Erfgoeddrager: Mats

‘Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest’

Dex, Mats en Vince van De Handreiking in Eindhoven interviewen de 89-jarige Elly van Wijk over haar herinneringen aan de oorlog. Als ze haar huis binnenkomen, liggen er al allerlei spullen klaar uit de oorlog, zoals een echte Duitse helm. Maar ook een blik met marsen, dat ze heeft gekregen bij de viering van de 50-jarige bevrijding van Eindhoven.

Heeft u iets bijzonders meegemaakt in de familie?
‘Mijn vader zat bij de luchtbescherming, bood eerste hulp en hielp bij het blussen. We hadden ook een radio in huis. De kast werd opzijgeschoven, want daar zat de radio verstopt, en dan luisterde hij berichten af. Wij mochten niets weten, zodat we niets verkeerds konden doorgeven. Hij zei alleen maar dat hij even weg was. Mijn oudste broer deed hier ook aan mee. Na de oorlog hebben we er nooit meer naar gevraagd.

Mijn vader werkte voor Philips, net als velen in Eindhoven. Tijdens de oorlog is hij in de liftkoker gevallen bij Philips. Hij lag daarna in het oude Binnenziekenhuis op de Vestdijk, met zijn been in een schraag. Er lag een schaar naast hem, zodat hij het verband kon doorknippen en kon vluchten. Hij is altijd mank blijven lopen.

Mijn oom was fout in de oorlog. Toen mijn vader dat te weten kwam, hebben ze elkaar nooit meer aangekeken. Dat kan gebeuren.’

Zat u wel eens in een schuilkelder?
‘Aan de overkant was een groot veld, en de mannen uit de buurt hebben daar een schuilkelder gegraven. Het was helemaal van zand, en als er veel mensen in zaten, werd het benauwd en begon het te ruiken. Op een gegeven moment moesten we eruit, want het stond op instorten. Dus gingen we bij een volgende bommelding maar naar de Stratumse Heide en zochten droge sloten. Daar lagen we en wachtten tot het over was. Soms sliepen we ‘s nachts in de bossen… dat was niet leuk.

Ik moest ook wel mee met mijn moeder naar Lieshout, waar mijn tante woonde die ons eten gaf. Daarom hebben we geen honger geleden. We namen de bus tot Gerwen en moesten vanaf daar lopen. Als er weer iets gebeurde, moesten we in de sloot gaan liggen.’

Hoe was het na de oorlog?
‘Het was geweldig! Ik ben naar de toespraak van veldmaarschalk Montgomery geweest, met de school ernaartoe. Dat was echt een feest. Op de markt, in de stad, op het podium… Mijn vader had van witte parachutestof een plooirokje voor mij gemaakt en in elke plooi een lint van rood en blauw genaaid.

We hadden twee Engelse koks op de binnenplaats, zij kookten voor de andere soldaten en wij kregen ook eten. Dat was geweldig, vooral de biscuits waren een traktatie. Ze woonden ook bij ons in huis, er werd een kamer voor ze vrijgemaakt. Mijn vader vond dat maar niets omdat ik een meisje was en nog heel klein was.’

Erfgoeddrager: Mats

‘Dankzij tuinman Hikspoors is er een grote catastrofe voorkomen’

Juul, Mats, Zejneb en Aleyna van basisschool De Handreiking in Eindhoven worden hartelijk verwelkomd als ze aanbellen bij het huis van Tinie Tax. Ze gaan zitten aan de ronde tafel en steken direct van wal met hun vragen. Toen de oorlog begon was meneer Tax 6 jaar en woonde met zijn ouders met hun elf kinderen aan de Eckartseweg.

Hoe begon voor u de oorlog?
‘We woonden in een boerderijtje aan de Eckartseweg. De boerderij had een grote schuur en stal, maar weinig woonruimte. We sliepen met vijf kinderen op één zolderkamertje. Er was ook een opkamer met een bedstee erin halverwege de trap. Ook hadden we een keldertje. Je kon er alleen maar krom in staan. Daarboven in dat keldertje was ook nog een slaapplaats voor twee kinderen. We hadden aan het begin van de oorlog acht kinderen. Tijdens de oorlog werden er nog twee kinderen geboren en eentje nog vlak na de oorlog.

We stonden op een dag buiten bij de waterput toen mijn vader ineens zei: de oorlog is uitgebroken. Ik besefte nog niet wat dat inhield. Mijn vader werd direct opgeroepen voor militaire dienst. Hij moest naar Alblasserdam. Van daaruit moest hij als chauffeur met een truck met soldaten naar Rotterdam rijden. Terwijl hij op weg was naar Rotterdam, kwamen de Duitse gevechtsvliegtuigen vlak boven hem gevlogen en in de verte zag hij dat de bommen op Rotterdam vielen. Hij heeft overlegd en zei het heeft geen zin om daarnaartoe te rijden, dan rijd je de dood tegemoet… Toen is hij weer naar huis gekomen.’

Kent u mensen die zijn omgekomen in de oorlog?
Eén van mijn broertjes is tijdens de oorlog overleden aan een hersenvliesontsteking. Ik herinner me nog dat we gingen kijken in het ziekenhuis. Er lag een klein meisje dat ook overleden was, naast hem. Ze leek net een engeltje. Er was een verbod om mensen te begraven. Het kistje stond buiten boven het graf, maar het mocht er niet in. Waarom weet ik niet. Mijn vader was bang dat honden het kistje zouden openbreken en mijn broertje zouden verscheuren. Hij is toen ‘s nachts opgestaan en heeft het kistje in een beveiligde ruimte gezet. Dat weet ik nog goed.’

