Erfgoeddrager: Mila

‘Mijn vader en de buurman verstopten zich onder het bed’

‘Een artikel in de krant over het project Oorlog in mijn buurt was voor mij de aanleiding om te gaan praten over de Tweede Wereldoorlog. Ik heb er een trauma aan overgehouden en ik vind het lastig om over die periode te praten, maar ik vind het belangrijk om de jeugd informatie te geven,’ zegt de 84-jarige Henny Both terwijl ze thee zet voor de kinderen. Zes jaar was mevrouw Both toen de oorlog begon en nu gaat ze haar verhaal vertellen.

Wat merkte u van de oorlog?
‘In het begin merkte ik vrij weinig van de oorlog. Ik was nog vrij jong toen de Duitsers binnenvielen. Het enige dat ik merkte was dat het vrij rumoerig was op straat. Mijn ouders beschermden mij en mijn jongere broertje door weinig te vertellen over wat er aan de hand was. Ze konden het goed verbergen, maar konden er zelf ook niet echt mee omgaan. Later heeft de oorlog heel veel impact op mij gehad. Ik vond het spannend, maar ik was ook angstig. Als er vliegtuigen kwamen, ging het luchtalarm af. Dat gebeurde vrij vaak, want wij woonden vlakbij Schiphol. Het gebeurde ook als ik van school kwam en dan moesten we schuilen in een kelder aan het Hoofddorpplein. Dat was best wel spannend. Als we eenmaal in die schuilkelder zaten, hadden we alleen maar lol, want je zat daar met medescholieren en je hoorde nauwelijks het geluid van buiten. Ook kan ik mij de razzia’s herinneren, dan gingen de Duitsers mensen uit hun huis oppakken. Mijn vader en mijn buurman verstopten zich dan onder het bed. Mijn moeder schoof daarna het bed terug en legde het vloerkleed er weer overheen. Ik werd een keer wakker en toen hoorde ik iemand hoesten. Dat zei ik tegen mijn moeder en ik vroeg waar papa was. Mijn moeder verzon toen een smoes.
Ik heb ook meegemaakt dat er een bom op het Hoofddorpplein viel. Dat was waar nu zo’n beetje het Kruidvat zit. De bom was gelukkig op straat gevallen en niet op de huizen. Het heeft een enorme indruk op mij gemaakt. Je zag een groot gat in de straat en het was dichtbij ons huis. Ik schrik nog steeds als ik onverwachts harde knallen hoor en dan word ik heel erg gespannen. Daarnaast kan ik niet zo goed tegen de geur van rode bieten. We kregen die van de gaarkeuken tijdens de Hongerwinter. De oorlogsfilms die op televisie vertoond worden kan ik niet zien. Ik word helemaal hysterisch als ik hakenkruizen zie.’

Woonden er ook NSB’ers in uw buurt?
‘Ja. Ik woonde dus in de Sassenheimstraat en onze buurman was een NSB’er en liep ook echt in een zwart park. Die was dus fout en werkte samen met de vijand. Maar hij was ook goed voor onze buurt. Dat was heel vreemd, hij had eigenlijk een dubbelleven. Als het luchtalarm afging en wij als kinderen buiten speelden, kwam hij naar ons toe en zei: “Kinderen allemaal weg! Allemaal naar binnen!” Hij had dus ook een goede kant. Zo weet ik ook nog dat er na spertijd, je moest voor zeven uur ’s avonds thuis zijn, twee oude mensen aan de overkant stonden in een portiek. Die durfden niet verder te lopen. De tuin van de foute buurman en de tuin van ons grensden aan elkaar. Mijn vader heeft toen de foute buurman geroepen. Hij zei: “Luister eens even, daar staan twee oude mensen en die durven niet verder naar huis. Die wonen hierachter. Kun jij ze ophalen en thuisbrengen?”’ Dat heeft de buurman gedaan. Er ging ook een gerucht dat hij een onderduiker in huis had, waarschijnlijk een joods iemand, maar dat kan ik niet bevestigen. Na de oorlog is hij samen met zijn zoon gefusilleerd. Hij moet dus wel hele lelijke dingen gedaan hebben.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘De Hongerwinter was heel erg. Het is de periode die ik me het eerst herinner uit de oorlog. We hadden geen eten en moesten wel naar school. Het dagelijks leven ging gewoon door. Onze ouders gaven het meeste eten aan ons. Het had niet langer moeten duren, want anders was mijn vader er niet meer geweest. Ik merkte dat echt wel als kind. Als hij een boodschapje moest doen, moest hij op de hoek van onze straat alweer zitten op een hekje. Hij was zo dun, het was echt heel erg. We moesten voor eten met een pannetje naar de gaarkeuken. Voordat je thuis was, was je eten alweer koud. Het was vies eten en smaakte voor geen meter, maar je was er echt heel bij mee. Er werd nog geen aardappelschil door mijn moeder weggegooid. Mijn vader kreeg af en toe in het begin van de oorlog nog extra voedselbonnen. Later kwam ik erachter dat hij die van onze neef kreeg die bij het verzet zat. Ik heb ook tulpenbollen gegeten, want wij hadden geen familie die bijvoorbeeld in Friesland of Groningen woonde. Daar was meer eten. Wat ik vooral van de oorlog geleerd heb is dat ik absoluut geen eten mag weggooien. Ik kan dat gewoon echt niet.’

