dat mijn dochters het verleden niet als een geheim zouden ervaren. Verdriet hoort niet in een kast. Er is een filmopname waarin ik in de tram mijn verhaal vertel. Elk jaar ga ik naar de herdenking van de Februaristaking en ontmoet daar nabestaanden van de mannen die samen met mijn vader zijn doodgeschoten.

Erfgoeddrager: Sam

‘Ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd’

Met een kop thee maken Saar, Jack, Sam en Ali van de Lidwinaschool in Amsterdam-Oost kennis met George Candelaria. Hij heeft foto’s, krantenknipsels en een boekje meegenomen. Meneer Candelaria (1947) is geboren op Curaçao.

Hoe was het leven op Curaçao?
‘We hadden een groot gezin: we waren met vijf jongens en negen meisjes. Het huis had een heel groot terrein, daar hielden we veel dieren. Ook een aantal honden. Die waren er niet voor de gezelligheid, maar zij moesten ervoor zorgen dat het terrein goed bewaakt werd. Ik speelde daar en verzorgde de dieren. Natuurlijk ging ik ook naar school. Het is er erg warm, dus we zaten daar van 7.30 uur tot ongeveer 12.00 uur. We hadden ook op zaterdag lessen. Ik leerde veel talen: Spaans, Frans, Nederlands en Engels. Papiaments werd eigenlijk niet op school geleerd, maar we spraken het wel. Mijn vader had een waterbedrijf. Hij had een tankwagen met schoon water en dat verkocht hij in wijken waar geen waterleiding was.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘Ik was de eerste en uiteindelijk ook de enige van ons gezin die naar Nederland ging. Je moet weten dat in de jaren 60 het economisch niet erg goed ging op Curaçao. Er was veel werkloosheid. In Nederland was er juist veel werk en er waren bedrijven die adverteerden in een krant. Dat zag ik en ik heb bij Fokker gesolliciteerd. Na een medische en psychologische test en de handtekening van mijn ouders was ik aangenomen. Ik ging naar Nederland en niet alleen. We waren met een groep van zo’n dertig jongens die allemaal op het vliegtuig stapten en na een overstap in New York kwamen we in september 1966 op Schiphol aan. Het zag er wel een beetje anders uit dan nu.’

Hoe was het leven in Nederland?
‘Ik had eigenlijk geen last van heimwee. Natuurlijk miste ik mijn hele familie, maar de groep jongens was een soort familie voor mij. We kwamen in Zandvoort terecht en dat was vooral in de zomermaanden erg leuk. In de winter was er wel erg weinig te beleven, maar dan gingen we naar Amsterdam. Ik heb nog steeds contact met een aantal van hen. Ik heb zeven jaar bij Fokker gewerkt, daarna een jaar bij het UWV en uiteindelijk ruim dertig jaar bij de KLM. In 1969 ben ik getrouwd en ik heb een zoon en een dochter. Na mijn pensioen deed ik vrijwilligerswerk bij verschillende ziekenhuizen. Ik werk graag in de tuin, fietsen vind ik leuk en de BBQ super… Kippetjes klaarmaken voor de kleinkinderen. Helaas is mijn vrouw overleden, daardoor ben ik nu wat minder actief. Eigenlijk heb ik me vrij snel aangepast aan het nieuwe leven in Nederland.’

Wat zijn de grootste verschillen tussen Curaçao en Nederland?
‘Natuurlijk het weer. Op Curaçao hebben we eigenlijk maar twee seizoenen, droog of nat. Het is er lekker warm en er staat altijd een windje. Toen ik in Nederland aankwam had ik nog niet in de gaten dat het hier heel koud kon worden. We kwamen aan op een schitterend zonnige dag. Maar later ontdekte ik de sneeuw en het ijs. Sneeuw vond ik mooi, maar schaatsen heb ik nooit gedaan. Eén van mijn maten heeft het geprobeerd, maar toen hij de oefenstoel losliet is hij zo gevallen dat hij gehecht moest worden. Dus mij niet gezien!

Wat eten betreft, ook op Curaçao aten we best veel aardappelen, vlees en groentes. Maar dat werd wel op een hele andere manier gekruid. In Nederland gebruikte men alleen peper en zout en vrijwel niets anders. Wij aten ook best veel rijst.