Ging u naar school tijdens de oorlog?
‘Ik zat eerst op de school aan de Woenselsestraat. Later werd dat de school bij de Onze lieve vrouwen voor altijddurende bijstand-kerk op het eind van de Eckartseweg. Al gauw kwamen de Duitsers en die namen het gebouw in beslag. We konden niet meer naar school. Daarop kregen we tijdelijk in een zaaltje van het café les. Maar dit duurde niet lang. Toen zijn we verhuisd naar een kippenhok in de Vensstraat, waar ze tafeltjes en stoeltjes hadden geplaatst.

We konden geen kleding en schoenen kopen met geld want er was niet voldoende te krijgen voor iedereen. Maar mijn vader werkte bij een wijnhandel. Hij kreeg iedere maand twee flessen sterke drank cadeau van zijn baas. Die drank ruilde hij tegen kleding en schoenen.’

Waren er ook aardige Duitse soldaten?
‘Op een dag stond mijn moeder bij de bus te wachten met een baby op haar arm. Het was druk bij de bushalte. Toen de bus kwam aanrijden, was het dringen voor een plaatsje. Mijn moeder kon dat niet met de baby op de arm. Een Duitser die ook bij de bushalte stond, ging de bus binnen. Hij zei tegen de mensen: ‘Raus, raus, lasst zuerst die Frau mit dem Kind gehen’. Dat was wel mooi. Niet alle Duitsers waren slecht.

Mijn opa en oma, de ouders van mijn moeder, werkten in Duitsland. Mijn moeder is geboren in Duitsland uit Hollandse ouders. Ze groeide daar tot haar 13de op. Mijn moeder was daarom pro-Duits en mijn vader anti. Mijn vader zei: ‘alle Duitsers zijn slecht’, maar mijn moeder zei ‘nee hoor, er zijn ook goede Duitsers’.

Zo waren ook niet alle NSB’ers slechte mensen. Sommige mensen werden alleen maar NSB ‘er om werk te krijgen. Dat noemden ze brood-NSB’ers. Twee mensen in onze straat waren zulke NSB’er. Aan het eind van de oorlog waarschuwden zij de boeren in de buurt dat de Duitsers gingen terugtrekken en alle spullen meenamen om te vluchten. Dus verstop al je fietsen en karren, zeiden ze. Maar veel buurtgenoten geloofden ze niet omdat ze NSB’er waren. Ze verstopten hun spullen niet. Toen de Duitsers kwamen en alles van hen meenamen, kwamen ze erachter dat de die mensen ze inderdaad hadden willen helpen.’

Wat weet u over de bevrijding?
‘De bevrijding op 18 september was een groot feest. Maar de Duitsers wilden nog een tegenaanval doen op de Engelsen en probeerden om vanuit Nuenen Eindhoven binnen te komen. Zo kwamen ze met hun tanks over de Soetenbeekseweg bij het ‘Hikspoor-bruggetje’ over de Dommel terecht. Daar kwamen ze tuinman Hikspoors tegen. Hij had door wat de Duitsers van plan waren en zei: ‘Jullie kunnen hier niet over want dan valt die tank in de Dommel’. Dankzij die tuinman is er een grote catastrofe voorkomen. Want als de tanks zich opgesteld hadden en ze hadden hun geschut gericht op Eindhoven, dan waren er grote brokken geweest.’

Erfgoeddrager: Mats

‘In ons huis kwam de 12-jarige Joodse David wonen’

Dylano, Mats, Serra en Tom rijden met de auto vanaf hun school in Alkmaar, de Kennemerpoort, naar Bergen waar Gerrit Sijpheer (84) woont. De interviewers hebben wel dertig vragen voorbereid en vinden het best spannend. Meneer Sijpheer ontvangt ze hartelijk en heeft alles al klaargezet voor het interview. Ook de gevulde koeken staan al op tafel!

Hielpen jullie mensen in de oorlog?
‘Wat doe je als iemand die hulp nodig heeft aan jouw deur klopt? Help je of niet, en help je ook als het gevaar oplevert voor jou of voor jouw familie? Dat zijn moeilijke keuzes, maar voor mijn ouders waren ze vanzelfsprekend en was het normaal dat je hielp. De mensen die nu in oorlog leven en hierheen vluchten: zou jij die helpen? Ik zeg zelf altijd: help de mensen die aan jouw deur kloppen. Het kan jou ook overkomen.’

Wat deden uw ouders in de oorlog?
‘Mijn ouders hadden zes Joodse onderduikers in huis. Vooral kinderen. Een van de onderduikers was de 14-jarige Hannie van Amerongen. Hannie ontfermde zich over mij. Dat was leuk voor mij en zo had ze meteen wat te doen. Ze werd mijn grote zus en we sliepen samen in een eenpersoonsbed.

Mijn vader was hoofd van de onderduikbeweging en was aangesteld om de mensen die moesten onderduiken onder te brengen en van voedsel te voorzien. Hij zorgde voor bonkaarten zodat iedereen genoeg te eten had en we hadden zelf een grote tuin waarin we dingen verbouwden. Mijn moeder was een tovenares in de keuken. Met heel weinig kon zij iets lekkers maken.

Er zat ook een 12-jarige Joodse jongen bij ons in huis, David Waterman. David zat aanvankelijk op een boerderij ondergedoken tegenover een NSB-familie. Dat was te gevaarlijk en daarom kwam hij bij ons wonen. David was een echte Joodse naam en hij zag er ook heel Joods uit. Daarom moest David altijd binnenblijven. Maar soms als de kust veilig was riepen we hem. Dan riepen we: ‘Piet Kieviet’ want van ons had hij een andere naam gekregen. Dat was veiliger. Op zolder lag een hele rij matrassen waar iedereen sliep. En als er een razzia kwam, verstopten alle onderduikers zich in de grote kelder onder ons huis waar de verzetskrant gedrukt werd.’

