Erfgoeddrager: Noa

‘Mijn moeder zag elke dag kinderen op weg naar hun Joodse schooltje’

Thea Hoff komt zelf naar basisschool Het Wespennest om aan Noa, Amanda en Quinten te vertellen hoe haar jeugd in Noord was tijdens de Tweede Wereldoorlog. De kinderen zijn benieuwd wat ze van de oorlog merkte en of ze gevaarlijke dingen heeft gedaan. Maar ze was nog erg jong in die tijd, vertelt ze. ‘Ik was vier jaar en ik begreep er helemaal niks van.’ Wist ze wel wat oorlog was? ‘Geen idee, maar mijn ouders hebben me het uitgelegd.’

Wat waren de spannendste momenten voor u?
‘Het luchtalarm vond ik spannend. Als het afging, moest je naar binnen, naar een schuilkelder of naar het park. Daar moest je op het gras gaan liggen. Soms duurde het een paar minuten, soms een uur of wel anderhalf uur. Je wist niet wat er gebeurde want je had geen telefoon. Nu is dat heel normaal, maar toen had je dat nog niet. Soms hoorde je schoten in de verte en dan wist je: er wordt gevochten. En dan had je de bombardementen.’


Wist u wat er met de Joden gebeurde en voelde u zelf gevaar?

‘We wisten dat wij niet opgepakt zouden worden. Maar mijn ouders hadden Joodse vrienden die wel konden worden opgepakt als ze niet zouden onderduiken. We hadden een schuilplaats voor als er iemand zou moeten vluchten, maar dat was te beperkt voor een blijvend verblijf. Toen het Joodse echtpaar uiteindelijk werd opgepakt, was ik heel verdrietig. Ik wist nog niet dat ze nooit meer terug zouden komen. Mijn moeder zag elke dag kinderen lopen die op weg waren naar hun Joodse schooltje in Floradorp. Ze liepen langs ons huis op de Kamperfoelieweg. Het waren zo’n tien, twaalf kinderen. Maar met het verstrijken van de tijd werd dat groepje steeds kleiner. Dat heeft ons erg aangegrepen.’


Wat weet u nog van de Bevrijding?

‘Ik herinner me dat ik ’s ochtends wakker werd en te horen kreeg dat Nederland bevrijd was. Ik moest juichen, maar mijn moeder werd boos. Het is niks om over t juichen, zei ze. Er zijn zoveel mensen dood gegaan, daar juich je niet over. Maar ik was toch wel heel blij.’

Erfgoeddrager: Noa

‘Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons’

Jaap de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Hij heeft eerder meegedaan met Oorlog in mijn Buurt. ‘De kinderen stellen goede vragen, het is belangrijk om de verhalen door te geven.’

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een mooie heldere dag. Het was een luchtgevecht en ik wist meteen dat het oorlog was. Het was spannend maar ook om bang van te worden. Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was voor je eigen veiligheid, want als ze licht zagen konden ze op je schieten. Mijn vader verstopte mijn nieuwe fiets en de radio in de kruipruimte onder de vloer. Als ik naar bed ging legde ik kleren naast m’n bed zodat ik ze snel kon aantrekken en weg kon rennen. Zo gingen we slapen, iedere dag. Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons. Zij waren bang voor de ondergrondse.

Bij ons in de straat op nr. 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun koffertje klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met drie kinderen. Daar ging je niet mee om. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en een tijdje vastgehouden. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen. Mijn vader kon het niet want dan was hij bang dat hij te werk werd gesteld in Duitsland.’

Heeft u ook iets spannends meegemaakt?
Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen.’

Was u bang om gepakt te worden?
‘Als ik gepakt zou worden dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Je mocht niemand iets vertellen, ook niet aan mensen die je vertrouwde.

Ik zat op het ECL en ik liep van school naar huis over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger altijd maagpijn. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we grote vierkante blikken scheepsbeschuit. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

Erfgoeddrager: Noa

‘Een week later kwam de Duitse officier het jasje gewoon weer ophalen’

Na aankomst stelt Jaap Bijlsma aan Noa, Nikki en Danique van de Bosschool eerst zelf een vraag. Hoe denken zij dat Bergen eruit zag in de oorlog? De vraag was onverwacht en hierover moesten de jonge interviewers even nadenken. Het eropvolgende verhaal van Jaap gaf het antwoord, waarop de leerlingen goed anticipeerden met nog meer vragen. Zo hoorden ze over de onderduikers in huis bij Jaap en zijn ouders en over ‘de uitvinding van de voetzoeker’.

