Erfgoeddrager: Juliette

‘Mijn moeder zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden’

Anita Kluge is nu 53 jaar en geboren in India. Haar achternaam is Duits, omdat ze getrouwd is met een Duitse man. Sam, Juliette, Rosa, en Lenne interviewen mevrouw Kluge in de kamer van de directeur van basisschool Het Wespennest. Als na een korte kennismaking het interview begint, luistert iedereen ademloos naar haar bijzondere verhaal.

Waar bent u opgegroeid?
‘Ik kom uit het midden van India, het dorpje waar ik ben opgegroeid heet Agariya. Dat is een heel mooi dorp. Ons gezin bestond uit vier kinderen. Ik ben de tweede. Mijn opa en oma woonden ook bij ons. We woonden op een boerderij en hadden heel veel dieren; een buffel, een stier, papegaaien, een pauw en een mangoest. Dat is een soort knaagdier die slangen kan doodmaken. Het was een heel fijn huis. Toen ik 6 jaar was zijn we naar de stad Bhopal verhuisd, ongeveer twintig kilometer verderop. Dat is niet zo’n mooie stad. Daar woonden we in een klein huurhuis.’

Hoe was het om naast een fabriek te wonen?
‘We woonden naast een Amerikaanse fabriek die pesticiden voor de landbouw maakt. In de nacht van twee op drie december 1984 was er een gasexplosie in de fabriek. Mensen kwamen aan de deur: ‘rennen, rennen, rennen voor je leven’. Mijn ouders waren weg. Ze waren in Bombay omdat mijn vader als gastarbeider ging werken in Koeweit en mijn moeder hem naar het vliegveld ging brengen. Ik was toen 14 jaar, was alleen thuis met m’n broertjes, zusje èn met mijn opa en oma, maar die konden niet meer zo goed lopen. Het was heel druk op straat, overal renden mensen. Mijn vader had vroeger al als chauffeur van de directeur van die fabriek gewerkt en had me ooit verteld wat ik altijd heb onthouden; als er ooit iets gebeurt met de fabriek dan sluit je alle deuren en ramen en maak je de gordijnen nat. Dus dat heb ik gedaan. Zo hebben wij het overleefd. In de straat waar ik woonde waren wel vijf mensen doodgegaan. Een klasgenootje van mij woonde tegenover de fabriek en is haar hele familie verloren. In totaal zijn er 20.000 mensen overleden. Mijn moeder kwam de volgende dag weer thuis met de trein. Voor haar was het heel traumatisch, want ze zag overal dode mensen op straat liggen en ze wist niet of wij nog leefden.’

Hoe zag uw leven er later uit?
‘Ik heb mijn school afgemaakt, ben daarna naar de universiteit gegaan om te studeren. Ik heb mijn Master gehaald in sociologie en filosofie. Ik heb tot mijn 28e daar gewoond.
Het is geen leuk verhaal maar ik vind het belangrijk om dit met jullie te delen. Ik had een hele slechte relatie. Het was met een Indiase man, hij was een journalist. Hij was heel jaloers. Hij mishandelde mij, dat was heel erg. Ik ben een hele sterke vrouw en heb ook een sterke persoonlijkheid, maar ik heb toch twee keer op het punt gestaan om zelfmoord te plegen. Niemand wist hoe slecht het met me ging, want ik vertelde het aan niemand. Het was tijdens mijn studie, ik heb het toen heel zwaar gehad.Ik vertel jullie dit omdat wanneer jullie ooit later misschien een relatie krijgen, je altijd heel goed moet onthouden dat liefde nooit pijn mag doen. Niet lichamelijk en ook niet geestelijk. Liefde is nooit slecht.’

Wanneer bent u toen weggegaan en hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik was 28 en toen zat ik voor het eerst in een vliegtuig op weg naar Duitsland daar woonde mijn man in Aken. Ik ging in Duitsland als tolk werken, ik leerde de taal erg goed op de universiteit daar. Duitse mensen spreken geen andere taal dan Duits, dus leerde ik het snel. Niet veel later gingen we trouwen. Mijn man kon in Nederland bij een Amerikaans bedrijf werken, in 2000 verhuisden we. Toen ik hier kwam, sprak iedereen Engels tegen mij, dus ik was blij dat ik niet nog een taal hoefde te leren. Ik had kleine kinderen en was altijd thuis; mijn man werkte en verdiende het geld. Ik heb mijn leven aan de zorg voor de kinderen gegeven. Toen ze naar de middelbare school gingen, ben ik pas Nederlands gaan leren.’