Hoe ging dat drukken van de verzetskrant?
‘De stencilmachine stond in onze grote kelder. Het was een soort oud kopieerapparaat waar je een afbeelding opplakte en waarvan je de hendel vervolgens met de hand ronddraaide zodat er kopieën uitkwamen. Er werden wel 1800 krantjes gedrukt. Vier mensen waren een hele dag bezig om te draaien. De krantjes werden verspreid door meisjes, koerierster. Mijn moeder verdeelde de krantjes tussen de verschillende meisjes en zo werd de hele kop van Noord-Holland voorzien van verzetskrantjes.

De informatie voor de krantjes kregen we via Radio Oranje en de BBC, via een radio die we stiekem in huis hadden. Ook kwam er af en toe een treinmachinist uit Amsterdam op de koffie die mijn ouders informatie doorgaf.’

Erfgoeddrager: Mats

‘Mijn dappere, krachtige mami’

Hamit, Roosmarijn en Mats uit groep 8 van basisschool De Hasselbraam in Eindhoven mogen mevrouw Sheila Meinhardt interviewen in een lokaal op hun eigen school. Mevrouw Meinhardt heeft schilderijen en boeken meegenomen om haar verhaal te kunnen illustreren. Ze vertelt het verhaal van haar oma, haar mami.

Wat zijn Roma en Sinti en waarom werden ze opgepakt?
Veel mensen denken dat dit hetzelfde volk is, met eenzelfde cultuur. De Roma en de Sinti hebben een gezamenlijk land van herkomst; India. Vanuit daar zijn ze gaan rondtrekken, we weten niet echt waarom. De Roma zijn naar de Balkan getrokken. De Sinti zijn naar Europa getrokken. Ze hebben van veel verschillende talen iets meegenomen. De Sinti zijn meer de muzikanten. Mami, mijn oma, was van de Sinti-kant. Mami is geboren in Heerlen in 1920. Tijdens de WOII woonden ze op woonwagenkamp de Zwaaikom in Eindhoven. Op 16 mei 1944 werden de woonwagenbewoners opgepakt. De Sinti werden, net als de Joden, gediscrimineerd en racistisch behandeld, omdat ze een andere afkomst hadden. Maar over de vervolging van de Sinti is veel minder bekend en daarom vind ik het zo belangrijk erover te vertellen. Want als niemand dit vertelt vergeet iedereen de gruwelijkheden die ons volk heeft meegemaakt.’
‘Op 16 mei 1944 is Mami opgepakt samen met familieleden. Ze was zwanger en haar dochtertje Hélene was 1 jaar.  Ze werden heel vroeg in de ochtend opgeschrikt en wisten niet wat er gebeurde. Ze wisten niet waar ze naartoe werden gebracht. Kunnen jullie je voorstellen hoe angstig dit moet zijn geweest? Daar denk ik vaak aan; hoe zou kleine Helena zich hebben gevoeld?’

Hoe is het in Auschwitz geweest voor uw oma en hoe heeft ze het overleefd?
‘Via een doorgangskamp in Westerbork zijn ze weggevoerd naar Auschwitz. Ze hebben drie dagen een verschrikkelijke reis meegemaakt, zonder eten of drinken. In Auschwitz zijn haar kinderen, inmiddels was Josef ook geboren, van haar weggerukt en vermoord. Daarna vonden de nazi’s haar nog ‘goed genoeg’ en stuurde haar naar het werkkamp. Daar moesten ze zwaar werk doen, zoals stenen sjouwen. De angst blijft altijd bij je, zo durfde mijn Mami nooit meer in een trein.’
‘Door de overplaatsing naar het werkkamp heeft Mami de massamoord op 3000 Roma en Sinti overleefd. Door de kracht, die ze had, heeft ze kunnen doorgaan en volhouden tot in mei 1945 de Amerikanen Auschwitz bevrijdden. Ik weet nog een verhaal dat Mami was flauwgevallen en dat een Amerikaan haar bij heeft gebracht met een ui. Na de oorlog is ze teruggegaan naar de Zwaaikom in Eindhoven, waar ze haar man Johan Meinhardt weer heeft gevonden. Hij had een zware tijd gehad in kamp Vught.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
Bij terugkomst begon eigenlijk pas het verdriet. Mami kwam terug zonder haar twee kinderen. Ook zonder andere familieleden. Het hele kamp was afgebroken, bezittingen vernield of verbrand. Alles moest opnieuw worden opgebouwd. Maria en Johan zijn ondanks al het verdriet doorgegaan en hebben samen nog elf kinderen gekregen, waaronder Tata, mijn papa. De Sinti hebben een hechte gemeenschap, waarbij het fijn is samen met de familie te zijn en te eten. Er werd vroeger niet gesproken over de wonden, die de oorlog had achtergelaten. Ik weet dat mijn Mami weleens helemaal alleen in een weideveld ging liggen en dan alles eruit schreeuwde. Ik heb zelf vaak pijn en verdriet gevoeld en nooit goed gesnapt waar dat vandaan kwam. Nu begrijp ik dat dit het verdriet is van de generaties voor mij, van mijn Mami. Dit noemen ze transgenerationeel trauma; een trauma wat doorwerkt. Wanneer ik me zo verdrietig of bang voel, ga ik schilderen. Niet met een plan, maar vanuit mijn hart. Er komen dan vaak dingen vanuit de oorlog op het doek. Maar ook bijvoorbeeld een schilderij van kleine Josef, als hij niet was vermoord. Ik wil heel graag het verhaal levend houden en traumawonden helen. Ik denk elke dag aan mijn oma en hoe het zou zijn geweest als Hélene en Josef nog hadden geleefd. Ik vind het heel belangrijk dat dat discriminatie en racisme stopt. Dat haat op basis van achtergrond nooit meer mag voorkomen. Dat ieder mens gelijk is en evenveel waard.’