Jullie hadden dus onderduikers in huis?
‘Bij ons thuis zaten twee Joodse onderduikers, een oudere vrouw en haar dochter, terwijl naast ons een huis vol Duitsers zat! De Joodse oma verstelde en naaide kleding op de naaimachine voor het raam aan de achterkant van ons huis. Een Duitse officier, die net promotie had gemaakt, zag haar zitten en liep om het huis heen en belde aan. De vrouw dacht dat haar laatste uur had geslagen. Met knikkende knieën liep ze naar de voordeur. Toen ze opendeed zag ze de Duitse officier staan met zijn jasje over zijn arm. Hij vroeg haar of zij het oude insigne eraf kon halen en het nieuwe erop kon naaien. Dat was een hele opluchting! Hij had niet opgemerkt dat ze Joods was. Een week later kwam hij het jasje gewoon weer ophalen.’

Wat merkte u zelf van de Duitse soldaten?
‘In tuinen van de huizen waar Duitsers verbleven maakten ze een groot gat voor hun vuilnis. Dat werd in oorlogstijd namelijk niet meer opgehaald. Ik verzamelde lucifersdoosjes van verschillende merken en mijn vriendjes en ik dachten dat we tussen hun vuilnis wel van die doosjes konden vinden. Dus slopen we door de tuinen naar dat vuilnisgat, op zoek naar lege lucifersdoosjes. Een keer, ik was toen tien, waren we in een tuin aan de Rondelaan op zoek toen we gesnapt werden door de wachtpost. We kregen het bevel strak naast hem te gaan staan en niet te bewegen. Dat was best spannend. Na een poosje kwam er een officier langs die vroeg wat er aan de hand was. Hij was niet onder de indruk en maakte een gebaar dat we konden gaan. We zijn heel hard weggerend.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Na de bevrijding lagen de duinen vol mijnen en de stranden vol met kanonnen, kogels en hulzen. Mijn vriendjes en ik vonden op het strand hulzen met een granaat erop! Eén van ons durfde de granaat wel onbruikbaar te maken,  maar er moest wel iemand naast staan. Dat was ik dus. Mijn vriendje legde de granaat op het muurtje precies op dat punt van de granaat waarop je deze kunt buigen, zodat hij het niet meer doet. Mijn vriendje knakte hem en… het werkte! We konden de granaat van de huls halen en het kruit dat erin zat eruit halen. Met dat kruit vulden we rieten stengels uit de duinen. Die staken we aan en dat was voor ons de uitvinding van de voetzoeker’. Maar achteraf denk ik wel: hoe kon ik zo goedgelovig zijn. Ik geloofde mijn beste vriend, die zei dat het veilig was in de duinen. Op een dag ging hij met twee andere vriendjes naar hun zelfgebouwde hut in de duinen. Als het woei, kwamen delen van granaten en mijnen bloot te liggen. Dan zag je drie pinnetjes boven het zand uitsteken. De twee vriendjes legden de pinnen nog meer bloot en de granaat ontplofte. Mijn vriend stond achter hen en was ongedeerd, maar zijn ene vriend was op slag dood en de andere zwaargewond. Hij rende naar de politiepost maar niemand durfde achter hem aan door de duinen heen; ze vonden het veel te gevaarlijk en vertrouwden er niet op dat een jongetje van twaalf een weggetje kende dat veilig was. Ze hebben de zwaargewonde jongen dagen later pas gevonden, overleden. Dat was dus na de bevrijding…’

      

 

Erfgoeddrager: Noa

‘Ik blijf maar dromen over de oorlog’

Jenny de Jong roept van bovenaan de trap dat we door mogen lopen. Als Marilou, Noa en Robin van basisschool de Meidoorn het huis binnenkomen worden ze enthousiast begroet en meteen gewezen op de blikjes cola en zakken snoep die voor iedereen op tafel liggen. En ja, ze mogen snoepen tijdens het gesprek.