Ik ben een aantal keer terug geweest en vond het fijn om mijn familie te zien, maar ik heb geen spijt dat ik ooit de stap in het vliegtuig heb gewaagd.’

Erfgoeddrager: Sam

‘De Duitse soldaten durfden mijn vader niet te arresteren’

Marc Driessen (1936) komt op de fiets naar de Willem-Alexanderschool in Bergen voor het interview. Hij is er al om 9 uur en is doorweekt na een hele heftige hagelbui. Na een kopje koffie en een gesprekje met de directrice van de school nemen Sam, Wies en Sebastiaan hem mee naar de speelkamer, waar het interview plaatsvindt. De kinderen hebben er veel zin in en ook meneer Driessen heeft duidelijk veel plezier in het hele gebeuren.

Waar woonde u in de oorlog?
‘Wij woonden aan de rand van Alkmaar en keken uit over de weilanden en de duinen. Eigenlijk zouden we naar Bergen verhuizen, mijn vader had daar al een huis, maar toen mochten we ineens Bergen niet in omdat dat spergebied werd. Alle mensen uit Bergen moesten weg en in hun huizen kwamen soldaten. Het Duitse leger bouwde in Bergen heel veel bunkers en op de duintoppen zetten ze grote kanonnen, waarmee ze de vliegtuigen uit de lucht schoten die vanuit Engeland naar Duitsland vlogen om daar te bombarderen.’

Waar zat u op school?
‘Ik zat op de Adelbertusschool, een school met alleen maar jongens in de klas. Later ging ik naar de Bosschool. Daar zat ik met meisjes en jongens in de klas, dat was wel veel leuker. Ook heb ik nog op de PCC gezeten. Maar tijdens de oorlog werden de scholen in beslag genomen door de Duitse soldaten en verplaatste de Bosschool naar de kaasfabriek in Alkmaar. Deze school is tijdens de oorlog geraakt door een lichtkogel en brandde toen af.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Drie keer heb ik meegemaakt dat ze het vliegveld van Bergen bombardeerden. Omdat bekend was dat de Duitsers Bergen op 10 mei zouden binnenvallen en mijn vader dat gevaarlijk vond, bracht hij ons naar familie in Heerhugowaard. Op 10 mei keken de piloten die gestationeerd waren op het militaire vliegveld van Bergen naar het oosten. Maar de Duitse bommenwerpers kwamen vanaf de andere kant, over zee en duinen… Voor de Nederlandse piloten het wisten, hadden de Duitse piloten het hele vliegveld platgegooid. Er stonden veel mooie oude vliegtuigen die allemaal in brand vlogen. Ik zag vanuit ons huis de zwarte rook omhooggaan. Deze vliegtuigen waren gebouwd door een man uit Haarlem die Fokker heette. Hij bouwde als jongen al zijn eigen vliegtuig en vloog rond de Sint Bavokerk om te laten zien hoe goed hij was.

Toen Nederland na vijf dagen capituleerde, haalde mijn vader ons weer terug. Ik had het boekje Wat vliegt daar?, met allemaal plaatjes van vliegtuigen, en daarin kon je lezen hoeveel mensen er aan boord waren. Dus als er overdag een Flying Fortress aangeschoten werd, gingen we pluimpjes tellen. Als ze eruit sprongen hadden ze een parachute: dat waren de pluimpjes. Als er tien mensen in moesten zitten en we maar zeven pluimpjes telden, waren er drie niet uit het vliegtuig gesprongen.

Soms hadden vliegtuigen die terugkwamen uit Duitsland een bom over en lieten ze die vallen op het vliegveld van Bergen. In die tijd konden ze niet heel goed richten, dus soms kwam die bom op een huis terecht. Dat weet ik nog wel: boem! Huis weg… Best heel eng was dat.

De Duitsers wilden niet dat mensen ‘s avonds het licht aan deden omdat ze niet wilden dat de Engelse piloten zich konden oriënteren. ‘s Avonds kwam er altijd een vliegtuig over, ‘Oom Tom’ noemden we die, en die schoot als hij licht zag branden met een mitrailleur de ramen kapot.’

