Erfgoeddrager: Ruben

‘Zuurkoolstampot met suikerbiet’

Wij interviewden meneer Rob Te Nuyl. Hij woont al 81 jaar op Johannes van der Waalstraat 75. Ook tijdens de oorlog dus. Hij woonde er met zijn ouders en twee zussen.

Hoe was de buurt in de oorlog?
“Overal was weiland. Op het Christiaan Huygens plein stond een boerderij. Ons huis was hetzelfde als nu, maar we woonden in de achterkamer omdat wij niet het hele huis konden verwarmen. Ik herinner me dat hier de Duisters door de straat marcheerden: groen uniform aan, hoge petten op en ze zongen: ‘Wir fahren gegen Engeland‘.

Hier in de buurt waren de spoorlijnen. Waar nu de kinderboerderij is, stonden voedseltreinen van de Duitsers. Die werden soms beschoten door Amerikaanse vliegtuigen. Als het luchtalarm ging, dan moesten we ons bed uit en gingen we in de gang zitten. De buren van boven kwamen er dan ook bij. Ik was erg bang dat we een bom op ons hoofd zouden krijgen. Als de treinen waren beschoten, lagen er overal granaatscherven op straat. Je hoorde dan het geluid van die scherven: ‘tiktiktik…’ De volgende dag pakten wij de granaatscherven op en die ging je dan ruilen: tien kleintjes tegen een grote. Ik had er wel een paar honderd.
Soms viel de stroom uit, dan ontdooiden de voedselwagons en deelden de Duitsers de boel uit. Wij namen dat eten niet aan. Alles was nog wel goed maar mijn vader wilde niks aannemen van de Duitsers. Dat vond hij niet kunnen.”

Ging u naar school in de oorlog?
“Eerst gingen we wel naar school maar later zaten de Duitsers in onze scholen. Onze school werd gebruikt als kazerne. Je mocht niet langs die school lopen. Alles was afgezet. We hadden een tante wonen op de Arntzeniusweg, als we naar haar toe wilden, moesten we omlopen. Wij moesten naar een school in de Madurostraat in de Indische buurt. Aan het eind van de oorlog gingen we niet de hele dag naar school. Ze konden de school namelijk niet helemaal verwarmen. Dus gingen de hoogste klassen ’s morgens en de lage klassen ‘s middags.”

Kunt u iets vertellen over de hongerwinter?
“Tijdens de hongerwinter, gingen mijn zussen naar Bakkum, naar een boerderij. Omdat ik gehandicapt was, bleef ik bij mijn ouders. Ik moest verzorgd worden en dat ging niet op een boerderij. Bij een vriendinnetje uit de klas mocht ik vier keer per week eten, zij hadden een kruidenierswinkel. Ik kreeg altijd hetzelfde: bruine bonen en havermout. Mijn moeder bakte suikerbieten en tulpenbollen.

Mijn vader had een oude tante en die overleed in de oorlog. Hij erfde 100 gulden en we kregen een pint rogge. Die rogge stoomden we op het kacheltje gaar. Het was wel een beetje klef maar we hadden te eten. Ik vond het op ‘t laatst echt niet leuk meer, de hele hongerwinter. Er was ook geen stroom. We fietsten in de woonkamer met een dynamo, dan moesten we de hele avond trappen voor een beetje licht. Verder gingen we al om 8 uur naar bed omdat het zo koud was.

Mijn vader en ik aten een keer zuurkoolstampot met suikerbiet: niet te eten! Toen werd er aangebeld. Het was Ome Willem. Dat was een zwerver. Hij stond altijd met zijn snoepkarretje bij  Zeeburgia, bij het voetbalveld, naast de spoortunnel. Hij had zo’n honger. Zijn schaakvriend was net gestorven en zijn karretje was afgepakt. Hij stonk het huis uit. Toen hebben we de pan zuurkool aan hem gegeven. Als een hond heeft ‘ie het naar binnen geschrokt. Hij zei toen tegen mij: ‘Na de bevrijding, krijg jij het eerste flesje limonade van mij.‘ Dat heb ik later ook echt van hem gekregen.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Ruben

‘Met z’n allen rond de kachel’

Wij bezochten mevrouw Leefkens in hetzelfde huis als waar ze tijdens de oorlog woonde. Ze was destijds nog maar een klein meisje, maar ze herinnert zich nog veel. Ze liet ons zien waar de radio verstopt was, in welk hoekje haar moeder kookte en waar ze met z’n allen dicht bij de kachel zaten.

Moest u gewoon naar school tijdens de oorlog?
“We gingen elke dag naar school op het Smaragdplein. Maar ‘gewoon’ was het niet. Soms oefenden we wat we moesten doen als er gevaar zou zijn, dat was spannend. Zoals jullie dat doen met de brandrij op school. Als de sirenes gingen, moesten we snel uit de schoolbankjes op de grond gaan liggen of met onze ruggen tegen de muur gaan zitten. Ik weet nog dat er een keer een verdwaalde kogel dwars door de muur ons lokaal invloog. Toen was het gevaar even heel dichtbij, gelukkig zat er niemand op de plek waar de kogel kwam.”