 

 

Erfgoeddrager: Mats

‘We gingen bollen pellen als er geen school was’

Mats, Shane en Lenn van de Vosserschool op West-Terschelling bezoeken meneer Henk van Sijp om met hem over de oorlog te praten. Meneer Van Sijp woonde in die tijd op Texel en was pas 6 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De jongens hebben zich goed voorbereid.

Heeft u in de schuilkelder gezeten?
Wij woonden dicht bij het vliegveld. Begin mei 1940 moesten we ’s nachts naar de schuilkelder. Het was een gat in de grond met strobalen eromheen om granaten en dergelijke op te vangen.’
Omdat we dicht bij het vliegveld woonden, werden we geëvacueerd. Het was te gevaarlijk om daar te wonen. Er stonden allemaal bloeiende pinksterbloemen, het leek helemaal niet op oorlog. Maar we moesten er toch weg.’

Waren er onderduikers?
Op het platteland kent iedereen elkaar. Dus onbekende, nieuwe gezichten vallen op. Dat waren dan waarschijnlijk onderduikers. Met sommige kinderen mochten we niet spelen. Dat kon gevaarlijk zijn, omdat we misschien te veel zouden vertellen.’

Wat is uw mooiste herinnering uit de oorlog?
Er zijn geen mooie herinneringen, er waren geen vreugdevolle momenten. We hadden een groot gezin. Mijn oudste broer overleed in 1941, in 1942 stierf een zus, in 1944 overleed mijn vader. Twee broers werden opgepakt en te werk gesteld in Drenthe. Bij razzia’s werden potentiële werkkrachten opgepakt. Op Texel waren Brits-Indiërs die we Sikh’s noemden, omdat ze een tulband droegen. Die hadden de kant van de Duitsers gekozen, omdat ze tegen hun zin onder Engels bewind hadden gestaan. In 1944 kwamen er ook Kaukasiërs die voor Duitsland hadden gekozen en daarna Georgiërs, die eerst ook de kant van Duitsland hadden gekozen. In 1945 is er op Texel een vreselijke slachtpartij geweest. Oorlog maakt hard en onverschillig.’

Hoe was het om na de bevrijding weer naar school te gaan?
Na de bevrijding gingen we pas in september weer naar school. Alle leerlingen zaten weer in dezelfde klas als voor de oorlog. De school was dicht bij het vliegveld en werd gevorderd. Eerst zaten er Nederlanders in, later Duitsers. Daarom kregen we onderwijs in diverse schuren, waar het vaak erg koud was. Uiteindelijk hebben we vrij lang onderwijs gehad in een bollenschuur.  Vanaf 1943 heb ik enige herinnering aan school, maar heel vaak werd er geen lesgegeven. We gingen wel bollen pellen als er geen school was. Voor een volle mand kreeg je een gulden en het waren grote manden!’

Hoe heeft u de bevrijding beleefd?
‘Het was eerst nog steeds gevaarlijk. Na de bevrijding kwam er een herdenkingsboekje uit. Achthonderd Georgiërs – wij noemden ze Russen – hadden in april 1945 de vlag al uitgestoken, maar de Duitsers lieten versterking uit Den Helder komen en er zijn toen veel doden gevallen. Er liepen nog steeds gewapende Duitsers rond en Georgiërs en Binnenlandse Strijdkrachten. Pas weken later volgde de ontwapening door Canadezen. We voelden ons pas weer vrij toen het strand en de duinen weer toegankelijk waren en de mijnen waren opgeruimd. Dat werd door krijgsgevangenen gedaan. De bordjes met ‘mijnengevaar’ konden toen weer weg.’

Erfgoeddrager: Mats

‘In ieder ruim van het schip zaten wel honderd kinderen’

Just, Mats, Tammes en Luka kijken uit naar het interview met Tonny Biesterveld. De leerlingen van de Pinksterbloemschool in Amsterdam-Oost hebben hun vragen goed voorbereid. Na afloop van het gesprek zijn ze onder de indruk van haar verhalen over de oorlog.

U woonde in een buurt met veel Joodse mensen, waren dat ook uw vrienden?
‘Ik woonde in Amsterdam-Oost, in de Transvaalbuurt en ik had ook Joodse vriendinnetjes. Het ene vriendinnetje heette Greetje Zwart. Ze was net zo oud als dat ik was, 8 jaar. Van de ene op de andere dag was Greetje weg. Opgehaald door de Duitsers.

Ik had nog een Joods vriendinnetje, Rebecca Roodveld. Na de oorlog had ik gehoord dat Rebecca wel de oorlog had overleefd. En dat wilde ik natuurlijk heel graag geloven. Maar sinds deze zomer weet ik dat dit niet zo is. Want ik was bij het Namenmonument en tot mijn grote schrik zag ik haar naam daar staan. Dus nu weet ik dat ze alle twee zijn omgekomen. Greetje en Rebecca waren mijn vriendinnetjes waar ik veel mee speelde. En het gekke is dat het vriendinnetje van wie ik wist dat ze niet is teruggekomen, dat was Greetje en zij is gewoon vermoord, zat heel veel in mijn hoofd. Maar het andere vriendinnetje, Rebecca, aan haar dacht ik veel minder. Omdat ik dacht: die mag leven, die mag groter groeien, die is er nog. Nu weet ik dat dit niet zo is. En als ik daaraan denk, dan komen de tranen weer in mijn ogen.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘In het begin was er nog wel wat te eten, maar dat werd steeds moeilijker. Maar mijn moeder deed erg haar best om er toch iets van te maken. Ik kan me nog een grappig verhaal herinneren. Op zondag maakte mijn moeder pannenkoekjes van suikerbieten. Die bakte ze al op zaterdag en als het klaar was zette ze de pannenkoekjes op een hoge keukenplank zodat niemand erbij kon. Maar de volgende dag zagen we dat er een paar pannenkoekjes wegwaren. Maar ja: wie had dat gedaan? Mijn zus en mijn andere broer kregen de schuld want die waren lang en zij konden bij de hoge keukenplank. Maar een paar weken later, toen mijn moeder weer pannenkoekjes had gebakken en op een hoge plank had gezet, hoorde ik op zondagochtend opeens gerinkel uit de keuken komen. En daarna riep mijn jongere broertje: ‘Ik heb het niet gedaan, ik heb het niet gedaan!’ Wat bleek: mijn vader had een val gemaakt voor de dief. Hij had een koortje met allemaal lepeltjes tussen de deur gespannen en daar was de pannenkoekjesdief tegenaan gelopen…’