Zijn er veel verschillen tussen het leven hier en in India?
‘Toen ik naar Duitsland kwam was ik eerst in shock, ik zag nergens kinderen op straat spelen. Ik kwam uit een omgeving in India waar heel veel mensen wonen.  Hier was alles zo netjes. In India ga je gewoon achter een boom zitten als je moet plassen. Je steekt daar gewoon de weg over, maar hier moet je wachten tot het stoplicht op groen springt. Het eten is ook heel anders, wij eten in India drie keer warm en met heel veel kruiden. Hier eet je maar één keer warm en met heel weinig kruiden. En afspraken maken dat doe je in India ook niet; alles gaat spontaan. Hier moet je iets plannen en ook nog op tijd komen. Dat vind ik soms best lastig.’

 

Erfgoeddrager: Juliette

‘De Duitsers lagen in de kelder op hun knieën te bidden’

Omdat het heel warm is, is het interview met Giny Tiebot en Linda, Juliette, Willen en Ignacio van de Zonnewijzer in Diepenveen buiten in het bos. Uit de klas hebben ze een tafeltje en krukjes meegenomen. Mevrouw Tiebot zorgt voor de limonade, koffie en koekjes, net alsof ze aan het picknicken zijn. Ze is opgegroeid op een boerderij, op de plek die nu Keizerslanden heet. Ze was de jongste van negen kinderen. Het tiende kind werd na de oorlog geboren.

Hoe was het leven voor u in de oorlog?
‘Wat me het meest is bijgebleven is de angst die je kon voelen door bombardementen, vliegtuigen die laag over kwamen vliegen en V1’s (onbemand straalvliegtuig) en V2’s die vlak over de boerderij vlogen. De V1 vloog laag over, maakte een gillend geluid en had een lange vlam als staart. Een V1 stortte neer op het huis van een vriendinnetje. Er was brand en paniek. De kinderen werden gered. De vader ging het brandende huis weer in om kleren te halen, maar het dak stortte in en hij overleefde het niet. Ik heb nog steeds contact met dit vriendinnetje. Na de oorlog zagen we elkaar weer op school. We praten niet veel over de oorlog.

‘Mijn broer moest in Duitsland werken, op een boerderij, bij de spoorwegen en in een fabriek. Hij kwam in 1944 terug, op de fiets, in gezelschap van een vriend. Mijn zus werkte in een Joods gezin. Hun enige kind, een meisje, speelde graag bij ons drukke gezin. Deze familie is ondergedoken en heeft zo de oorlog overleefd.

‘Ik was vooral erg bang als het luchtalarm afging. We renden dan naar de schuilkelder. Ik weet nog dat mijn schoolmeester een bezoek aan ons huis had gebracht en op de terugreis werd overvallen door een bombardement; was hij 10 minuten eerder vertrokken, dan was een bom op hem gevallen. Hij overleefde gelukkig, maar stief bijna van angst. Hij viel met zijn knieën in het gras en begon te bidden.’

Woonden er tijdens de oorlog ook Duitsers bij u in huis?
‘De oorlog was niet alleen angstig, er gebeurde ook goede dingen die je niet zou verwachten. Bij ons waren veel Duitse militairen ingekwartierd, soms meer dan tien. Ze sliepen op de deel of op de hooizolder. Deze Duitsers waren aardig. Op vrijdagmiddag verwenden ze ons met snoepjes. Ze speelden met ons, gaven ons lekkere hapjes en koekjes. Als er tijd voor was, dan speelden we verstoppertje of boompje-wissel. Dat mocht niet altijd; de soldaten konden opgeroepen worden om te vechten. Het waren in mijn ogen gewone mensen. Ze hadden ook een gezin in Duitsland en waren ook bang voor de bommenwerpers die over onze boerderij naar Duitsland vlogen. Door de ingekwartierde Duitse soldaten waren we wel extra bang voor een bombardement.

‘Ook waren er Nederlanders bij ons ingekwartierd. Het waren gewone burgers en politieagenten uit Nijverdal, Holten en Amsterdam, herinner ik me, die voor straf aan het werk moesten. Ze moesten zwaar werk doen, zoals met een schop een diepe tankwal graven, een geul waar geallieerde voertuigen niet overheen konden rijden.’