Wat waren de momenten waren waarop u echt bang was tijdens de oorlog?
‘Ik ben een schijtlijster. Dat is altijd al zo geweest, maar door de oorlog is het wel erger geworden. Ik heb nu nog steeds last van vuurwerk en laag overvliegende helikopters en vliegtuigen. Ook ben ik nog steeds bang in het donker. Ik droom ook nog vaak over de oorlog, vooral na het kijken van de herdenking op televisie. Soms droom ik niet over de oorlog, maar dan kan ik er niet door slapen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het joodse jongetje waarvan het naamplaatje is teruggevonden op het kampterrein. Een nabestaande wil het graag hebben, maar dat mag niet van het museum, zelfs niet voor een paar maanden. Onbegrijpelijk en verdrietig.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘In het begin was er genoeg te eten. Dat werd steeds minder. In de laatste winter was het heel koud, er lag sneeuw en er was bijna geen eten meer. We gingen nog maar twee dagen in de week naar school en kregen dan heel vies, stinkend eten van de gaarkeuken dat we moesten eten. Er liep geen poes meer op straat want die waren allemaal opgegeten. Jongens met katapulten schoten ratten dood om op te eten.’

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Het afgaan van het luchtalarm en de beschietingen ‘s nachts en toen de Duitsers op school kwamen. Dat was in het tweede jaar van de oorlog. We hoorden toen over de ster die Joodse mensen moesten dragen en we mochten ook geen Nederlandse liedjes meer zingen op school. Juf was ‘stout’ en zong toch verboden liedjes met de klas. Er kwamen toen drie officieren in de klas en die namen de juf en Truusje, een Joods klasgenootje, mee. We moesten allemaal huilen, werden toen getroost door de directeur en naar huis gestuurd. Na drie weken kwam de juf weer terug, maar Truusje en haar ouders waren er niet meer bij. Die moesten naar een kamp en zijn nooit meer teruggekomen.
In het eerste oorlogsjaar was het nog een stuk rustiger, maar ook toen heb ik iets naars meegemaakt. Ik moest boodschappen doen en mijn moeder zei dat ik goed op het luchtalarm moest letten en als ik dat zou horen ik meteen naar de schuilkelder moest gaan. Toen het alarm echt afging schrok ik zo erg dat ik heel hard begon te rennen en pas stopte toen ik veilig thuis was. Mijn boodschappen ben ik onderweg kwijt geraakt… In het derde oorlogsjaar gingen we zoals altijd op vakantie bij mijn oom en tante in Gelderland, op de boerderij. Toen kwam er een telegram. Er was namelijk iets ergs gebeurd en mijn ouders moesten meteen naar huis komen. Er was een granaat dwars door ons dak gegaan en thuis was het een puinhoop. We moesten logeren en konden pas twee maanden later terug naar ons huis. Dat was bijna net zo erg als het bevrijdingsfeest op de Dam, met de Canadezen. Ik stond met een vriendin tussen de feestvierende mensen en zag plotseling allemaal Duitse soldaten staan en riep naar mijn vriendin ‘Ze gaan schieten!’ Een moeder met een baby in een kinderwagen werd geraakt, net als een man vlak bij ons. We renden hard weg. Dat dit nog gebeurde terwijl je net dacht dat alles voorbij was was het ergste! Onze ouders hebben met ons gepraat en gezegd dat nu alles voorbij was, maar door al deze gebeurtenissen ben ik nog altijd bang voor oorlog.’

Erfgoeddrager: Noa

‘Ik blijf maar dromen over de oorlog’

Brandeisfotografie

Jennie roept van bovenaan de trap dat we door mogen lopen. Als Marilou, Noa en Robin van basisschool de Meidoorn het huis binnenkomen worden ze enthousiast begroet en meteen gewezen op de blikjes cola en zakken snoep die voor iedereen op tafel liggen. En ja, ze mogen snoepen tijdens het gesprek.

Wat waren de momenten waren waarop u echt bang was tijdens de oorlog?
Ik ben een schijtlijster. Dat is altijd al zo geweest, maar door de oorlog is het wel erger geworden. Ik heb nu nog steeds last van vuurwerk en laag overvliegende helikopters en vliegtuigen. Ook ben ik nog steeds bang in het donker. Ik droom ook nog vaak over de oorlog, vooral na het kijken van de herdenking op televisie. Soms droom ik niet over de oorlog, maar dan kan ik er niet door slapen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het joodse jongetje waarvan het naamplaatje is teruggevonden op het kampterrein. Een nabestaande wil het graag hebben, maar dat mag niet van het museum, zelfs niet voor een paar maanden. Onbegrijpelijk en verdrietig.