Hoe oud was u toen u met uw broertjes op de boot ging?
‘Dat was in 1944, ik was net 9 jaar geworden. Er was grote hongersnood. Volwassenen maar ook kinderen kwamen om van de honger. Toen heeft een kerkelijke stichting geregeld dat kinderen naar het platteland konden gaan, waar nog wel te eten was. Wij waren er heel slecht aan toe. Dus onze ouders hebben ons toen ook aangemeld bij die stichting. Mijn drie broertjes en ik gingen naar een hele grote boot, die lag aan de De Ruijterkade ergens bij het CS. Het was een hele grote rijnaak met drie grote ruimen. In ieder ruim zaten wel honderd kinderen. Wij zaten in het middelste ruim. Op de grond lag stro waar we op sliepen en er stonden emmers in de hoek waar we onze behoeftes op moesten doen. De kinderen huilden veel. We hebben drie dagen op de boot gezeten. Een keer zijn we van boord geweest. We gingen toen naar een soort schoolgebouw en daar kregen we een warme maaltijd. Het was een soort hutspot en in mijn gedachte was het een hele lekkere maaltijd! Omdat je al heel lang geen normaal eten hebt gehad, alleen tulpenbollen en suikerbieten. Wat ik me ook nog kan herinneren is dat er tijdens de reis op de boot is geschoten, maar gelukkig is niemand geraakt. En wat heel triest was is dat er onderweg tijdens de reis ook kinderen zijn gestorven. Zij waren er zo slecht aan toe dat ze de reis niet aankonden.’

Hoe was uw aankomst na de reis en waar ging u naar toe?
‘Na drie dagen gingen we bij Assen van boord. Daar werden we naar een soort hotel gebracht. Alle kinderen stonden in een grote zaal, en voorin zaten, achter een paar tafeltjes, een paar vrouwen en mannen. En als zij je naam opnoemden liep je naar voren en dan moest je met een wildvreemde meneer of mevrouw mee, naar je nieuwe adres. Mijn broertjes werden alle drie tegelijk naar voren geroepen en zij gingen naar Groningen, maar ieder in een ander gezin.

Ik werd daarna met nog een ander meisje naar voren geroepen en wij werden op een kar gezet met een paard ervoor. En wij gingen met een meneer mee naar Peizermade, een dorpje in Drenthe. Ik kwam bij een jong stel zonder kinderen. Ik ging daar ook naar school. En daar ben ik gebleven tot na de Bevrijding. We werden bevrijd door de Canadezen en bij ons waren er ook Poolse soldaten die ons bevrijd hebben. Ik kan het me nog goed herinneren. Zij kwamen binnen rijden in ons dorp op de tanks en jeeps en ze gooiden kauwgom en chocolade en sigaretten naar de mensen. En ik kreeg de chocolade!’

Uw moeder kwam u ophalen. Hoe was uw reis terug naar Amsterdam?
‘Mijn tasje werd gepakt en samen met ons gezin gingen we op weg naar Lemmer, eerst nog met een klein trammetje en tussen Joure en Lemmer moesten we lopen. In Lemmer hebben we overnacht in een soort loods met stro op de grond en met heel veel andere mensen. Wat ik me kan herinneren is dat er mensen gingen roken en dat mijn moeder samen met een paar anderen heel boos is geworden. Want roken in een ruimte met stro en veel mensen dicht op elkaar is heel gevaarlijk. Gelukkig luisterden de mensen en het is goed afgelopen. De volgende morgen zijn we naar de haven van Lemmer gegaan en mijn moeder had voor ons kaartjes geregeld voor de boot. De reis duurde een hele dag. Dat is nu wel anders maar toen ging alles veel langzamer. Ik kan me herinneren dat het een zonnige dag was en ik zag mensen die heel zeeziek waren van de bootreis. Maar ik was heel blij en rende en speelde met mijn broertje op het dek van het schip.

Ze vragen wel eens aan me: was je niet boos dat je ouders je wegdeden. Maar ik was niet boos, want ze deden het om me te redden. En die tegenstelling met mijn Joodse vriendinnetjes is wel heel groot. Ik ging de stad uit om gered te worden, zij gingen de stad uit om vermoord te worden.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Mats

‘Die morgen werd de straat afgezet, een grote zwarte auto kwam voorrijden’

Sam, Hidde, Massimo en Mats van de Asvo-school in het centrum van Amsterdam komen naar de Bloemgracht om Yvonne en Ruud Schildmeijer te ontmoeten. Die vertellen hen het verhaal van het huis waar ze bijeen zijn. Het is een verhaal met een treurig einde.

Wat is er in dit huis gebeurd?

Yvonne: ‘In de oorlog woonde mevrouw Ten Have in dit huis op de Bloemgracht, samen met haar kinderen. Haar man was gedwongen in Duitsland te werken, ze stond er helemaal alleen voor. Al die kamertjes verhuurde ze aan Joodse onderduikers om een beetje inkomsten te krijgen. Op een dag kreeg ze een bericht van Durk Wolters, een communist van de CPN, een commandant van het verzet. Hij was gevlucht uit de gevangenis en zocht een schuilplaats.