Wat herinnert u zich nog van de bevrijding?
‘Op een dag, zo tegen het einde van de oorlog, waarschuwde een Duitse militair ons dat we gevaar liepen, dat het risico bestond dat de boerderij zou worden aangevallen door de geallieerden. Halsoverkop verhuisde ons hele gezin naar de boerderij van een neef in de buurt. Koeien en paarden werden op verschillende plekken ondergebracht. De vijf meisjes sliepen in één bed, de jongens op de hooizolder. De Duitsers lagen in de kelder op hun knieën te bidden. Dit duurde niet lang.
Al snel kwamen de Canadese bevrijders met hun grote tanks, een spannende tijd. Ze hadden lekkere dingen bij zich, koekjes en kauwgum. Ze maakten grapjes en probeerden onze taal te spreken. Het was spannend en gezellig. Twee weken later gingen we terug naar onze eigen boerderij. We zagen dat er kogelgaten in de muren zaten. Op de zolder lag veel troep, wapens en munitie. De Duitsers waren gevlucht en hadden hun geweren laten liggen.’

Erfgoeddrager: Juliette

‘Mijn ouders werden tijdens de onderduik verliefd’

Liv, Mia, Jacob en Juliette van de 3e Daltonschool spreken via Zoom met de neven Freerk van der Meulen en Frank Blom. Zij vertellen over hun oudoom Ernst Cahn, een van de eigenaren van de Joodse ijssalon Koco, waar verzet werd gepleegd. Hiervoor zijn Ernst en zijn compagnon Alfred Kohn opgepakt. De twee neven hebben veel over hun oudoom Ernst gehoord, en kunnen ook vertellen over de onderduiktijd van hun moeders Suze en Doris. De 3e Daltonschool heeft een bijzondere band met de ijssalon: elk jaar organiseren zij een herdenking op de plek waar vroeger Koco zat.

Weten jullie hoe Ernst Cahn eruit zag?
Frank: ‘Ik heb hier een foto van hem. Hij was een man die altijd vrolijk was en hij hield van een glaasje wijn, zoals je kunt zien. Hij was een broer van onze grootvader. Mijn moeder zei altijd dat hij haar lievelingsoom was. De buurt vond dat zijn ijssalon het beste ijs van de buurt had. Ze hadden veel klanten.’
Freerk: ‘Hij vertelde mooie verhalen aan onze moeders en hield erg van toneelspelen, cabaret, grapjes maken.’

Wat is er gebeurd met de ijssalon?
Freerk: ‘Ernst en zijn compagnon Alfred Kohn hadden gehoord dat NSB’ers zouden langskomen om hun ijssalon te vernielen. Toen hebben ze een constructie met ammoniak, dat gebruikt werd om ijs in ijsmachines te koelen, gemaakt. Een nare stof, die je niet wilt inademen of op je huid wilt krijgen. Ze zetten de gasflessen open toen de deur werd ingetrapt, maar het bleek de Duitse politie te zijn. Ernst en Alfred zijn toen gevlucht, maar ze zijn opgepakt. Ernst heeft eerst in het Oranjehotel in Scheveningen vastgezeten. Daarna is hij ter dood veroordeeld. Onze opa Otto, Ernsts broer, wilde hem nog opzoeken maar dat was te gevaarlijk voor hem. In de duinen bij Scheveningen is hij als allereerste verzetsstrijder van Nederland gefusilleerd. Het is voor onze opa altijd pijnlijk geweest dat hij geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn broer. Alfred Kohn is in 1945 in Auschwitz vermoord.’