Had u het vaak koud tijdens de oorlog?
“Vooral in de winter van 1944 hebben we kou geleden. Hout was nergens meer te krijgen, dus kon de kachel niet aan. Soms pakten we stiekem hout uit de trambaan, dat vond mijn moeder maar niets. Het was dan wel weer even warm, dus ik denk dat ze er toch ook blij mee was. Als het heel koud was, gingen we naar mijn opa en oma die naast ons woonden. We zaten dan we met z’n allen dicht tegen elkaar bij de kachel om het een beetje warm te krijgen. We luisterden naar de radio, dat mocht niet van de Duitsers dus het geluid moest heel zachtjes. Opa had de Bosatlas voor zich om op de kaart bij te houden waar de Duitsers terrein wonnen of verloren. We zaten allemaal om hem heen en volgden zijn vinger. We hoopten dat het gebied van de Duitsers kleiner en kleiner zou worden.”

Had u in de oorlog spullen die u dierbaar waren?
“Ik hechtte niet zo veel waarde aan spullen, eigenlijk moest je alles delen. Ik weet nog dat ik heel graag een poëziealbum wilde, zo’n mooie met plaatjes en versjes erin. Veel meisjes in mijn klas hadden er een, maar bij ons was er geen geld voor. Mijn opa was behanger, hij heeft toen van grote rollen mooi behangpapier een echt poëziealbum gemaakt. Mijn vader was schilder en maakte een mooie voorkant. Hij schreef er ook iets in voor mij. Elke dag zei mijn moeder dat ze er de volgende dag iets in zou schrijven maar ze deed het nooit. Als mij gevraagd wordt of ik het jammer vind dat ik nu geen herinnering aan haar heb in mijn album, dan antwoord ik dat ik wel een herinnering heb: namelijk dat ze er niet in geschreven heeft.”

Erfgoeddrager: Ruben

‘Meubels verkopen in de oorlog’

Wij zijn Ruben, Anne en Clarisse, 11 en 12 jaar oud. We interviewden mevrouw Abbenhues. Zij woonde met haar ouders en vijf broers en zussen aan de Overtoom. Eén van haar broers moest verplicht gaan werken in Duitsland. “De geschiedenis en de politiek kun je uit de boekjes leren, ik zal jullie vertellen hoe ik de oorlog zelf ervaren heb,” zei mevrouw Abbenhues tegen ons. En dat deed ze ook.

Wat vond u van de oorlog?
“Ik was kind, de oorlog was voor mij wel avontuurlijk. Ik hoefde niet naar school, want ons schoolgebouw werd gebruikt door Duitse soldaten. En ik herinner me dat mijn broer en zuster naar de boeren gingen om aan eten te komen. Dan kwamen ze thuis en toverde mijn zuster allemaal spullen uit haar kleding. Uit haar haren kwamen uien tevoorschijn. Dat vond ik prachtig als kind. Alleen als het luchtalarm loeide werd ik bang. Dan moest je gauw je jas pakken en naar de schuilkelder. Twee mannen stonden bij de ingang, die lieten vrouwen en kinderen als eerste naar binnen. Ik raakte dan altijd in paniek: straks valt er een bom en staat mijn vader nog buiten en gaat hij dood! De hele tijd bleef ik goed opletten of mijn vader er nog wel bij zou kunnen. En als dan eindelijk de deur open ging, en de papa’s binnenkwamen, daalde een rust over mij neer.. Laat nou de bommen maar vallen, dacht ik dan.”

Hoe heeft uw gezin het hoofd boven water gehouden tijdens de oorlog?
“We hadden het niet breed en mijn vader besloot een winkel te beginnen in tweedehands meubels. Daar was veel vraag naar, want je kon in de oorlog helemaal niets nieuws kopen. Mijn vader was heel handig, hij kon de oude meubels prachtig opknappen. De eerste meubels die verkocht werden in die winkel waren uit onze eigen inboedel. Al onze meubels zette hij in de etalage. Dat vond ik een heel raar gezicht. Binnen een halve dag was alles verkocht. Een periode hebben we toen op de grond geleefd, op het tapijt. Maar de zaak liep goed en na een half jaar hadden we weer mooie meubels in huis. Dankzij die winkel is niemand in ons gezin van de honger omgekomen.” 

Bent u in de oorlog mensen kwijt geraakt? 
“Een broer van mij werd aan het begin van de oorlog opgepakt en moest in Duitsland werken. Jarenlang hoorden we niets van hem. In 1949 kwam een vriend van hem bij ons aan de deur, met wie hij in Duitsland had samengewerkt. Hij vertelde ons dat mijn broer was omgekomen. Mijn moeder trok helemaal wit weg en weigerde het te geloven. Pas toen hij foto’s liet zien van mijn broer geloofde ze hem. Ik was toen zeventien. Mijn broer was toen al zo lang weg dat ik me hem nauwelijks herinnerde. Ik was vooral erg onder de indruk van die vriend die het trieste bericht kwam brengen. ‘Wat een mooie man!’ dacht ik en werd op slag verliefd. We zijn getrouwd en hebben samen kinderen gekregen, en later kleinkinderen.”

Mevrouw Abbenhues
Tijdens het interview

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892