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
In het begin was er genoeg te eten. Dat werd steeds minder. In de laatste winter was het heel koud, er lag sneeuw en er was bijna geen eten meer. We gingen nog maar twee dagen in de week naar school en kregen dan heel vies, stinkend eten van de gaarkeuken dat we moesten eten. Er liep geen poes meer op straat want die waren allemaal opgegeten. Jongens met katapulten schoten ratten dood om op te eten.

Wat is het ergste dat u hebt meegemaakt tijdens de oorlog?
Het afgaan van het luchtalarm en de beschietingen ‘s nachts en toen de Duitsers op school kwamen. Dat was in het tweede jaar van de oorlog. We hoorden toen over de ster die joodse mensen moesten dragen en we mochten ook geen Nederlandse liedjes meer zingen op school. Juf was ‘stout’ en zong toch verboden liedjes met de klas. Er kwamen toen drie officieren in de klas en die namen de juf en Truusje, een joods klasgenootje, mee. We moesten allemaal huilen, werden toen getroost door de directeur en naar huis gestuurd. Na drie weken kwam de juf weer terug, maar Truusje en haar ouders waren er niet meer bij. Die moesten naar een kamp en zijn nooit meer teruggekomen.

In het eerste oorlogsjaar was het nog een stuk rustiger, maar ook toen heb ik iets naars meegemaakt. Ik moest boodschappen doen en mijn moeder zei dat ik goed op het luchtalarm moest letten en als ik dat zou horen ik meteen naar de schuilkelder moest gaan. Toen het alarm echt afging schrok ik zo erg dat ik heel hard begon te rennen en pas stopte toen ik veilig thuis was. Mijn boodschappen ben ik onderweg kwijt geraakt…

In het derde oorlogsjaar gingen we zoals altijd op vakantie bij mijn oom en tante in Gelderland, op de boerderij. Toen kwam er een telegram. Er was namelijk iets ergs gebeurd en mijn ouders moesten meteen naar huis komen. Er was een granaat dwars door ons dak gegaan en thuis was het een puinhoop. We moesten logeren en konden pas twee maanden later terug naar ons huis. Dat was bijna net zo erg als het bevrijdingsfeest op de Dam, met de Canadezen. Ik stond met een vriendin tussen de feestvierende mensen en zag plotseling allemaal Duitse soldaten staan en riep naar mijn vriendin ‘Ze gaan schieten!’ Een moeder met een baby in een kinderwagen werd geraakt, net als een man vlak bij ons. We renden hard weg. Dat dit nog gebeurde terwijl je net dacht dat alles voorbij was was het ergste! Onze ouders hebben met ons gepraat en gezegd dat nu alles voorbij was, maar door al deze gebeurtenissen ben ik nog altijd bang voor oorlog.

Erfgoeddrager: Noa

‘Toen we wakker werden van de honger hebben we die surrogaatpudding maar wel opgegeten’

Met een stuk appeltaart en warme chocolademelk en een lange lijst met (hele originele) vragen zitten Zola, Mika en Noa van groep 7/8 van basisschool de Meidoorn op de bank bij Huub Liebrand in Geuzenveld. Op tafel liggen fotokopieën van de dingen waar hij over zal vertellen. Na afloop mogen ze die meenemen! En Zola heeft ook nog wat meegenomen van zijn overgrootvader uit de oorlog.

Heeft u wel eens nachtmerries gehad over de oorlog of er wakker van gelegen?
‘Nachtmerries heb ik nooit, wakker liggen heb ik alleen in de oorlog gedaan. Van de honger. In de Hongerwinter, in 1944, was er weinig eten en het beetje dat er was kreeg je alleen op de bon. Er waren ook gaarkeukens. Daar moest je met je eigen pannetje naartoe en dan stond je lang in de rij. Sommige mensen vielen tijdens het wachten flauw van de honger. En je had het koud, want je had geen goede kleren en schoenen meer. En wat je dan te eten kreeg, suikerbieten met boerenkool of zuurkool, was helemaal niet lekker! Dingen als koffie en pudding, daar waren nepproducten van, dat heet surrogaat. Mijn moeder had ik een keer surrogaatpudding gemaakt, maar we kregen het niet weggeslikt. Toen we ’s nachts van de honger wakker werden, heeft ze het maar weer opgewarmd en aten we het toch.’