Moesten familieleden van jullie onderduiken?
Frank: ‘Mijn moeder heeft van 1942 tot 1945 ondergedoken gezeten in Naarden. Ze zat op een zolder, samen met mijn latere vader in het huis van zijn moeder, die zelf niet hoefde onder te duiken. Het grappige is dat ze verliefd op elkaar zijn geworden tijdens de onderduik. Ze zijn na de oorlog getrouwd. Die onderduik was een spannende tijd. Overdag mochten ze niet voor de ramen staan. Ze hadden een waarschuwingssysteem: als de Duitsers in de buurt waren, zou mijn vaders moeder op een bel drukken waardoor boven een lampje ging branden. Dan moesten ze zich heel stil houden.’
Freerk: ‘De meeste onderduikfamilies werden uit elkaar gehaald. Mijn moeder, de zus van Franks moeder, zat op een ander adres dan haar zus. Ze woonde bij een familie in huis en had een schuilplaats in een lege ruimte boven twee schuifdeuren, waar je via de kast aan de zijkant in kon klimmen. Op een nacht had het verzet een spoorlijn opgeblazen in de buurt. Daar waren de Duitsers zo kwaad over dat ze alle huizen gingen opblazen. “Je hebt vijf minuten om het huis te verlaten en daarna blazen we de hele boel op,” zeiden ze huis aan huis. Mijn moeder had geen tijd gehad om in die kast te kruipen. Dat heeft haar leven gered, want daardoor kon ze naar buiten. Als ze in die kast was gaan zitten, was ze met het huis mee opgeblazen. Zo zie je dat het soms van toevalligheden aan elkaar hing of je wel of niet de oorlog kon overleven.
Onze moeders vertelden veel over hoe moeilijk het was om drie jaar muisstil te moeten zijn en je te moeten verbergen. Maar ze waren ook heel dankbaar dat mensen zo moedig waren om hen te helpen.’

Hoe was de Hongerwinter voor jullie ouders?
Frank: ‘Vreselijk. Er was niets te eten en voor ondergedoken Joden waren er geen bonnen. Ze waren afhankelijk van stiekem verkregen bonnen. Ik heb een verhaal gehoord van mijn moeder over een keer dat ze met haar vader, met wie ze in hetzelfde huis ondergedoken zat, naar boerderijen in Amersfoort ging fietsen om eten te halen. Nu komt onze familie uit Duitsland, uit Keulen, en zoals je hier Amsterdams praat of Rotterdams, praat je daar Keuls. Op de terugweg kwamen ze een Duitse soldaat tegen die hen aanhield en vroeg naar hun persoonsbewijs. Als hij erachter zou komen dat ze Joods waren dan zouden ze gearresteerd worden. Wat bleek nou: die soldaat kwam uit Keulen. Mijn opa antwoordde hem in het Keuls en dat vond die soldaat zo leuk dat hij hen door heeft laten gaan, naar huis. Dus zo hing de hele oorlog af van heel veel geluk hebben, en niet op het verkeerde moment op de verkeerde plaats te zijn.’

Erfgoeddrager: Juliette

‘De paaseieren bleken bommen te zijn’

Bij stadsopvang ‘Ons Thuis’ worden Juliette, Ruby, Elles en Sonja van basisschool De Hasselbraam warm ontvangen door eigenares Tanja. Binnen, in huiselijke sfeer, ontmoeten ze Miep Kerssemakers, die acht was toen de oorlog uitbrak. Na een keuze uit appelsap, sinaasappelsap of dubbel fris kijken de kinderen op hun spiekbriefjes welke vragen ze ook alweer willen stellen.

 Wat is u meest bijgebleven herinnering aan de oorlog?
‘Rond de tijd dat de oorlog begon trouwde mijn vaders broer in België. Mijn vader kwam die dag heel laat thuis. Ik was pas acht en lag al in bed. Ik hoorde mijn moeder tegen mijn vader zeggen: “Wat nu?” en “Bel ze maar op dat je later komt”. Mijn vader vertrok daarna direct. We voelden allemaal de dreiging, maar wisten niet dat het zo dichtbij was. Pas na een maand kregen we een seintje van mijn vader. Al die tijd wisten we niet waar hij was en hoe het met hem ging. Dit heb ik als een angstige tijd ervaren. Ik woonde destijds op de Le Sage ten Broeklaan. Vanuit mijn voordeur keek ik zo op de Stratumsedijk met haar winkels en bovenhuizen. Op een dag, tijdens de oorlog, keek ik naar buiten en zag ik Joodse mensen uit de bovenhuizen komen. Achter hen liepen mensen met geweren. De Joden droegen allemaal een ster en hielden hun handen achter hun hoofd. Dit beeld heeft op mij als kind ontzettend veel indruk gemaakt. Ik zag dat ze niet mee wilden, maar ze moesten, anders kregen ze een por in hun rug. Dit riep heel veel bij mij op. Ik heb bovendien nooit geweten dat die mensen daar al die tijd recht tegenover ons ondergedoken zaten. Ze kwamen nooit buiten. Dat was te gevaarlijk.’

