Erfgoeddrager: Mats

‘Bij de elektriciteitscentrale is verschrikkelijk gevochten’

Serilio, Mats, Zoë en Rickie vinden het wel leuk dat zij, als enige groepje van basisschool Het Wespennest, met de auto naar hun interview gaan. In de auto hebben ze het over de lessen over de oorlog die ze al hebben gehad en over de mevrouw waar ze nu naartoe gaan: Riki Simonis. Ze ontvangt de kinderen in haar ruime, lichte flat, samen met haar man. De kinderen krijgen glaasjes water en koekjes en gaan lekker op de bank zitten. Voorzichtig gaan ze van start.

Woonde u met NSB-gezinnen in huis?
‘Wij woonden in West en in ons gebouw woonde op één hoog een NSB’er. Die man lette op of iedereen zijn radio wel inleverde, want je mocht geen radio hebben. Op drie hoog, naast ons, woonde nog een NSB’er. In hun raam hing een poster van de Jeugdstorm, een vereniging voor kinderen van NSB’ers. Als ik op straat speelde, zeiden ze dat ik NSB’er was. Maar dat waren de buren, niet ik. Ik heb zelfs kinderen mee naar boven genomen om te laten zien dat wij daar niet woonden.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘De eerste periode wel, van september 1944 tot maart 1945. Vanaf toen kwam er steeds minder voedsel. En er waren geen kolen om mee te koken. Je moest zeven dagen met een half brood per persoon doen. Af en toe was er wat groente en stond je in lange rijen te wachten bij de groenteboer. Je had constant honger. Voor de gaarkeukens had je bonnen en daar kreeg je eenpansmaaltijden voor. Op school kregen we om 12.00 uur soep in de gymzaal. Daar zaten aardappelschillen in, 1 doperwt misschien en er dreven brandnetels in. En tulpenbollen hebben we ook gegeten. Mensen probeerden bij de boeren van alles te ruilen voor een beetje voedsel: lakens, sieraden. Geld wilden de boeren niet hebben. Mijn ouders mochten een keer per maand in de Wieringermeer komen om eten te halen bij vrienden van mijn tante in Groningen. Mijn vader ging dan voor die mensen hun kleren verstellen en mijn moeder ging een paar dagen helpen in het huishouden en daarvoor kregen ze dan eten mee.’


Waar heeft u de bevrijding meegemaakt?

‘Eind maart 1945 ben ik met de nachtboot naar Lemmer gegaan, op weg naar mijn oom en tante in Groningen, om aan te sterken. Mijn broer had te horen gekregen dat ik met de boot mee kon, maar mijn ouders waren er niet. Ze waren eten aan het halen in de Wieringermeer. Mijn broer heeft mij dus op de boot gezet en ik heb mijn ouders helemaal niet meer gezien. Dat vond ik vreselijk, dat ik hen niet gedag kon zeggen. Bij die grote boot moest je naar beneden het ruim in, er lag stro waar je in moest liggen. Daar lag ik de hele nacht en dat vond ik toch wel eng. Ik was mijn vader en moeder kwijt, allemaal vreemde mensen en dan dat stro. Ik weet dat ik van angst in mijn broek heb geplast in die boot. Ik was toen 13. Tot juni ben ik in Groningen gebleven.’

Was het in Groningen veilig?
‘Nee, in Groningen is hevig gevochten en heb ik drie dagen en nachten in een schuilkelder gezeten, in een melkfabriek tegenover het huis van mijn oom en tante. Daar kon de hele straat schuilen. Eigenlijk konden we naar een ander schuiladres. Mijn oom werkte namelijk bij de elektriciteitscentrale en daar mocht hij met zijn gezin schuilen. Ik wilde daar echter absoluut niet naartoe. Ik werd ineens heel ziek, misselijk, aan de diarree. En toen zei mijn tante: ‘Dan ga ik ook niet’, en zijn wij in die melkfabriek gaan schuilen. Achteraf bleek dat een goeie keuze want bij de elektriciteitscentrale is verschrikkelijk gevochten. De Duitser wilden die centrale hebben, maar de Canadezen kwamen er ook aan. En mijn oom heeft dat hele gevecht gezien. Hij zag er verschrikkelijk uit! Hij was zo blij dat zijn vrouw en kinderen daar niet waren.’

 

 

Erfgoeddrager: Mats

‘Heb je de cadeautjes voor mijn verjaardag wel meegenomen, vroeg ik tijdens de evacuatie’

Mevrouw van Veen ziet Fenna, Mats, Zaza en Loki van de Van den Brinkschool al aan komen fietsen en zwaait enthousiast vanaf haar balkon. Ze noemt hen de jonge onderzoekers en is blij dat ze er zijn. Mevrouw van Veen was 2,5 jaar oud toen de oorlog begon. Haar herinneringen zijn dan ook echte jonge kinderherinneringen, zegt ze vooraf.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde aan de Prins Bernhardstraat, die nu de Bernhardstraat heet. In bezettingstijd mochten er van de Duitsers geen straten vernoemd worden naar leden van de koninklijke familie. Toen heette die straat de Frederik Hendrikstraat. Frederik Hendrik was een hele belangrijke man, de zoon van Willem van Oranje, stamvader van het koningshuis. Frederik Hendrik heeft Huis ten Bosch laten bouwen in Den Haag, waar nu Willem en Máxima wonen. Maar dat wisten niet alle Duitse soldaten, ze konden dat niet allemaal gaan nakijken. Wel grappig dus; Frederik Hendrik stond dichter bij het koningshuis dan prins Bernhard, want die was alleen aangetrouwd. En wij woonden in een straat naar hem genoemd! Op de foto zie je de vestjes die mijn moeder had gehaakt. Die waren oranje – een verwijzing naar het Koningshuis – met blauwe vergeet-me-nietjes erop geborduurd. We kregen daar veel leuke reacties op. Het was toch een verwijzing naar het koningshuis dat ver weg was.’