Kent u dit? (Zola toont een knijpkat van zijn overgrootvader)
‘Oh ja! Als je dat had, was je rijk! Want licht was er dus niet. We maakten een soort jampotjes met een lontje erin. Dat was dan de enige verlichting in huis; je kon er amper bij lezen. Als je daar twee van had, was je een bofkont. En de ramen moest je ook al verduisteren, zodat overvliegende Amerikaanse en Engelse vliegeniers de weg vanuit de lucht niet konden vinden. En er was bijna niks om de kachel mee te branden. Omdat een gewone kachel te snel het hout opbrandde, maakte je een klein noodkacheltje. Daar kookte je ook op. Alle houtblokjes die in die tijd in de tramrails lagen, werden gepikt om op te branden.’

Hoorde u veel over de oorlog toen of werden er dingen voor u geheim gehouden?

‘Veel mensen wisten niet wat er precies gebeurde met de mensen die waren opgepakt. Dat waren Joden die naar concentratiekampen werden gestuurd en ook jongemannen die te werk werden gesteld in Duitse fabrieken. Duitsland had namelijk een tekort aan arbeidskrachten, want de meesten waren als soldaat naar Nederland gestuurd. Sommige dingen hoorde je via de radio, al was het verboden die te hebben. Veel verhalen hoorde je pas later.’

Is uw karakter veranderd door de oorlog?
‘Nee… nou… Ik ben wel ontzettend fel geworden als het gaat om discriminatie. Dat vind ik iets verschrikkelijks!’

Wat is oorlog voor u?
‘Afschuwelijk. En alleen maar omdat mensen meer willen. Meer geld, meer land. Oorlog heeft nog nooit iets goeds voortgebracht.’

Erfgoeddrager: Noa

‘In de oorlog zag je veel staaltjes van lafheid, maar ook van moed’

Wij interviewden Willem Voges. Hij woonde met zijn tweelingzusje, zijn oudere broer, zijn jongere zusje en zijn ouders in Betondorp.

Wat herinnert u zich van het begin van de oorlog?
‘Als je in bed lag hoorde je Mmmrr mrrr. Je wist precies wat eraan kwam: Lancasters, Engelse vliegtuigen. Ze vlogen recht boven je hoofd. De Duitsers wilden die neerschieten. Er was veel afweergeschut. Met onze neus tegen het raam gedrukt zagen we vier stralen van de schijnwerpers van het afweergeschut dat ze op de vliegtuigen mikten. Dan dachten we: Kom eruit, kom eruit! Uit die straal dus. En dan zag je die stralen paniekerig zoeken naar vliegtuigen. Je was blij als ze het gered hadden. Dat was een leuk moment voor het slapen gaan.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de oorlog?
‘De schoolleiding deelde bonnetjes uit en daarvoor kregen de kinderen een paar keer in de week een lunchpakketje. Die bonnetjes verhandelden wij. Ik kon vrij goed tekenen. Ik tekende altijd mensen na. Ik liet op een dag een houtskooltekening zien aan een klasgenoot en thuis vertelde hij daarover. Het verhaal over mijn tekentalent ging rond en alle kinderen die vaders en broers hadden die in Duitsland moesten werken, gaven foto’s. Ik ging al die mannen natekenen en zo kreeg ik heel veel bonnetjes en dus te eten. Mijn broer Karel kon ook goed tekenen en ging op de fiets – met houten banden – met een groot schetsboek naar de Haarlemmermeer, de boerderijen af. “Mag ik een portret van uw koe maken?” vroeg hij dan. En dan kwam hij weer met een hap eten thuis. Op de brug bij de grens van Diemen en Amsterdam stonden vaak Nederlandse Zwarthemden persoonsbewijzen te controleren. Sommige rotzakken maakten van de gelegenheid gebruik om onze zak met eten af te nemen. Mijn broer Karel was ook striptekenaar. Marten Toonder, de bedenker van de strip Tom Poes had een tekenfilmstudio op de Nieuwezijds Voorburgwal. Dan was hij zogenaamd bezig met films voor de Duitsers, maar Toonder deed dit om jonge tekenaars aan het werk te houden, zodat ze niet hoefden te werken in Duitsland. Het lukte hem steeds weer elke film op de lange baan te schuiven. Dan zei hij tegen de Duitsers “Daar wordt aan gewerkt”, maar ondertussen klooiden de jongens rustig door en hoefden ze niet naar Duitsland.’