Heeft u het Sinterklaasbombardement meegemaakt?
‘Op de dag van het Sinterklaasbombardement had ik met een vriendinnetje afgesproken. Zij woonde pal achter ons en ik zou komen kijken wat zij voor Sinterklaas had gekregen. Ik was de straat nog niet uit of ik hoorde een vliegtuig. Toen ik keek zag ik dat er van alles uit het vliegtuig werd gegooid. Ik dacht dat het paaseieren waren maar ben toch snel naar huis gerend. Nog geen half uur later zat het hele huis vol met vluchtelingen. De paaseieren bleken bommen te zijn. We hebben een hele tijd geschuild in ons huis. Een schuilkelder hadden we niet. Als het te gevaarlijk werd, schuilden we in het toilet.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘De bevrijders kwamen via de Aalsterweg door de Stratumsedijk, langs ons huis. De hele straat was vol mensen en we zaten in ons voortuintje op de tuinbank te wachten. Na de bevrijding was het echter nog niet helemaal veilig. Er vonden bijvoorbeeld nog verschillende bombardementen plaats. ‘s Avonds werden er twee mitrailleurs in onze voortuin gezet. Eentje richting de Leenderweg, de ander richting de Aalsterweg. Wij moesten ons huis uit. Die middag waren mijn oom en tante op bezoek geweest. Mijn oom was een hele vlotte man en had op de Leenderheide een schuur opgeknapt waar hij en mijn tante woonden. We hebben zes weken bij hen daar gewoond. Voor mij als kind was dat, omdat ik er ook zo heerlijk kon spelen, een hele leuke tijd.’

Heeft u ook een grappige herinnering aan de oorlog?
‘Op de Stratumsedijk was destijds een overdekt zwembad van het sportfonds. Duitse soldaten zwommen hier elke ochtend. Ze liepen dan in heel precieze pas langs, anders kregen ze op hun kop. Verder hadden ze altijd een handdoekje onder hun arm en zongen allemaal uit volle borst. Er was veel te zeggen over de Duitsers maar zingen konden ze wel! Als ze terugkwamen van het zwemmen zongen ze zelfs nog veel harder. Mijn ouders sliepen aan de voorkant van het huis en konden dat in de ochtend altijd goed horen.’

           

 

Erfgoeddrager: Juliette

‘Na spertijd met broertje op zoek naar vader’

We zouden Theo Tielenburg interviewen, maar vanwege gezondheidsproblemen moest hij afzeggen. Daarom kwam zijn zoon Milco Tielenburg, die met ons het verhaal van zijn vader heeft gedeeld.
Theo Tielenburg woonde in de buurt van het Waterlooplein, waar hij voor de oorlog veel familieleden had. Hij was de oudste van vier kinderen, waarvan één broertje tijdens de oorlog is geboren.

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader ging naar de joodse school op het Waterlooplein, hij had een Joodse moeder, maar zijn vader was niet Joods. Ze hoefden, uiteindelijk, niet naar een kamp. Mijn vader, die nog op een joodse school zat, moest wel naar een andere school. Hij is toen hier naar de Oude Schansschool gegaan.’

Heeft zijn familie de oorlog overleefd?
‘Nou eigenlijk niet. Je had vroeger een speeltuin, waar de Stopera is. Daar speelde mijn vader ook heel veel. Precies aan de andere kant van de weg, ook op het Waterlooplein, daar woonden zijn oma en opa. Mijn vader was altijd gewend, als hij in het speeltuintje speelde, dat opa of oma even uit het raam hing om te kijken wat Theo allemaal aan het doen was. Op een dag ging mijn vader weer naar het speeltuintje en zag hij dat zijn opa en oma niet meer uit het raam hingen. Hij ging naar het huis en daar vertelde een van de buren, dat ze ’s nachts tijdens een razzia waren weggehaald. Mijn vader moest toen zijn moeder vertellen dat opa en oma er niet meer waren.
Ze werden afgevoerd naar Westerbork. Uiteindelijk zijn ze op transport gesteld naar Sobibor en daar zijn ze op 21 mei 1943, direct na aankomst, vermoord. Mijn vader heeft het altijd als een gemis ervaren, want het waren natuurlijk niet alleen zijn opa en oma, maar ook ooms en tantes, neefjes, nichtjes, vriendjes. Eigenlijk iedereen, waar hij in die directe omgeving van het Waterlooplein contact mee had miste hij na de oorlog.’