Het was erg gevaarlijk want hier zaten al die Joodse onderduikers, en Durk kwam met zijn kompanen, allemaal verzetsmensen. Ze hadden al gauw een wapendepot, hier in de grote kast in de gang. Durk en mevrouw Ten Have werden verliefd en zo kwam het dat ze ook bij het verzet ging. Ze bracht krantjes rond, onder in de kinderwagen, haar jongste baby was een huilebalk, en de Duitsers hadden geen zin in krijsende baby’s, dus kon ze gewoon haar gang gaan.’

Ruud: ‘De twee andere mannen die ook hier zaten, zouden het wapendepot van de SD in de De Clercqstraat overvallen. Deze mannen, Koos Stevense en Jan Keune, wilden de wapens onklaar maken. Jan Keune ging eerst posten en wist toen precies wanneer de bewakers er wel en niet waren. Ze overmeesterden hem voor spertijd, de tijd dat je binnen moest blijven, met alle ramen geblindeerd.’

En toen? Wat gebeurde er toen? Zijn ze gepakt?

Yvonne: ‘Nee, ze hebben de bewaker vastgebonden en opgesloten in de kast, maar omdat het spertijd was moesten ze de hele nacht wachten. Ze kwamen ’s morgens heel vroeg thuis om aan Durk verslag uit te brengen. Die morgen werd de straat afgezet, prikkeldraad aan beide kanten, een grote zwarte auto kwam voorrijden. Drie mannen bonsden op de deur, mevrouw Ten Have schrok zich een ongeluk. Drie mannen in uniform stormden naar boven, gooiden de deur open en schoten de drie verzetsmannen in één keer dood. Ze gingen meteen weg, ze hebben het wapendepot niet eens ontdekt. Toen kwam de begrafenisondernemer en nam ze mee, daar kreeg hij geld voor. Ze hebben die mensen in een kuil gekwakt bij Bloemendaal, heel slordig, daar werden ze ontdekt. En na de oorlog hebben die Duitsers de doodstraf gekregen.’

Ruud: ‘Ze kwamen met drie officieren, twee Duitsers en een Hollander, dat was Maarten Kuiper, dezelfde man die Hannie Schaft heeft doodgeschoten. Ook bij het verraden van Anne Frank en haar familie was hij erbij. Dat was een echte slechterik. Hij is kort na de oorlog opgehangen.’

Wie heeft ze verraden?

Yvonne: ‘Waarschijnlijk zijn ze verraden door de meneer die op de eerste etage woonde. Beneden zat een winkel, die stond leeg. De man van de eerste etage had het hout van de vloer gestolen, dat deden de mensen om warm te blijven. Hij werd gepakt wegens diefstal. Maar hij was heel snel vrij. We denken dat hij de politie informatie heeft gegeven, zodat hij snel vrijkwam. Dit gebeurde allemaal nog maar tien dagen voor de Bevrijding.’

Hoe weten jullie dit verhaal?

Ruud: ‘Dit huis was van onze familie, wijzelf wonen hier pas 42 jaar. We hebben er veel over gelezen, we hebben ook overlevenden van de families uitgenodigd en we kregen een plaquette op de muur.’

Hebben jullie de oorlog zelf ook meegemaakt?

Yvonne: ‘Nee toen waren wij er nog niet. Maar mijn oma, en een tante en oom waren Joods, ze zijn in Auschwitz vermoord. We hebben daar natuurlijk veel over gehoord. En nu vertellen we het verhaal elke keer op Bevrijdingsdag. En dan laten we de bovenetage zien, daar hebben we een mini-museumpje ingericht, met foto’s, brieven, en een echte knijpkat uit die tijd. En Ruud heeft ook een kogel gevonden in de vloer, één van de kogels waarmee de verzetsmannen zijn doodgeschoten.’

Erfgoeddrager: Mats

‘De geschiedenis moet herschreven worden’

‘Ik zit vol met verhalen,’ zegt Lucien Creebsburg tegen Karl, Mats en Roos als ze binnenkomen. Hij kan veel vertellen over zijn leven in Suriname en zijn tijd in Nederland. Op zijn zeventiende vertrok hij naar het land waar hij zoveel over geleerd had op school. Aan de leerlingen van het Etty Hillesum Lyceum vertelt hij over vroeger en nu.

Kunt u vertellen hoe een dag in Suriname eruitzag?
‘De opvoeding in Suriname was streng. Er moesten thuis dingen gedaan worden, zoals het kleinvee verzorgen. De weekenden waren voor de familie; op zondag moest je naar de kerk en op familiebezoek. Als kind had je na schooltijd een uur om contact te leggen met de andere kinderen, maar voor de rest werd je niet gelijk getrokken. Daar ga je niet aan dood, er waren ook mooie momenten, maar als je verder kijkt, zit het onderscheid wel dieper. Je zag en ziet nog steeds de sporen die het koloniale verleden heeft achtergelaten. Ondanks de afschaffing was er nog steeds slavernij, zelfs nu nog, maar dan zonder al de pijn en het bloed. Wel met uitbuiting, misbruik en ongelijkheid.’

Wat voelde en merkte u van het verleden?
‘Ik kan vertellen wat mij is verteld, maar je voelt het ook zelf. Op plekken in Suriname waar slaven aankwamen, waar vreselijke dingen gebeurd zijn, voel je een energie die je niet kunt verklaren. Als je daar in stilte zit, kun je de pijn en smart horen en voelen. In de huidige politiek zijn sporen van het koloniale verleden. Dat zie je bijvoorbeeld aan de manier waarop iemand die verkozen is in Suriname op een troon gaat zitten, boven iedereen uit. Duidelijk een manier om macht te tonen. Ook in mijn leven, in Deventer, zie ik de sporen. Je moet je twee of drie keer meer bewijzen. Het slavernijverleden zit in elk land, in elk ras. Daarom vind ik het zo belangrijk dat jullie dit project doen. De geschiedenis moet herschreven worden. Niet iedereen weet van de  koloniale geschiedenis. Samen vind je hem terug.’

