Isis, Saar, Yfke en Tony uit groep 8 van IKC De Zwanebloem in Zwaanshoek interviewen mevrouw Margaret Butselaar-Kelder. Ze zijn uitgenodigd om bij haar thuis te komen, in Bennebroek. Mevrouw Butselaar-Kelder is negentig jaar en herinnert zich de Tweede Wereldoorlog nog heel goed. Zij woonde toen in Den Haag, samen met haar ouders, broer en zus. Zij heeft bombardementen in haar straat meegemaakt.
Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was pas vijf jaar toen de oorlog begon. We woonden in een fijn huis aan de Emmastraat in Den Haag. Op de radio hoorden we het nieuws. Mijn vader verstopte de radio in een kast, want die moest je eigenlijk inleveren. ‘s Avonds luisterden we stiekem naar Radio Oranje met de buren. Op een dag kwam er ineens een Duitse soldaat met een parachute in de tuin van de buren terecht! Mijn moeder riep meteen: ‘Niet kijken, naar de voorkamer!’ Ik vond het doodeng. In het begin bleef het nog wel een beetje normaal. Op zondag gingen we gezellig ontbijten en daarna taartjes halen. Maar dat veranderde snel. De Duitsers hielden razzia’s om mannen op te pakken, die moesten werken voor Duitsland. Mijn broer was nog te jong, maar een keer deden we hem meisjeskleren aan, zodat hij niet werd meegenomen. Hij moest zelfs huppelen! Alsof het een toneelstuk was.’
Hoe was het leven in de oorlog?
‘In de oorlog hadden we bijna niks meer. Geen eten, geen schone kleren, geen tandenborstel. We aten bloembollen en suikerbieten. Mijn vader ging op de fiets langs boeren om eten te halen. Mijn moeder had een ton vol zoute snijbonen gemaakt. Op 3 maart 1945 gebeurde er iets vreselijks. Een bombardement! We hoorden de vliegtuigen aankomen. We stonden met z’n allen voor de kelder, hielden elkaar stevig vast. Gelukkig werd ons huis niet vol geraakt, maar het was wel beschadigd. De voordeur hebben we nooit meer teruggevonden. De luchtdruk had alles door elkaar gegooid. De kolenkachel stond ineens midden in de kamer. Foto’s lagen overal. We hadden geluk. Ons gezin leefde nog. Na het bombardement vluchtten we, met zijn vijven op twee fietsen. Ik zat op de stang van mijn vaders fiets. Het was ijskoud, ik had geen handschoenen, geen muts, geen sjaal. Mijn handen bevroren bijna. Maar ik ben er nog steeds, zoals je ziet!’
Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Het ergste dat mijn moeder heeft meegemaakt, was toen ze op straat werd opgepakt door de Duitsers. Ze moest toekijken hoe ze dertig Hollandse mannen doodschoten. Ze kon dat beeld nooit vergeten. Mijn moeder was kapot van verdriet. Binnen vier jaar na de oorlog is ze overleden. Ik heb mijn hele leven mijn moeder gemist.’
‘Er woonde een Joodse familie recht tegenover ons: de familie Fuldauer. Mijn broer was bevriend met hun dochters. Op een dag kwam er een grote auto van de Duitsers de straat in rijden. De hele familie moest instappen. Ze hadden niets bij zich. Ze zijn meegenomen en vermoord in Auschwitz. Mijn broer heeft altijd geprobeerd te achterhalen wat er met ze is gebeurd, maar dat is hem nooit gelukt.’