Was uw vader bang tijdens de oorlog?
‘Mijn vader was wel bang in de oorlog, ja. Tijdens een razzia op het Waterlooplein is zijn moeder opgepakt. Ze is via de Hollandsche Schouwburg uiteindelijk ook in Westerbork terechtgekomen. Dat was voordat het duidelijk werd wat de regels voor gemengd gehuwden waren. Zijn vader zat op dat moment ergens ondergedoken. Het was Spertijd, als het donker werd mocht je niet meer naar buiten toe en alle lichten moesten uit. Uiteindelijk is mijn vader ’s avonds, met zijn broertje, naar het Sint Jakob gegaan, dat zit op de Plantage Middenlaan tegenover Artis en daar is hij zijn vader gaan opzoeken met de mededeling dat zijn moeder overdag was opgepakt en afgevoerd. Zijn vader is toen naar Westerbork gegaan met het verhaal dat het een gemengd huwelijk betrof en hij heeft er voor gezorgd dat ze naar huis mocht. Mijn vader, die toen pas acht jaar was, heeft in die periode, samen met zijn broertje van een paar weken oud, alleen thuis gezeten.’

Heeft uw vader ook onderduikers gehad?
‘Nee, mijn vader heeft zelf wel een tijdje ondergedoken gezeten. Dat was in het begin van de oorlog toen mijn vader ook een ster moest dragen. Toen er een razzia in de buurt was besloten zijn ouders dat hij moest onderduiken bij vrienden die op de Geldersekade woonden. Toen duidelijk werd dat kinderen van gemengd gehuwden niet werden weggehaald, ging hij terug naar huis.’

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Juliette

‘Opgepakt terwijl ik op zoek was naar eten’

Dick Voorwerk was veertien toen de Tweede Wereldoorlog begon en werkte in de oorlog bij boekbinderij Proost en Brandt op het Rusland in de Nieuwmarktbuurt. Angela, Isotta, Juliette en Merle interviewden hem.

Had u Joodse vrienden?
‘Ik had een collega op het werk. De Jodenbuurt was vroeger afgezet. Wij mochten er niet komen.
Mijn vriend Wim had een fietsenstalling naast zijn huis, die had zijn vader gekocht. Op mijn werk maakten we bijbels en psalmboeken van heel dun papier. Daar werd een rand van afgesneden en daar kon je sigarettenvloeitjes van maken. Ik nam dat papier stiekem mee naar huis. Ik vertelde aan Wim dat ik die vloeitjes had. Hij zei: “Ik geef jou 50 cent voor een pakje en dan vraag ik er een gulden voor.” Voor de oorlog kostte dat 1 cent, maar alles was schaars. Ze noemden dat de zwarte handel.
Na de oorlog zei ik tegen Wim: “Jij hebt lekker verdiend aan die vloeitjes.”
Hij zei: “Nee, weet je waarom mijn vader die stalling heeft gekocht? We hebben een dubbele muur gebouwd. Wij hadden Joodse vrienden in huis achter die muur verstopt.” Met het geld van de sigarettenvloeitjes konden ze de onderduikers onderhouden.’

Gingen uw ouders nog naar het werk?
‘Mijn vader was chef van de timmerwinkel op de scheepsbouw. In de oorlog werden er Duitse boten gerepareerd. Een Duitse matroos pikte een stuk gereedschap. Mijn vader gaf die vent een lel. “Kom niet aan mijn gereedschap!” De baas van het bedrijf stuurde mijn vader naar huis: “Dat had je nooit moeten doen! Je kan gevangen genomen worden!”
Thuis vertelde hij mijn moeder dat hij niet lekker was en naar bed ging.
’s Avonds werd er op de deur gebonkt: twee Duitse Polizei kwamen binnen. Mijn vader hoorde dat en hij trok de dekens over zijn hoofd. Een van de agenten zag het haar van mijn vader boven de dekens en zei tegen de ander: “Houd je kop, de kinderen slapen!”
Mijn vader dacht: “Ze komen me halen!” 
Maar de Duitser zei: “We komen voor de verduistering. Jullie gordijnen zitten niet goed dicht.”’