 

Erfgoeddrager: Mila

‘Ik hoorde de buurvrouw nog vaak “Moortje, waar ben je?” roepen’

Het huis van mevrouw Jos Termohlen zag er heel gezellig uit. Er stonden al koekjes klaar op tafel voor Precious, Bhojan en Mila van basisschool Oscar Carré. Jos Termohlen was twaalf jaar toen de oorlog begon. In haar huis sliep soms een onderduiker op de bank en haar halfzus had meer onderduikers thuis. Daar bracht zij soms eten heen. Aan het eind van de oorlog was er steeds minder voedsel en at ze alles wat nog te krijgen was.

Hoe wist u dat er oorlog ging komen?
‘Ik las erover in de krant ‘Het Volk’ en wij hadden radio. En op weg naar school zag ik af en toe verkenningsvliegtuigen laag overkomen en daar zaten onder op de buik grote hakenkruizen. Het was duidelijk genoeg dat er dreiging was. Er werden schuilkelders gebouwd. Je wist ook dat er in Duitsland mensen werden vervolgd. Veel Duitse Joden waren gevlucht en veel van hun kinderen zaten bij mij in de klas. Wij zaten met meer dan veertig kinderen in de klas. De helft bestond uit Joodse kinderen. Van al die kinderen is er niet eentje die de oorlog overleefd heeft. Ook niet mijn vriendinnetje Hannah van Praag. Zij was de tante van Marga van Praag, die vroeger het Jeugdjournaal presenteerde. In de oorlog is Hannah met haar ouders ondergedoken in Boskoop. Maar Hannah en haar ouders zijn verraden en hebben de oorlog niet overleefd. Haar twee broers doken ergens anders onder en hebben het wel overleefd. Eén van hen is dus de vader van Marga van Praag.’

Hoe kon je onderduiken?
‘Als je 14 jaar was, kreeg je in de oorlog een persoonsbewijs. Dat was zoiets als een ID-kaart. Joden kregen er eentje met een grote J erin, zodat ze makkelijk konden worden opgepakt. Op de mijne stond geen J. Ik bewaarde het altijd in mijn jaszak, totdat ik het op een dag kwijt was. Er zat een grote scheur in mijn jaszak en het persoonsbewijs was weg. ‘Dat moeten we als vermist gaan aangeven bij de politie,’ zei mijn moeder. De politie ondervroeg mij of ik het wel echt verloren was, want ze vertrouwden het niet. Maar ik was het toch écht verloren. Uiteindelijk geloofden ze mij toch.
Na de oorlog hoorde ik dat ik het helemaal niet had verloren. Mijn moeder had namelijk mijn persoonsbewijs uit mijn jas had gehaald en de jaszak zélf kapotgescheurd. Ze heeft dat aan mijn halfzus gegeven, die in het verzet zat en vaak onderduikers in haar huis had. En zij heeft dat gebruikt om een kind te laten onderduiken. Mijn moeder vertelde dat niet aan mij, zodat ik niet hoefde te liegen tegen de politie en ze mij daardoor eerder zouden geloven.
Later moest ik weleens eten verzorgen voor andere onderduikers in het huis van mijn halfzus. Die mensen konden natuurlijk de deur niet uit. Mijn halfzus had zelf een groter huis met meer onderduikers en soms vroeg zij aan mijn ouders of er iemand een nachtje mocht slapen. Ik was dan wel bang, maar ik vind het nu fantastisch dat mijn ouders altijd zeiden dat dat prima was.’