Wat wilt u anderen meegeven?
‘We kunnen nu vrijheid voelen en erover praten. Dat is belangrijk, het gevoel dat je echt, daadwerkelijk vrij bent. Over het verleden moet op elk moment gepraat kunnen worden. Dan pas heb je rust en vrede. Onze geschiedenis moet makkelijk vindbaar zijn en aangeven hoe het nu precies zit. Neem de zwartepietendiscussie. Dit betekent niet dat de wensen en gevoelens van mensen weggedrukt mogen worden. We leven in Nederland, iedereen moet aan de beurt komen, gelijke kansen hebben.
De kerk speelde een grote rol in het slavernijverleden. We moesten allemaal in een keer christenen worden. Ik heb daar moeite mee. Het verhaal van geloof is mooi te vinden, maar ik moet het echt voelen, niet opgedrongen krijgen. Al met al, als we elkaar respecteren, tijd nemen om elkaar te leren kennen, luisteren, naslagwerk doen, hebben we een hele mooie wereld om in te leven.’

Erfgoeddrager: Mats

‘Het was zwaar voor mijn Duitse moeder in een vijandig Nederland’

Jamie, Jule, Mats en Sophia staan Yvonne van der Zwaard (1938) al op te wachten bij de deur van de Annie M.G. Schmidtschool. Ze begeleiden haar en haar man Ton, die door een ander groepje geïnterviewd zal worden, behulpzaam naar de lift. De vertellers zullen op respectievelijk de eerste en tweede verdieping hun verhaal doen. Yvonne is kind van een Joodse vader en Duitse moeder. Dat maakt de oorlogsperiode en de tijd erna bijzonder en moeilijk voor haar.

Bent u Joods?
‘Ik ben niet Joods, maar ik voel me wel Joods. Mijn vader was Joods en mijn moeder kwam uit Duitsland. Ze hebben elkaar voor de oorlog leren kennen bij een grote kledingzaak. Mijn vader was daar inkoper van stoffen en mijn moeder was naaister op een groot atelier. In de oorlog kwamen steeds minder kinderen naar school, hele gezinnen werden opgepakt en leraren kwamen ook niet meer. Die moesten naar werkkampen. Vanaf 1943 was het echt heel erg. Ik ben een half jaar niet naar school geweest. Heel veel mensen werden naar kampen gebracht. Joodse mensen die gemengd getrouwd waren, hoefden niet naar zo’n kamp. Dus mijn vader dacht ‘ik ben vrij’, want hij was getrouwd met een Duitse vrouw. Hij had een heleboel Joodse kennissen. Sommigen zaten bij ons ondergedoken.’

Was u weleens bang daardoor?
‘Jazeker. Ik mocht niets zeggen erover, dus ik wist dat er is iets ergs was. Wij woonden in een benedenwoning, naast ons woonde een gezin en daarnaast woonde een NSB’er, die liep vaak in zo’n zwart uniform. Op één hoog naast ons hadden ze ook onderduikers. Op een gegeven moment werd er ‘s nachts bij hen aangebeld: politie! Die mensen schrokken enorm en die onderduiker sprong van één hoog naar beneden en kwam zo bij ons naar binnen. Hij ging in mijn bed liggen en ik moest bij m’n moeder in bed. Maar die buurman daarnaast had dat gemerkt en die heeft toen verraden dat wij onderduikers in huis hadden. Die buurman is na de oorlog opgepakt en heeft een paar jaar in een interneringskamp voor NSB’ers opgesloten gezeten. Dat vond ik wel heel prettig om te weten. Maar dat brengt mijn vader niet terug natuurlijk.’

Wat gebeurde er toen jullie verraden waren?
‘Mijn vader werkte toen bij een kleine kleermaker. Daar op zijn werk is hij opgepakt. We hebben hem nooit meer gezien. We hebben nog wel brieven van hem gekregen. Die gooide hij uit de trein. Daar stond op ‘gelieve te posten’, dus iemand die dat vond moest dat posten. Hij schreef dat hij naar de gevangenis op de Weteringsschans was meegenomen en vanaf daar moest hij op Schiphol werken met allemaal opgepakte verzetsmensen en Joodse mensen. Schiphol was nog klein en de startbanen moesten worden aangelegd. Mijn vader stond een keer vijf minuten een sigaretje te roken, toen hij weer naar de gevangenis werd gestuurd en vanuit daar naar Westerbork. In 1944 ging hij naar Auschwitz,  een bekend  vernietigingskamp. We hebben verder nooit meer wat van hem gehoord. Het was voor mijn moeder, met een Duits accent in een vijandig Nederland met twee kleine kinderen, erg zwaar om alleen achter te blijven.’

Hoe was uw reactie toen de oorlog eindigde?
‘Oh, dat was zo leuk. In de hele straat werd feest gevierd, vlaggen hingen uit, er werd muziek gespeeld, gedanst en er werden spelletjes gedaan. Iedereen was vrij, je ging weer lezen en schrijven en zag je vriendjes weer. Maar mijn moeder had een vreselijk oorlogstrauma en ze wist eigenlijk niet wat ze met twee kinderen aan moest. Ik speelde dus veel op straat. En ik miste mijn vader. Andere kinderen hadden familie en ik had niemand. Ik herinner me dat na school vaders en moeders hun kinderen stonden op te wachten, maar mijn vader was er niet. Ik droomde altijd dat hij me kwam halen. Jarenlang dacht ik: ik kom het hek van school uit en dan staat mijn vader daar. Maar dat is natuurlijk nooit gebeurd.’