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader had een conservenfabriek vlakbij het station van Alkmaar. Zomers stopten ze allemaal groenten in blik zodat je als het winter was ook groenten kon eten. Mijn vader wilde niet voor de Duitsers werken. In de oorlog maakte mijn vader alle apparatuur in de fabriek gereed om te kunnen koken voor de mensen in de regio. Dat noemden ze de Centrale keuken. Ze maakten soep van suikerbieten, bloembollen en aardappelen. In grote aluminium-containers die dubbelwandig geïsoleerd waren, werd de soep warm gehouden en vervoerd.

De containers werden naar Bergen gebracht met een bus. Die reed toen nog. Dat was heel apart want er was helemaal geen benzine meer of dieselolie. Daarom hadden ze iets anders bedacht. Achter de bus hingen ze een soort gasstel op wielen. Dat was een grote pijp en daar stookten ze dan een vuurtje in met steenkolen. Die lieten ze niet helemaal verbranden en zo ontstond er gas dat naar de motor van de bus ging. Een soort gasgenerator. Het was een heel gek gezicht

De Duitse soldaten durfden mijn vader niet te arresteren omdat hij de baas was van de gaarkeuken en de mensen dan geen eten meer zouden hebben. In de fabriek maakte mijn vader ook vitamine A van wortelen, en was er een kleine elektriciteitscentrale. Mensen uit het verzet die het niet eens waren met de Duitsers en contacten hadden met Engeland via een radioverbinding, laadden bij ons de batterijen op zodat ze stroom hadden om die radioverbinding te maken. Een keer had mijn vader de batterijen onder zijn bed staan om op te laden, toen er iemand op het bed ging zitten en er kortsluiting ontstond. Het bed ging in de fik…’

Hoe was de bevrijding?
‘De Engelsen en Amerikanen trokken via Nederland naar Duitsland, maar lieten daarbij Noord- en Zuid-Holland links liggen. Dat was heel vreemd, Nederland was bevrijd maar bij ons waren de Duitsers gewoon nog de baas en stalen alles. Het was een hele strenge winter waarin veel mensen in de grote steden overleden door voedseltekort. Mensen hadden ook geen verwarming meer en stookten zelfs hun eigen vloer op. Bomen werden omgezaagd om het toch nog een beetje warm te hebben.

Toen heeft de Nederlandse koningin Wilhelmina, die in het begin van de oorlog met de boot naar Engeland was gevlucht, gesproken met de oorlogsbaas van Engeland. Churchill heette hij. Ze wilde iets doen zodat de mensen in het westen van Nederland niet zouden verhongeren. Ze hebben toen een brede corridor in de lucht gemaakt en bommenwerpers volgeladen met eten die naar Nederland vlogen en voedselpakketten dropten in Noord- en Zuid-Holland. Ik stond op het dak van de fabriek en zag hoe de vliegtuigen die laag overvlogen de dozen met eten op het vliegveld van Bergen lieten vallen. Veel van de dozen werden naar de fabriek van mijn vader gebracht om het te verdelen.’

Erfgoeddrager: Sam

‘Mijn moeder zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden’

Anita Kluge is nu 53 jaar en geboren in India. Haar achternaam is Duits, omdat ze getrouwd is met een Duitse man. Sam, Juliette, Rosa, en Lenne interviewen mevrouw Kluge in de kamer van de directeur van basisschool Het Wespennest. Als na een korte kennismaking het interview begint, luistert iedereen ademloos naar haar bijzondere verhaal.

Waar bent u opgegroeid?
‘Ik kom uit het midden van India, het dorpje waar ik ben opgegroeid heet Agariya. Dat is een heel mooi dorp. Ons gezin bestond uit vier kinderen. Ik ben de tweede. Mijn opa en oma woonden ook bij ons. We woonden op een boerderij en hadden heel veel dieren; een buffel, een stier, papegaaien, een pauw en een mangoest. Dat is een soort knaagdier die slangen kan doodmaken. Het was een heel fijn huis. Toen ik 6 jaar was zijn we naar de stad Bhopal verhuisd, ongeveer twintig kilometer verderop. Dat is niet zo’n mooie stad. Daar woonden we in een klein huurhuis.’