Heeft u ook iets vervelends meegemaakt?
‘Ik was net 18 jaar geworden en stond te liften om naar de boeren te gaan, toen een paar landwachters mijn papieren wilden zien. Ik vertel hem dat ik in de boekbinderij werkte en dat ik naar de boer ging, omdat ik honger had. Toen werd ik opgepakt en naar een plaatsje in Oostenrijk gestuurd. Daar heb ik aan de spoorbaan moeten werken. Vanuit Oostenrijk wilden twee vrienden en ik naar de Amerikaanse linie gaan. We gingen liften, maar de auto rijdt weg met mijn kameraden én mijn spullen. Ook mijn persoonsbewijs! Vlakbij de grens van Tsjechië moest ik mijn papieren laten zien. Toen ben ik opgepakt en in een oude schuur gevangengenomen. Ik weet nog steeds niet hoe, maar ze zijn er gelukkig achter gekomen dat ik niet jokte over wie ik was. Ik kreeg papieren voor de trein. Ik kwam bij de Amerikaanse linie en werd naar het Internationale Rode Kruis in Praag gestuurd. Ik meldde me daar, ze keken in hun papieren en vroegen mij naar mijn vrienden. Het bleek dat zij daar ook waren! We waren zo blij om elkaar te zien! Vanuit Praag zijn we teruggegaan naar Nederland. Het was voor mij een leerzame tijd. Zo denk ik er naderhand over. Toen niet.’

foto’s: Marieke Baljé

 

 

BewarenBewaren

BewarenBewaren

Erfgoeddrager: Juliette

‘Trombone spelen in Auschwitz’

Wij hebben meneer Herman Vuijsje geïnterviewd. Zijn vader Philip was Joods en kwam uit een familie van zes kinderen: Philip, Louis, Bram, Nathan, Jaap en Alida. Louis, Alida en hun ouders Isaac en Schoontje, hebben de oorlog niet overleefd. De ouders van meneer Vuijsje praatten niet over de oorlog, dat was te moeilijk. Toch weet hij veel over de oorlogsgeschiedenis van zijn familie en vertelt hij hoe zijn vader en zijn ooms de oorlog hebben overleefd.

Is uw vader ondergedoken?
“Mijn vader was getrouwd met een niet-Joodse vrouw, daarom hoefde hij zich in het begin nog niet te melden. Maar mijn ouders wisten wel dat als de Duitsers lang zouden blijven, hij ook voor hen zou moeten werken. Wat hebben mijn ouders toen gedaan? Ze zijn gaan scheiden! Ze besloten dat ze iets raars moesten doen, iets waar die Duitsers niet op rekenden. Ze zijn officieel uit elkaar gegaan en mijn vader is bij mijn moeder ondergedoken. Hij is gewoon thuis blijven wonen, ze sliepen samen in een éénpersoonsbed. Er was een schuilplaats gemaakt en als de Duitsers zouden komen, zou mijn moeder zeggen: ‘Nee hij is weg, ik ben gescheiden. Hij is verdwenen.’ En dan zou hij snel die schuilplaats inkruipen. De Duitsers zouden denken dat hij er niet meer was. Een   keer zijn ze ook gekomen, maar toen is mijn vader van tevoren gewaarschuwd. Hij is ergens anders gaan slapen die nacht. Zo heeft hij de oorlog overleefd. Na de oorlog zijn mijn ouders weer getrouwd en werd ik geboren. Tijdens de oorlog hadden ze ook al een zoontje gekregen en later maakten we altijd het grapje dat we halfbroertjes waren, uit twee verschillende huwelijken.”

Zijn uw ooms ook ondergedoken?
“Mijn oom Nathan is ook ondergedoken, maar die is verraden en naar Auschwitz gebracht. Hij heeft de oorlog overleefd omdat hij trombone speelde en omdat er in Auschwitz een orkest was. Ongelofelijk, maar het is echt waar, Auschwitz had een kamporkest. Liedjes speelden ze daar. Als mensen vertrokken om te werken stond het orkest te spelen. Het Ave Maria bijvoorbeeld. Onvoorstelbaar, maar daardoor heeft mijn oom het overleefd. Toen ik klein was speelde ik trompet en dan zei hij: ‘Jongen, je moet goed een instrument leren bespelen, dat kan je leven redden.”