Erfgoeddrager: Mats

‘Ik ben blij dat ik in twee landen kan leven’

Osman Turkmen werd in 1960 in Ankara, de hoofdstad van Turkije, geboren. In 1984 kwam hij vanwege de liefde naar Nederland. Aan Mats en Camiel van Spring High in Amsterdam Nieuw-West vertelt hij over zijn geboorteland, het aankomen in een land waar hij de taal niet sprak en de droom die hier uitkwam.

Waar bent u opgegroeid?
‘Ik ben opgegroeid in Ankara, een stad met 4 miljoen inwoners. Ik ben een echte stadsjongen.In Turkije word je als jongen breed opgevoed. Je leert niet alleen van school, maar ook van je ouders en van je omgeving. Daar word je een veelzijdig mens van. Mijn universitaire studie heb ik halverwege afgebroken vanwege de politieke situatie in Turkije in de jaren tachtig. Het leger had een coup gepleegd, een staatsgreep. Er was veel onrust in het land, in Ankara ook. Veel jongeren zijn opgepakt en zelfs ook vermoord. Het was de links denkende politiek tegen de rechts denkende politiek. En ik was natuurlijk links. Toch heb ik me rustig gehouden. Gezorgd dat ik niet teveel opviel. Dat deed ik om mijn familie te beschermen. Je kan wel strijden en
doodgaan… maar de pijn laat je voor je ouders achter. Dat moet je niet willen.’

Waarom en wanneer kwam u naar Nederland?
‘Ik leerde een vrouw, mijn toekomstige vrouw, kennen. We werden verliefd, zij is ook van Turkse afkomst en was al in Nederland. We hebben heel lang nagedacht waar te gaan wonen. Zij heeft gewonnen, ha ha. Zij was ook een van de eerste hoogopgeleide, allochtone vrouwen hier. Ze wilde hier graag een rolmodel zijn voor andere allochtone vrouwen; hen steunen. Natuurlijk kom ik naar Nederland, zei ik toen. Of ik dat moeilijk vond? Jazeker. Maar ik was in een grote stad als Ankara gewend om nieuwe mensen te leren kennen, om niet in je eigen kleine wereldje te leven. Dat deed ik dus ook in Nederland. Dat is mijn ondernemende karakter. Maar ik vond het moeilijk om mijn ouders achter te laten. Gelukkig kwamen ze het eerste jaar al op vakantie naar Nederland. Familie is erg belangrijk voor mij.’

Wat ging u eenmaal in Nederland doen?
‘In Nederland heb ik mijn studie laten vergelijken met die hier en er bleken veel verschillen te zijn. Mijn diploma was hier veel minder waard. Toen ben ik als elektricien gaan werken. In het begin had ik erg veel moeite met de Nederlandse taal. Maar bij het arbeidsbureau hadden ze geen taalcursussen voor hoogopgeleide mensen. Alleen een basiscursus waar je leert hoe je boodschappen op de markt te doen in het Nederlands. Maar ik wilde goed Nederlands leren, voor een betere baan. Dat soort cursussen waren er toen nog niet. Ik heb het zelf geleerd en ben gaan werken bij een welzijnsorganisatie, in verschillende stadsdelen. Eerst als Hoofd buurtgericht werken in Osdorp en toen ik mijn HBO-diploma had gehaald als stadsdeelmanager in Zeeburg. Of ik last heb gehad van discriminatie? Nee, maar dat komt ook door mijn houding, denk ik. Ik trok me er niets van aan, ik ging mijn eigen gang, ik ben een sterk persoon. Ik zag het wel om me heen. Het bestond zeker wel. Maar dat is niet alleen iets van Nederland. Dat zou in Turkije ook gebeurd zijn. Het gaat erom dat je gelooft in jezelf en dat ook uitstraalt. Ze pakken vaak de zwakkere, niet de sterke.’

U heeft ook een restaurant gerund, hoe kwam u daartoe?
‘Ik was altijd al een ondernemend persoon, alleen eerst in de sociale hoek. En later dus in de horeca. Ik had al heel lang een droom om een restaurant te openen. Een plek waar mensen van verschillende culturen elkaar kunnen ontmoeten. Het heeft 25 jaar geduurd voor het zover was en het was heel veel werk. Toen het bijna af was, heb ik mijn vrouw op vakantie gestuurd. Bij terugkomst verraste ik haar met het eindresultaat: Fossa, een restaurant in het water in Bos en Lommer. Onze droom was af. We waren nog gesloten en ik had een grote tafel met een mooi wit kleed voor haar gedekt. We moesten huilen van blijdschap. Fossa was meer dan een restaurant. Ik wilde mensen verenigen en dat is gelukt. In mijn restaurant kwamen mensen van verschillende culturen. Het eerste drijvende restaurant van die omvang in Nederland. Dit restaurant was mijn cadeau aan Nederland. We hebben het een paar jaar geleden verkocht. Ik woon nu de helft van het jaar in Nederland en de andere helft in Turkije. Dat is niet makkelijk. Toen ik naar Nederland kwam, was ik jong. Ik kon me makkelijk aanpassen. Nu is het moeilijker. Mijn vrouw past zich makkelijker aan. Maar voor mij, om na 37 jaar weer terug te gaan, en dan weer te wennen en je aan te passen aan een bepaalde manier van doen, bepaalde gewoontes…. Dat vind ik lastig. Toch ben ik blij dat ik in beide landen kan leven. Ze zijn beide delen van mij. Ik heb 24 jaar in Turkije gewoond en 37 jaar in Nederland. Ik wil niet kiezen, want het zou pijn doen om één land helemaal te verlaten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892