Erfgoeddrager: Milou

‘Ik snapte niet waarom ik alleen achter de vitrages naar de Duitsers op straat mocht kijken’

Broer en zus Jannie en Frits Möller maakten allebei de oorlog mee. Aan Lina, Milou en Julie van de Olympiaschool vertelden ze over de buurman die bij de NSB zat, over hun angsten (Jannie meer dan Frits), over de stinkende vis en de broeder in de zak en over de truc met de fiets.

Hoe wisten jullie dat de oorlog was uitgebroken?
Jannie: Dat kon ons niet ontgaan; de benedenbuurman was een NSB’er. Hij rende naar buiten en stond juichend op straat, zo blij was hij. Ik speelde buiten en zag een luchtgevecht boven Schiphol. Ik rende naar m’n moeder en vertelde wat ik had gezien. Ze riep in paniek heel hard: “Het is oorlog, het is oorlog!” en daarmee was het onbekommerd buitenspelen jarenlang voorbij.

Moesten jullie oppassen voor die buurman?
Frits: Er was altijd een kans dat de buurman dingen zou zien of horen die hem niet aanstonden, dus moesten we extra voorzichtig zijn. Soms waren er onderduikers bij ons, maar dat ontdekten wij pas als ze weer wegwaren. We hadden ook een speelgoedkist in bewaring van een Joods jongetje. Die stond verstopt in de kast en erin kijken was streng verboden: hoe meer we zouden zien of weten, hoe groter de kans dat we erover zouden praten.
Jannie: Het jongetje heeft zijn kist nooit meer opgehaald…
Frits: De buurman hield alles in de gaten. Dus toen iedereen zijn fiets bij de Duitsers moest inleveren, reed mijn vader met veel poeha de straat uit, zogenaamd om zijn fiets in te leveren. Hij kwam zonder fiets terug. Wat niemand wist, is dat hij hem om de hoek uit elkaar had gehaald en de onderdelen had verstopt. Eén voor één smokkelde hij ze weer terug het huis in. Een paar maanden later toen er bijna geen eten meer was in Amsterdam, bracht m’n vader ons naar familie in Noord-Holland: op de fiets die hij stiekem weer in elkaar gezet had!

Hoe was het in de Hongerwinter?
Jannie: Er was bijna geen eten meer. Mensen moesten naar de gaarkeukens om eten te halen. Mijn vader werkte bij het Rembrandtplein en ging tijdens zijn lunchpauze in de Herengracht vissen. Hij had gewoon een hengeltje in zijn bureau. Als hij geluk had, ving hij een paar visjes. Die nam hij dan mee naar huis en dat stonk enorm. Hij werd boos als we dan een beetje kritisch keken. Frits herinnert zich nog ‘de broeder in de zak’: alle etensrestjes werd met meel en water in een kussensloop gedaan en dat werd gekookt. Het was een grote smakeloze homp maar warm en met een beetje suikerbietenstroop was het toch beter dan niets.

Was u bang in de oorlog?
Frits: Ik was heel jong nog en wist niet beter. Onze ouders probeerden het thuis altijd zo gezellig mogelijk te maken. Vooral mijn moeder . Echte angst kende ik niet. Als er Duitse soldaten door de straten marcheerden of als een paardenkoets met Duitsers langsreed, vond ik dat leuk en stond ik pontificaal voor het raam. Ik snapte niet waarom ik dat alleen vanachter de vitrages mocht bekijken.
Jannie: Ik was wel vaak bang. Mijn grote angst was dat mijn vader niet thuis zou komen. Dat hij opgepakt zou worden en naar Duitsland moest om te werken. En als hij op de fiets ver buiten Amsterdam de kou in ging om eten te halen, dan zat ik de hele dag voor het raam op hem te wachten. Bang dat hij van uitputting neer zou vallen. Ik was pas weer gerust als hij er weer was en dat gebeurde gelukkig altijd.  

Erfgoeddrager: Milou

‘De angst van mijn ouders’

Wij interviewden meneer Van Hassel over het leven in de Indische buurt tijdens de oorlog. We waren erg onder de indruk van zijn verhaal. Zijn eerste echte levensherinneringen staan helemaal in het teken van de oorlog.

Was de oorlog erg aanwezig in de Indische buurt?
“De eerste twee jaar viel het mee, maar toen Duitsland begon te verliezen in Oost-Europa, eind 1942-1943, werden de Duitsers steeds chagrijniger en strenger. ’s Avonds moesten alle lichten uit en moest je de ramen afplakken. Anders konden ze je de straat op sleuren en kon je meegenomen worden. Als we na spertijd geweerschoten hoorden, dachten we: ‘Er zal wel iemand te laat nog buiten zijn.’ Dan hoopte ik dat die persoon niet getroffen zou zijn. Ik weet nog dat wij een balkonnetje hadden dat uitkeek op het perron van het Muiderpoortstation. Ik kon zien hoe militairen in zwart uniform met hun geweerkolven Joden beestenwagens in sloegen. Daarna werden de deuren dichtgegooid. In mijn herinnering heb ik weleens een hand tussen de deur gezien. Mijn moeder sleurde mij naar binnen, het was gevaarlijk, je mocht niet kijken van de Duitsers. Vanaf het Muiderpoortstation werden de Joden naar Westerbork afgevoerd.”