Heeft u iets ergs meegemaakt tijdens de oorlog?
‘We waren bevriend met een familie. De relatie was prima totdat mijn ouders ontdekten dat de vader, een politieman. eigendommen van Joden in beslag nam, zoals sieraden en kleding. Mijn ouders hadden daar heel veel verdriet van. Dat iemand zo slecht was dat ‘ie daar aan meedeed.’

Heeft u nog iets bijzonders meegemaakt in de oorlog?
‘Op een avond, het was al laat, werd er aangebeld. De deur vloog open en er werd een grote zak naar binnen gegooid. Het pakket voelde nat en warm aan. Wat was er gebeurd? Een vriend van ons, meneer Boersma, had geleerd om dieren te slachten. Hij had een koe geslacht en dacht: daar weet de moeder van Willem wel raad mee. Dat hebben we heel erg gewaardeerd, want het was gevaarlijk. In de oorlog zag je veel staaltjes van lafheid. Maar ook van moed.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Er was een groot tekort aan van alles. Met distributiebonnen kon je maar een heel klein beetje kaas kopen bij de kaasboer. Wij aten schuifkaas op brood: je nam een hapje en dan schoof je de kaas steeds een stukje verder op je boterham. We hadden het een keer heel koud. Het was bijna vijftien graden onder nul. Toen zijn we helemaal aangekleed met jassen aan en petten op met z’n drieën in het bed van pa en ma gaan liggen. Mijn broer Karel in het midden. De lord of the house ging toen een sigaar opsteken. Helaas hebben we hier geen foto van. We hebben ook gelachen hoor, tijdens de oorlog.’

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Noa

‘We stonden op de uitkijk naar bommenwerpers, zodat we snel weg konden rennen met onze waardevolste bezittingen in de hand’

In de ochtend van 10 mei 1940 wordt Johanna Kloppert door haar moeder wakker gemaakt. De oorlog is begonnen. Vader plakt de ramen af en Johanna wordt bang. Zo bang dat ze al haar nagels afbijt. Iets wat ze eerder nooit deed. Ook stopt ze uit angst haar persoonsplaatje in haar mond, waardoor de inkt doorloopt. En dat is nu nog op het plaatje te zien.

Wat weet u nog van het begin van de oorlog?
De vliegtuigen vlogen over. Eentje kan ik me in het bijzonder nog goed herinneren. Die vloog veel te laag, met vuur uit z’n staart. Ik zag de piloot zitten. Hij droeg zo’n echt leren pilotenkap op z’n hoofd. Ik dacht, ‘nu vliegt die arme man nog in de lucht, maar straks stort hij neer’. Dat is ook gebeurd.

Heeft u het bombardement op het Bezuidenhout meegemaakt?
Wij woonden net over het spoor, waar Den Haag in Voorburg overgaat. Het vergissingsbombardement van 3 maart 1945 gebeurde ’s morgens. Ik lag nog in bed, want de scholen waren dicht door de hongerwinter. Vlak na het bombardement zagen we drommen mensen in pyjama door de Laan van Nieuw Oosteinde lopen richting Voorburg. Velen waren gewond. Hun huizen waren verwoest. Wij woonden zelf niet ruim, omdat we thuis met 7 kinderen waren. Toch namen we vier volwassenen in huis. Een van hen, een vrouw, zat op onze keukenstoel en bleef herhalen, ‘Jezus, Maria, Jozef. Jezus Maria Jozef’. Als kinderen vonden wij dat best grappig. Na het bombardement kwamen de geruchten, dat de vliegtuigen zouden terugkeren en dat er opnieuw bommen zouden vallen. We pakten daarom onze spullen in en bleven buiten staan wachten. We stonden op de uitkijk naar bommenwerpers, zodat we snel weg konden rennen met onze waardevolste bezittingen in de hand. Ik had mijn mooiste jurk in mijn koffertje gestopt.
Later heb ik een wagen voorbij zien komen, waar allemaal dode lichamen op lagen. Ook onze melkboer van de overkant is geraakt door het bombardement. Hij liet een zwangere vrouw en een paar kinderen achter. Diezelfde dag stond zijn vrouw weer in de winkel. Ze voelde dat het nodig was om haar klanten van de schaarse voedingsmiddelen te voorzien.