Kunt u nog iets spannends vertellen uit die tijd?
“Mijn oom Bram, de oudste broer van mijn vader is ontsnapt uit de Hollandsche Schouwburg. Dat was heel spannend! Mijn opa en oma hadden een bakkerij aan de Weesperstraat. Mijn oom Bram was brood aan het rondbrengen. Hij zag er heel Joods uit. In zijn bakkerskleding, met een grote mand met broden is hij opgepakt en opgesloten in de Hollandsche Schouwburg. Daar bleef je dan één of twee nachten en dan, vaak ’s ochtends, werden mensen in een tram geladen en naar het station gereden. Mijn oom werd die ochtend ook naar de tram gebracht maar heeft het toen gepresteerd om een gezicht op te zetten van ‘ik ben brood aan het bezorgen’. Zo is hij weggelopen, met het brood onder zijn arm. Ontsnapt.”

Erfgoeddrager: Juliette

‘Die Duitsers stonden daar maar. Wij zijn gewoon doorgelopen.’

Ferd Böcker woont in de oorlog als 10-jarige jongen aan het Wielewaalplein. Naast indrukwekkende verhalen heeft Ferd ook mappen met oude officiële documenten, munten, bonnen, uitzettingsbevelen en zelfs radiomateriaal om zijn verhalen te ondersteunen.

Hoe heeft u het begin van de oorlog ervaren?
Het begon hier op 10 mei 1940 ’s ochtends al rond een uur of 5. Ik herinner mij prachtig weer, een strak blauwe lucht en het geronk van vliegtuigen. Als je uit het raam keek zag je niet alleen de vliegtuigen, maar ook kleine zwarte wolkjes in de lucht. Dat waren ontploffingen van de luchtdoelgranaten die op de vliegtuigen werden afgevuurd. Ik heb zelf nooit gezien dat er raak werd geschoten, maar er zijn er wel een paar neergehaald, zo hoorde ik later. Het luchtdoelgeschut was het enige dat goed voorbereid was in Den Haag. Achter onze buurt stonden allemaal mensen op de duinen te kijken, die vonden dat machtig mooi, maar ze wisten niet hoe gevaarlijk dat was. Mijn ouders vonden dat in ieder geval te gevaarlijk. Wij moesten met gegronde natte papierstroken, de ramen beplakken. Dit was tegen de glassplinters die rond zouden vliegen bij een bominslag.

Bent u weleens aangehouden door Duitse soldaten?
Het gekke is, als kind jonger dan 15 jaar oud hoefde ik me weinig zorgen te maken. We zijn altijd langs Duitse agenten heen gegaan. Samen met een vriend gingen we dan plekken bezoeken waarvan ik achteraf pas denk “dat was niet handig”. Zo zijn we een keertje over het joodse kerkhof geslopen vlak bij het Vredespaleis. Daar konden we namelijk zien dat Huize Kleykamp in brand stond. De ondergrondse had bij de Britten een gericht bombardement aangevraagd. In deze villa had de Duitse bezetter namelijk het centrale bevolkingsregister ondergebracht. Samen zijn we ook vesting Scheveningen ingegaan, wat was afgesloten in februari 1945. Op de Scheveningseweg stonden zwaar bewapende Duitse wachtposten. Omdat we hadden gehoord dat kinderen jonger dan 15 jaar misschien wel doorgang kregen zijn we toch gegaan. Die Duitsers stonden daar maar, wij zijn gewoon doorgelopen. Dat was voor het eerst in drie jaar dat ik de zee weer zag.

Wat is de ergste herinnering die u heeft?
Dat zijn de V2-raketten die in 1944 en 1945 werden afgeschoten. Die krengen werden niet ver hier vandaan gelanceerd. Onder andere bij het Gemeentemuseum vuurden ze die af. Telkens werden ze vanaf een andere locatie afgeschoten. De Engelsen en Amerikanen probeerden ze wel aan te vallen, maar die mobiele installaties werden steeds verplaatst. De lanceringen van V2-raketten mislukten herhaaldelijk. Op nieuwjaarsdag 1945 hebben we er één op afstand zien mis gaan. Die schoot omhoog zoals je ook bij moderne lanceringen ziet, alleen week hij af, slingerde en viel zomaar op een huizenblok bij de Indigostraat en Kamperfoeliestraat. Toen ik op de Waldeck Pyrmontkade in de tuin bezig was zag ik er heel dichtbij één langs komen. Een donderend geluid en ik schat dat die vliegende sigaar, want daar leken ze nog het meest op, na honderd meter begon te zwiepen en daarna kantelde. Toen zat ik wel in de piepzak, ik deed het bijna in mijn broek. Die sloeg uiteindelijk in op de Westduinweg.

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892