 Was het veilig bij jullie in de straat?
‘Tot september 1944 was de woonsituatie best veilig en normaal. Ik weet nog dat ik tijdens de Slag om Arnhem een vliegtuig zag langskomen met vlammen eruit. Dat beeld vergeet ik nooit meer. ‘Zit daar nog iemand in?’ vroeg ik aan mijn vader. ‘Nee, die is er allang uitgesprongen,’ zei hij. Wij schuilden die dagen samen met onze buren om en om in elkaars kelder. Dat vond ik best gezellig, want ik had een buurmeisje van dezelfde leeftijd. Kort daarna werd het nog gezelliger, met de hele straat – met nog meer kinderen – in de schuilkelder, bij de kinderboerderij in de buurt. Dat vond ik toen best interessant om mee te maken. Op 2 oktober 1944 moesten we evacueren en het enige wat ik vroeg aan mijn moeder was: ‘Heb je de cadeautjes voor mijn verjaardag wel meegenomen?’ Ik werd de dag erna namelijk zeven. Dat had ze, ook al had ze heel veel andere zorgen toen.’

Aan welke gebeurtenis tijdens de oorlog denkt u nog vaak?
‘Aan wat een prestatie mijn ouders hebben geleverd. Tijdens de tweede evacuatie gingen we richting Den Haag, naar mijn opa en oma. Maar we kwamen er snel achter dat we beter terug naar Veenendaal konden gaan, omdat er echt niets meer te eten was in Den Haag. Toen is mijn vader met ons in de handkar en mijn moeder op de fiets van Den Haag naar Veenendaal gelopen. De nagels van zijn voeten vielen eraf. Het was winter en bijna kerst. Mijn moeder heeft als een soort Maria overal aangebeld als we weer een slaapplek nodig hadden. De meest bijzondere kerst in mijn leven was die winter, in een school in Driebergen, samen met andere gezinnen, liedjes zingend in een kring.’

           

Erfgoeddrager: Mats

‘Joodse mensen fotograferen ’

Monica Kaltenschnee heeft alle foto’s en spullen van Annemie Wolff geërfd, toen zij in 1994 overleed. Mevrouw Kaltenschnee vertelde ons over Annemie zoals zij haar gekend heeft. Annemie Wolff heeft in de Tweede Wereldoorlog heel veel heftige dingen meegemaakt, maar daar wilde ze nooit over praten. We vonden het moeilijk te begrijpen dat mevrouw Kaltenschnee en mevrouw Wolff nooit over die nare tijd spraken. 

Hoe kende u Annemie Wolff?
“Ze was de achterbuurvrouw van mijn grootmoeder. Ze waren goed bevriend. Annemie heeft mij zelfs geboren zien worden. Annemie was veertig jaar ouder dan ik, maar dat leeftijdsverschil stond onze vriendschap niet in de weg. Annemie was een actieve zelfstandige vrouw met een groot gevoel voor humor, die midden in de maatschappij stond.
Ik weet nu dat ze verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt in de oorlog, maar ik heb er zelf nooit met haar over gesproken. Veel mensen zwegen na de oorlog en zij was ook zo iemand.  

Wat weet u over haar leven in de oorlog?
"Ik was zelf al in de twintig toen mijn moeder me vertelde hoe Annemie en haar man Helmuth in Amsterdam terecht waren gekomen. Annemie en Helmuth Wolff kwamen uit Duitsland en omdat Helmuth Joods was, werden ze daar vervolgd. In 1933 vluchtten ze naar Nederland. Toen in 1940 de Duitsers Nederland binnenvielen, probeerde het echtpaar samen een einde aan hun leven te maken. ‘We gaan toch dood, dan nemen we liever het lot in eigen hand’, hebben ze waarschijnlijk gedacht. 
Helmuth overleed, maar Annemie werd op tijd gevonden en kon nog gered worden. Voor Annemie bleef Helmuth altijd de liefde van haar leven. ’In mijn huis is zelfs geen plek voor de vulpen van een andere man’, zei ze weleens.”

Waarom maakte ze in 1943 foto’s van mensen uit de Rivierenbuurt?
“Annemie was professioneel fotograaf: de mensen betaalden voor het maken van hun portret. Ze kwamen naar haar toe voor foto’s die ze wilden hebben voor valse persoonsbewijzen of bijvoorbeeld om naar familie te sturen. Mensen hadden behoefte om iets vast te leggen: het moment dat de familie nog bij elkaar was, of dat er een baby was geboren… Ze wisten niet wat hen te wachten stond en hoopten dat ze de oorlog zouden overleven, maar niets was zeker.”

Benieuwd geworden naar de foto's van Annemie Wolff? Kijk op de website: http://stichtingwolff.nl/

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892