Hoe herinnert u zich de Hongerwinter?
“Mijn ouders kwamen van boerenfamilies uit Brabant. Tot de Hongerwinter hadden we genoeg te eten, we konden de grote rivieren nog over en kregen van de familie eten mee dat je kon bewaren, zoals bonen en aardappelen. Maar in de Hongerwinter mocht je blij zijn als je ergens twee aardappelen kon halen. Mijn broer Sjaak moest onderduiken om niet van straat gepikt te worden voor de Arbeitseinzats. Hij moest binnenblijven, maar ik weet nog dat hij een keer naar een boer ging in Noord-Holland. Die avond kwam hij niet op tijd thuis, na spertijd was hij er nog niet. Ik kan de angst van mijn ouders nog voelen, in de spertijd pakten de Duitsers iedereen op, ze maakten soms een fuik om het eten te onderscheppen waar mensen uren of dagen voor hadden moeten lopen. Mijn vader is Sjaak toch gaan zoeken. Hij bleek een lekke band te hebben die hij niet had kunnen repareren in het donker. Hij kon ook niet fietsen met een lekke band, met het geratel over de keien verraadde je jezelf.”

Wat is het ergste dat u meemaakte in de oorlog?
“Mijn ouders en ik liepen over de Linnaeusstraat toen uit de Vrolikstraat een patrouille kwam van de Grüne Polizei, op de fiets, met één oudere gewapende man – duidelijk de leider, en een aantal jonge jongens. Ze begonnen zonder uitleg fietsen te vorderen, iedere fietser die langskwam moest zijn fiets afgeven. Toen kwam er een man op een transportfiets, met dikke banden en zo’n rek voorop. Die reed gewoon door alsof hij het niet hoorde, misschien hoorde hij het ook echt niet. Ik zie het nog: die oude Duitser pakt zijn geweer, richt hem en schiet zo de man van zijn fiets, vlak voor mijn neus. Ik zie hem vallen. Een traumatische ervaring, ik heb er lang niet over kunnen praten. Totdat 12 jaar geleden Theo van Gogh vermoord werd op de Linnaeusstraat, 40 meter van de plek waar die man van zijn fiets geschoten werd. Dat maakte zo’n indruk op mij. Sinds die tijd kan ik het verhaal vertellen.”

Erfgoeddrager: Milou

‘Uit huis gezet door onderduikgezin ’

Marian Smook woont nu in een huis aan de gracht en ze verzamelt olifantjes. Maar tijdens de oorlog moest ze onderduiken. Haar niet-Joodse vader scheidde van haar Joodse moeder. Eerst was ze daar heel boos om, maar nu kan ze hem wel een beetje begrijpen. Dat vonden we heel bijzonder, en knap.

Waar woonde u toen de oorlog begon?
“Ik woonde met mijn ouders in de Pijp, in de Govert Flinckstraat. Ik was enig kind en liep elke dag van huis naar school in de Rivierenbuurt. Dat was ver lopen! Ik liep dan door de Van der Helststraat en de Maasstraat. Maar in de oorlogsjaren liep ik liever om. Want anders moest ik langs de gaarkeuken (die zat op de plek waar nu het benzinestation zit). En als ik daar langs liep en de geur van eten rook, viel ik flauw van de honger.”

Was u bang in de oorlog?
“Ja, er was honger, soldaten op straat en mijn moeder was Joods. Ze moest een Jodenster dragen en mocht nergens komen. Mijn vader was niet-Joods en daardoor waren we wel veiliger. Totdat vader in 1944 besloot om bij ons weg te gaan. Hij kon het niet aan om met een Joodse vrouw getrouwd te zijn. Opeens dreigde het gevaar aan alle kanten. Ik was zo verdrietig. En zo bang. Mijn moeder en ik moesten onderduiken. Ik was 10 jaar toen mijn moeder onderduikplekken voor ons had gevonden. Zij in Amsterdam en ik in Ommen. We namen afscheid. We zwaaiden. En toen zag ik haar niet meer..”

Werd u goed verzorgd bij uw onderduikadressen? 
“Het eerste gezin waar ik onderdook, had een dochter met het Syndroom van Down. De ouders hadden mij uitgekozen omdat zij zo hoopten dat ik een vriendinnetje voor dat meisje zou worden. Maar ik speelde met de andere kinderen en hun dochtertje stond weer in haar eentje. Dat namen die ouders mij zo kwalijk dat ze mij op een avond boos de deur uit hebben gezet.
Toen heb ik heel hard gegild. En, ik had geluk, de buren hebben mij toen in huis genomen en daar heb ik het goed gehad. Na de oorlog kwam mijn moeder me weer halen. Ik schrok enorm. Mijn moeder was in mijn herinnering een prachtige vrouw. Maar in 1945 was ze heel erg vermagerd: daar stond een gerimpeld, grijs vrouwtje voor me. Dat was mijn moeder niet.. Ik schrok zo dat ik dialect ging spreken met mijn onderduikouders. Daarna kwam het gelukkig wel weer goed. Samen gingen we terug naar Amsterdam.” 

Interview met Marian Smook

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892