Kon je gewoon koken in de oorlog?
‘We hadden geen verwarming, geen kachel, geen kolen. We hadden een soort ijzeren bus, waar je houtblokjes in kon doen om een beetje op te warmen. In de Van Woustraat lagen allemaal houten blokjes tussen de tramrails en die hebben wij toen gejat. Ieder kind deed dat. Die hakten wij los, en die brandden heerlijk.
Waar wij woonden had je een grote binnentuin van de woningbouwvereniging, maar daar mocht je niet in. Je mocht er alleen maar naar kijken. Maar onze overbuurvrouw had een grote dikke kater, die Moortje heette en wel steeds door de binnentuin liep. Mijn vader en mijn buurman hadden erge honger en zij hebben samen Moortje gelokt, geslacht en opgegeten. Toen ik later thuiskwam en een vreemde lucht rook, zei mijn moeder: “Zeg er maar niets over”. Ik hoorde de buurvrouw later nog vaak “Moortje! Moortje! Waar ben je?” roepen. In het laatste oorlogsjaar kregen wij eten van de Centrale Keuken, dat was een soort ‘waterhap’. Het kwam uit een grote pan. Vier scheppen voor vier mensen, het was natuurlijk niet genoeg. We hadden verder een half brood in de week en wij hebben tulpenbollen gegeten. Daar werd een prakkie van gemaakt. We hebben echt honger gehad.’

 

 

Erfgoeddrager: Mila

‘Verliefd en ondergedoken’

Wij zijn Djoni, Mila en Puck, 11 jaar. We interviewden mevrouw Ilse de Haas. Ze komt uit een Duits-Joods gezin. Ilses ouders, broer en zusjes woonden in de Van Woustraat. Alleen zij en haar broer overleefden de oorlog. Tijdens de oorlog leerde Ilse haar man kennen. Ze vertelde over hun opbloeiende liefde in die heftige, zware tijd. Het was een heel bijzonder gesprek met deze oudere dame die nog zo actief in het leven staat en heel goed kan vertellen.

Hoe leerde u uw man kennen?
“In 1941 leerde ik mijn man kennen, Govert. Een vriendin nam mij mee naar een bijeenkomst bij vrienden thuis. Daar ontmoette ik hem. Ik had een ontsteking aan mijn hand. En Govert had net zijn artsexamen gedaan. ‘Kijk jij eens naar de hand van Ilse,’ had mijn vriendin tegen Govert gezegd. Toen heeft hij mijn hand even vastgehouden.

Govert was ook Joods en een echte Amsterdammer. Hij zat bij een groepje studenten die medicijnen studeerden. In 1941 maakte dat groepje middeltjes voor mannen om ze uit het werkkamp te houden. Bij de keuring leek het dan of ze huiduitslag hadden. De Duitsers vonden dat vies en keurden die mannen af voor het werkkamp.”

Hoe overleefde u de oorlog?
“In juli 1942 doken Govert en ik samen onder, in Groningen en Friesland. In totaal hebben we op 10 verschillende adressen gezeten. Soms zaten we op één plek samen ondergedoken. Soms waren we gescheiden.

In 1943 vierde ik mijn 23ste verjaardag in het huis waar ik op dat moment was ondergedoken. Ik zat bij aardige jonge mensen. Govert en ik zaten niet op hetzelfde adres. Toen ik ’s morgens wakker werd kreeg ik van die mensen een brief. Het was een brief van Govert, met een bosje fresia’s. ’s Avonds zeiden ze: ‘Kleed je netjes aan.’ Ik had geen nette kleren maar deed een jurk aan. Toen brachten ze mij die avond naar mijn man toe. Dat was een geweldig verjaardagscadeau.”

Wanneer ging u trouwen?
“Na de bevrijding konden Govert en ik eindelijk trouwen. Ik kwam toen ook voor het eerst weer terug in mijn ouderlijk huis in de Van Woustraat. Een paar spullen van mijn ouders waren er nog. Maar mijn ouders en zussen waren er niet meer. Ze hebben de oorlog niet overleefd. Ik mis ze nog altijd.” 

Ilse Vyth overleefde de oorlog danzij het identiteitsbewijs van haar vriendin Nel Buter-Kroonenberg
Tijdens het interview

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892