Hoe was het om naast een fabriek te wonen?
‘We woonden naast een Amerikaanse fabriek die pesticiden voor de landbouw maakt. In de nacht van twee op drie december 1984 was er een gasexplosie in de fabriek. Mensen kwamen aan de deur: ‘rennen, rennen, rennen voor je leven’. Mijn ouders waren weg. Ze waren in Bombay omdat mijn vader als gastarbeider ging werken in Koeweit en mijn moeder hem naar het vliegveld ging brengen. Ik was toen 14 jaar, was alleen thuis met m’n broertjes, zusje èn met mijn opa en oma, maar die konden niet meer zo goed lopen. Het was heel druk op straat, overal renden mensen. Mijn vader had vroeger al als chauffeur van de directeur van die fabriek gewerkt en had me ooit verteld wat ik altijd heb onthouden; als er ooit iets gebeurt met de fabriek dan sluit je alle deuren en ramen en maak je de gordijnen nat. Dus dat heb ik gedaan. Zo hebben wij het overleefd. In de straat waar ik woonde waren wel vijf mensen doodgegaan. Een klasgenootje van mij woonde tegenover de fabriek en is haar hele familie verloren. In totaal zijn er 20.000 mensen overleden. Mijn moeder kwam de volgende dag weer thuis met de trein. Voor haar was het heel traumatisch, want ze zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden.’

Hoe zag uw leven er later uit?
‘Ik heb mijn school afgemaakt, ben daarna naar de universiteit gegaan om te studeren. Ik heb mijn Master gehaald in sociologie en filosofie. Ik heb tot mijn 28e daar gewoond.
Het is geen leuk verhaal maar ik vind het belangrijk om dit met jullie te delen. Ik had een hele slechte relatie. Het was met een Indiase man, hij was een journalist. Hij was heel jaloers. Hij mishandelde mij, dat was heel erg. Ik ben een hele sterke vrouw en heb ook een sterke persoonlijkheid, maar ik heb toch twee keer op het punt gestaan om zelfmoord te plegen. Niemand wist hoe slecht het met me ging, want ik vertelde het aan niemand. Het was tijdens mijn studie, ik heb het toen heel zwaar gehad.Ik vertel jullie dit omdat wanneer jullie ooit later misschien een relatie krijgen, je altijd heel goed moet onthouden dat liefde nooit pijn mag doen. Niet lichamelijk en ook niet geestelijk. Liefde is nooit slecht.’

Wanneer bent u toen weggegaan en hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik was 28 en toen zat ik voor het eerst in een vliegtuig op weg naar Duitsland daar woonde mijn man in Aken. Ik ging in Duitsland als tolk werken, ik leerde de taal erg goed op de universiteit daar. Duitse mensen spreken geen andere taal dan Duits, dus leerde ik het snel. Niet veel later gingen we trouwen. Mijn man kon in Nederland bij een Amerikaans bedrijf werken, in 2000 verhuisden we. Toen ik hier kwam, sprak iedereen Engels tegen mij, dus ik was blij dat ik niet nog een taal hoefde te leren. Ik had kleine kinderen en was altijd thuis; mijn man werkte en verdiende het geld. Ik heb mijn leven aan de zorg voor de kinderen gegeven. Toen ze naar de middelbare school gingen, ben ik pas Nederlands gaan leren.’

Zijn er veel verschillen tussen het leven hier en in India?
‘Toen ik naar Duitsland kwam was ik eerst in shock, ik zag nergens kinderen op straat spelen. Ik kwam uit een omgeving in India waar heel veel mensen wonen.  Hier was alles zo netjes. In India ga je gewoon achter een boom zitten als je moet plassen. Je steekt daar gewoon de weg over, maar hier moet je wachten tot het stoplicht op groen springt. Het eten is ook heel anders, wij eten in India drie keer warm en met heel veel kruiden. Hier eet je maar één keer warm en met heel weinig kruiden. En afspraken maken dat doe je in India ook niet; alles gaat spontaan. Hier moet je iets plannen en ook nog op tijd komen. Dat vind ik soms best lastig.’

 

Erfgoeddrager: Sam

‘Super Lies!’

