‘Ik hoorde de buurvrouw nog vaak “Moortje, waar ben je?” roepen’


Precious, Bhojan en Mila vertellen het verhaal van Jos Termohlen
David Blesstraat 3huisDe Pijp

Het huis van mevrouw Jos Termohlen zag er heel gezellig uit. Er stonden al koekjes klaar op tafel voor Precious, Bhojan en Mila van basisschool Oscar Carré. Jos Termohlen was twaalf jaar toen de oorlog begon. In haar huis sliep soms een onderduiker op de bank en haar halfzus had meer onderduikers thuis. Daar bracht zij soms eten heen. Aan het eind van de oorlog was er steeds minder voedsel en at ze alles wat nog te krijgen was.

Hoe wist u dat er oorlog ging komen?
‘Ik las erover in de krant ‘Het Volk’ en wij hadden radio. En op weg naar school zag ik af en toe verkenningsvliegtuigen laag overkomen en daar zaten onder op de buik grote hakenkruizen. Het was duidelijk genoeg dat er dreiging was. Er werden schuilkelders gebouwd. Je wist ook dat er in Duitsland mensen werden vervolgd. Veel Duitse Joden waren gevlucht en veel van hun kinderen zaten bij mij in de klas. Wij zaten met meer dan veertig kinderen in de klas. De helft bestond uit Joodse kinderen. Van al die kinderen is er niet eentje die de oorlog overleefd heeft. Ook niet mijn vriendinnetje Hannah van Praag. Zij was de tante van Marga van Praag, die vroeger het Jeugdjournaal presenteerde. In de oorlog is Hannah met haar ouders ondergedoken in Boskoop. Maar Hannah en haar ouders zijn verraden en hebben de oorlog niet overleefd. Haar twee broers doken ergens anders onder en hebben het wel overleefd. Eén van hen is dus de vader van Marga van Praag.’

Hoe kon je onderduiken?
‘Als je 14 jaar was, kreeg je in de oorlog een persoonsbewijs. Dat was zoiets als een ID-kaart. Joden kregen er eentje met een grote J erin, zodat ze makkelijk konden worden opgepakt. Op de mijne stond geen J. Ik bewaarde het altijd in mijn jaszak, totdat ik het op een dag kwijt was. Er zat een grote scheur in mijn jaszak en het persoonsbewijs was weg. ‘Dat moeten we als vermist gaan aangeven bij de politie,’ zei mijn moeder. De politie ondervroeg mij of ik het wel echt verloren was, want ze vertrouwden het niet. Maar ik was het toch écht verloren. Uiteindelijk geloofden ze mij toch.
Na de oorlog hoorde ik dat ik het helemaal niet had verloren. Mijn moeder had namelijk mijn persoonsbewijs uit mijn jas had gehaald en de jaszak zélf kapotgescheurd. Ze heeft dat aan mijn halfzus gegeven, die in het verzet zat en vaak onderduikers in haar huis had. En zij heeft dat gebruikt om een kind te laten onderduiken. Mijn moeder vertelde dat niet aan mij, zodat ik niet hoefde te liegen tegen de politie en ze mij daardoor eerder zouden geloven.
Later moest ik weleens eten verzorgen voor andere onderduikers in het huis van mijn halfzus. Die mensen konden natuurlijk de deur niet uit. Mijn halfzus had zelf een groter huis met meer onderduikers en soms vroeg zij aan mijn ouders of er iemand een nachtje mocht slapen. Ik was dan wel bang, maar ik vind het nu fantastisch dat mijn ouders altijd zeiden dat dat prima was.’

Kon je gewoon koken in de oorlog?
‘We hadden geen verwarming, geen kachel, geen kolen. We hadden een soort ijzeren bus, waar je houtblokjes in kon doen om een beetje op te warmen. In de Van Woustraat lagen allemaal houten blokjes tussen de tramrails en die hebben wij toen gejat. Ieder kind deed dat. Die hakten wij los, en die brandden heerlijk.
Waar wij woonden had je een grote binnentuin van de woningbouwvereniging, maar daar mocht je niet in. Je mocht er alleen maar naar kijken. Maar onze overbuurvrouw had een grote dikke kater, die Moortje heette en wel steeds door de binnentuin liep. Mijn vader en mijn buurman hadden erge honger en zij hebben samen Moortje gelokt, geslacht en opgegeten. Toen ik later thuiskwam en een vreemde lucht rook, zei mijn moeder: “Zeg er maar niets over”. Ik hoorde de buurvrouw later nog vaak “Moortje! Moortje! Waar ben je?” roepen. In het laatste oorlogsjaar kregen wij eten van de Centrale Keuken, dat was een soort ‘waterhap’. Het kwam uit een grote pan. Vier scheppen voor vier mensen, het was natuurlijk niet genoeg. We hadden verder een half brood in de week en wij hebben tulpenbollen gegeten. Daar werd een prakkie van gemaakt. We hebben echt honger gehad.’

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892