Erfgoeddrager: Jayden

‘Na spertijd met broertje op zoek naar vader’

We zouden Theo Tielenburg interviewen, maar vanwege gezondheidsproblemen moest hij afzeggen. Daarom kwam zijn zoon Milco Tielenburg, die met ons het verhaal van zijn vader heeft gedeeld.
Theo Tielenburg woonde in de buurt van het Waterlooplein, waar hij voor de oorlog veel familieleden had. Hij was de oudste van vier kinderen, waarvan één broertje tijdens de oorlog is geboren.

Wat deed uw vader in de oorlog?
‘Mijn vader ging naar de joodse school op het Waterlooplein, hij had een Joodse moeder, maar zijn vader was niet Joods. Ze hoefden, uiteindelijk, niet naar een kamp. Mijn vader, die nog op een joodse school zat, moest wel naar een andere school. Hij is toen hier naar de Oude Schansschool gegaan.’

Heeft zijn familie de oorlog overleefd?
‘Nou eigenlijk niet. Je had vroeger een speeltuin, waar de Stopera is. Daar speelde mijn vader ook heel veel. Precies aan de andere kant van de weg, ook op het Waterlooplein, daar woonden zijn oma en opa. Mijn vader was altijd gewend, als hij in het speeltuintje speelde, dat opa of oma even uit het raam hing om te kijken wat Theo allemaal aan het doen was. Op een dag ging mijn vader weer naar het speeltuintje en zag hij dat zijn opa en oma niet meer uit het raam hingen. Hij ging naar het huis en daar vertelde een van de buren, dat ze ’s nachts tijdens een razzia waren weggehaald. Mijn vader moest toen zijn moeder vertellen dat opa en oma er niet meer waren.
Ze werden afgevoerd naar Westerbork. Uiteindelijk zijn ze op transport gesteld naar Sobibor en daar zijn ze op 21 mei 1943, direct na aankomst, vermoord. Mijn vader heeft het altijd als een gemis ervaren, want het waren natuurlijk niet alleen zijn opa en oma, maar ook ooms en tantes, neefjes, nichtjes, vriendjes. Eigenlijk iedereen, waar hij in die directe omgeving van het Waterlooplein contact mee had miste hij na de oorlog.’

Was uw vader bang tijdens de oorlog?
‘Mijn vader was wel bang in de oorlog, ja. Tijdens een razzia op het Waterlooplein is zijn moeder opgepakt. Ze is via de Hollandsche Schouwburg uiteindelijk ook in Westerbork terechtgekomen. Dat was voordat het duidelijk werd wat de regels voor gemengd gehuwden waren. Zijn vader zat op dat moment ergens ondergedoken. Het was Spertijd, als het donker werd mocht je niet meer naar buiten toe en alle lichten moesten uit. Uiteindelijk is mijn vader ’s avonds, met zijn broertje, naar het Sint Jakob gegaan, dat zit op de Plantage Middenlaan tegenover Artis en daar is hij zijn vader gaan opzoeken met de mededeling dat zijn moeder overdag was opgepakt en afgevoerd. Zijn vader is toen naar Westerbork gegaan met het verhaal dat het een gemengd huwelijk betrof en hij heeft er voor gezorgd dat ze naar huis mocht. Mijn vader, die toen pas acht jaar was, heeft in die periode, samen met zijn broertje van een paar weken oud, alleen thuis gezeten.’

Heeft uw vader ook onderduikers gehad?
‘Nee, mijn vader heeft zelf wel een tijdje ondergedoken gezeten. Dat was in het begin van de oorlog toen mijn vader ook een ster moest dragen. Toen er een razzia in de buurt was besloten zijn ouders dat hij moest onderduiken bij vrienden die op de Geldersekade woonden. Toen duidelijk werd dat kinderen van gemengd gehuwden niet werden weggehaald, ging hij terug naar huis.’