Hoe heeft u de hongerwinter beleefd?
Dat was de slechtste periode uit de oorlog. Ik woog als 11-jarig meisje nog maar 27 kilo. Mijn moeder had hongeroedeem. Een kennis die in een winkel werkte, bracht mijn moeder wat te eten en bleef naast haar bed zitten om zeker te weten dat mijn moeder het zelf opat. Anders had ze het aan haar kinderen gegeven.
Ik heb weleens met mijn broer een handje graan gepikt. Als je dit inleverde bij de bakker, kon je een kwart van een regeringsbrood krijgen. Toen we buiten stonden om dat op te eten, ging het luchtalarm af. Het voelde alsof het onze straf was, omdat we graan hadden gepikt.
Aan het einde van de hongerwinter werd ik naar Limburg gestuurd om aan te sterken bij de nonnen. Dat dit Duitse nonnen waren hielp niet in het aansterken. Ik vond het daar vreselijk. Het enorme gebrek aan eten had me vooral slap gemaakt, maar het verlangen naar eten had ik verloren. Ik kon en wilde niet meer eten. De geur stond me zelfs tegen. Maar ik moest.

Erfgoeddrager: Noa

‘Ik had mijn broodje bewaard, maar door al het rondslingerend glas, was dat niet meer te eten.’

Als de oorlog begint woont de tiener Claar van Berckel met 5 broers en 2 zussen in het Bezuidenhout. Haar vader is rechter en wordt door de Duitsers goed in de gaten gehouden. Regelmatig komen zij bij de familie Van Berckel aan huis, op zoek naar redenen om de vader van Claar op te pakken.

Is iemand van uw familie opgepakt?
Mijn vader heeft altijd van alles gedaan om de Duitsers dwars te zitten. Toch lukte het ze nooit om mijn vader op iets te betrappen. Ze kwamen dus wel regelmatig controleren. Dat kon ook midden in de nacht zijn. Twee van mijn oudere broers moesten eigenlijk in Duitsland werken, maar die waren ondergedoken. Soms kwamen mijn broers toch thuis. Het was altijd doodeng als juist op dat moment ook de Duitsers langskwamen om mijn vader te controleren. Dan moesten we heel vlug de broers verstoppen.

Hoe deed u dat?
Daar hadden we een bijzondere truc voor. Op de tweede etage van ons huis was de kamer van mijn zusje en mij. In onze klerenkast hadden we een gat in de muur gemaakt. Zo kwam je onder de trap richting zolder terecht. Het gat konden we met kledingplanken onzichtbaar maken. Voor de jongens, die zich daar verstopten, was dat heel benauwd.
Omdat de Duitsers ook plots ’s nachts kwamen controleren, moest je altijd alert zijn. We trainden er zelfs voor, hoe snel de jongens vanuit hun bed op die verstopplek konden komen. En niet alleen moesten ze de kast in, wij moesten er ook voor zorgen dat hun matrassen werden omgedraaid. Anders troffen de Duitsers een warm en leeg bed aan. En mijn zusje en ik moesten voorkomen dat we buiten adem aan het nahijgen waren van de inspanning. We hebben dit zo vaak geoefend, dat als de deurbel ging, we alles in 1 minuut konden klaarspelen.

Heeft u het bombardement op het Bezuidenhout meegemaakt?
Ja, wij woonden in het Bezuidenhout. We hoorden heel vaak de V1 en V2 raketten, die vanaf het Haagse Bos werden afgevuurd op Engeland. En dan was het goed luisteren, ‘gaat ie door, of valt ‘ie naar beneden?’. Als de raket doorvloog, was het zielig voor de Engelsen, maar dan waren wij gelukkig veilig.
Op de dag van het grote bombardement van 3 maart 1945 waren wij thuis. Eerder al, op 1 maart, vielen er bommen bij ons in de straat. Op dat moment belde een moeder met kind aan, die wilden schuilen. Ik keek via het trappenhuis naar beneden, maar juist toen werd ons huis geraakt en viel overal glas naar binnen. Daardoor waren we bij het grotere bombardement van 3 maart veel alerter en zijn we die dag snel in de kelder gaan schuilen.

Er was die winter enorme honger. De Duitsers hadden toegestaan dat de Zweden meel leverden aan Nederland, waar de bakkers witte broodjes van bakten. Mijn grote broer had zijn brood in 1 keer opgegeten, hij wilde even geen honger voelen. Ik had mijn broodje bewaard, maar door al het rondslingerend glas, was dat niet meer te eten.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892