Lies Vogels-Staal woonde in de oorlog in de kazerne, vlakbij de Hasselbraam in Eindhoven waar Pom, Willemijn, Sam en Ferry op school zitten. Ze was destijds elf jaar, ongeveer even oud als de vier kinderen nu zijn. Die kunnen zich daarom helemaal inleven in hoe het voor mevrouw Vogels geweest moest zijn toen de oorlog uitbrak. Na afloop van het interview bedenken de kinderen zelf een titel voor hun interview, ‘Super Lies!’. Voor hen is ze een ‘super vrouw’ want met haar 94 jaar is ze fit, scherp, grappig en bovenal optimistisch, hoewel ze in haar leven zoveel heeft meegemaakt.

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
‘Voordat de oorlog begon had ik een leven zonder zorgen, ik zat op de school die toentertijd op de locatie van de Wilgenhof was. We hadden voldoende te eten en woonden in een van de particuliere huizen behorend bij de kazerne aan de Tuinstraat omdat mijn vader marechaussee was. De Duitse soldaten marcheerden over de Sint Jorislaan, je kon ze duidelijk horen aankomen. Na hun komst hebben ze ook de kazerne bezet, ze waren heel dichtbij. Ik zag mijn vader weggaan en wist als kind in die tijd niet wat er ging gebeuren, dat werd je niet verteld. Mijn vader vertrok met de andere marechaussees via België naar Frankrijk en kwam uiteindelijk in Engeland terecht. Ze wisten in Engeland niet dat Nederland bezet was.’

Hoe vond u het dat uw vader weg was?
‘Niet leuk. We kregen summier bericht, wisten niet waar hij was. Pas eind 1940 hoorden we dat hij op 10 juni was overgestoken naar Engeland uit veiligheid. Omdat mijn vader weg was moesten wij verhuizen. Zo ging dat, het huis was van de marechaussee. We konden een huis krijgen in het Witte Dorp. Deze woningen waren net gebouwd, maar er woonden veel Duitse militairen. Daarom wilde mijn moeder er niet wonen. We zijn toen verhuisd naar de Treurenburgstraat 7 in het Villapark. Ik had daar geen vriendinnen in de buurt en we moesten onze mooie grote tuin achterlaten. Mijn vader is vier jaar weggeweest, toen hij terugkwam herkende hij ons bijna niet meer.’

Hoe was het Sinterklaas-bombardement en het bombardement na de bevrijding?
‘Het luchtalarm ging en dan moest je binnen blijven, maar we hoorden wel wat er allemaal gebeurde. In de kazerne had mijn vader de mestput helemaal schoongemaakt voor het geval er een bombardement kwam. De put was van beton en daar zouden we in kunnen gaan schuilen. Maar we woonden daar niet meer tijdens het Sinterklaas-bombardement. Ik heb alleen na de bevrijding hoeven schuilen, tijdens het bombardement van de Duitsers op 19 september 1944. Ik was niet thuis, ik was feest aan het vieren! We wilden naar huis gaan maar mochten niet terug. We dachten dat het vuurwerk voor de bevrijding was omdat de bommen oranje waren. Tijdens deze bombardementen heb ik in de Sperwerlaan bij iemand in de kelder geschuild. Mijn moeder was bezorgd omdat ze niet wist waar ik was.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het mooiste wat ik ooit meegemaakt heb. Ik ben de hele dag in de stad geweest toen de Engelsen binnen liepen. Met rijen dik stonden we in Eindhoven. En ’s avonds kwam het bombardement en was alles kapot. Ik had een verjaardagalbum gekregen in januari 1944, in die tijd was het de gewoonte om op je verjaardag handtekeningen te vragen. Op de dag van de bevrijding van Eindhoven had ik het boekje bij me en heb ik aan verschillende militairen handtekeningen gevraagd.

Later toen ik ouder was, had mijn schoonzoon restaurant De Waterkers op de Geldropseweg en ieder jaar kwamen twee veteranen bij hem eten. Toen ze er weer eens waren, ben ik op mijn fiets gestapt en naar het restaurant gegaan met mijn album, geen idee waarom ik dat had meegenomen. Een van de veteranen heette Babe. Ik bleek de handtekeningen van militairen uit zijn groep te hebben in mijn album. In 2000 ben ik naar een reünie van deze veteranen in de Verenigde Staten geweest. Daar waren ook Tom Hanks en Steven Spielberg, ze waren bezig met de serie Band of Brothers. Het is nu te zien op Netflix. Jullie moeten er zeker naar kijken!’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892