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Jayden

‘‘Het is oorlog’, zei mijn moeder, maar ik wist niet wat dat betekende’ ’

Geesje de Vries laat Hiba, Jayden en Adrei bij binnenkomst een klein aluminium plaatje zien waarop haar naam staat. “Kijk”, zegt ze, “zo’n plaatje droegen kinderen tijdens de oorlog aan een koordje om hun nek. Als ze door een bom werden geraakt, dan konden ze aan dit naamplaatje worden herkend. Goed he?” Daarna gaat ze zitten in haar zachte leunstoel en vertelt over haar oorlogsherinneringen in Noord. Na afloop verzucht Hiba dat ze het zo zielig vond toen Geesje de Vries tijdens het interview moest huilen om haar verloren Joodse vriendje Max.

 

Hoe merkte u dat de oorlog begon?
“Wij woonden op een bovenverdieping en onder ons woonden meneer en mevrouw Strijder met zeven kinderen in een klein huisje. Mevrouw Strijder ging altijd in de ochtend de matten kloppen. Dat moest voor 10 uur ’s morgens want anders kreeg je een dikke boete van de politie. In de nacht dat de oorlog begon, hoorde ik lawaai op straat. Die ochtend zei ik tegen mijn moeder: “Mam, wat was mevrouw Strijder al vroeg aan het kloppen he”. Mijn moeder antwoordde dat het niet onze onderbuurvouw was maar dat ik schoten had gehoord. “Het is oorlog”, zei ze. Ik wist niet wat dat betekende. “Dat is heel erg, kind”, zei ze, “maar ik zal je beschermen hoor.”

Kende u ook Joodse kinderen?
“Schuin tegenover ons in de Spechtstraat woonde mijn lieve Joodse vriendje Max, op nummer 19-I hoog. Hier aan de muur heb ik nog een foto van hem hangen. Met hem speelde ik altijd op straat. In de Mezenstraat had je een mooie grote muur waar we ballen tegenaan gooiden en we voetbalden ook samen. Op een dag vroeg ik aan mijn vriendinnetjes of ze Max hadden gezien. “Weet je dat dan niet?”, antwoordde een van hen, “Max is vannacht met zijn papa en mama weggehaald door de Sicherheitsdienst van de Duitsers.” Hij is naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Daar moest ie wachten, net als alle andere Joden uit Amsterdam. Uiteindelijk is hij op 27 januari 1942 op de trein naar Auschwitz gezet. Daar hebben ze hem vergast. En toen had ik geen lief vriendje meer. Erg he?”

Woonden er ook NSB’ers bij u in de straat?
“Achter ons huis keken we uit op de veranda van de familie Nijman. Ze kregen dubbele bonnenkaarten om eten te kopen. En in hun huis lag een vergiet gevuld met heerlijke appels, bloemkolen, pruimen. Aan de waslijn hing prachtig ondergoed van hun dochters droog te wapperen. Mooie zijden kousen. Dat wilde ik als 15-jarig meisje ook wel. Maar ik piekerde er niet over om met Duitse soldaten om te gaan zodat ik dat ook zou krijgen. Dat kwam niet in me op. Dan was je een landverrader.”

Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink
Foto: Caro Bonink

Erfgoeddrager: Jayden

‘Mussen uit de achtertuin’

Mevrouw Abels-Relleke kan zich nog goed herinneren hoe haar broer bij een van de razzia’s in Amsterdam-Noord werd opgepakt. Gelukkig kreeg hij bij de pont aan het IJ hulp van omstanders waardoor hij zich kon verstoppen en niet naar Duitsland hoefde. Vanaf die dag moest hij bij elke razzia schuilen in hun huis in de Binnenhofstraat.

Weet u nog hoe de oorlog voor u begon?
“Ik speelde samen met mijn broertjes in de tuin waar mijn moeder de was ophing. Ineens begonnen de kerkklokken te luiden, zo hard dat ik er bang van werd. Mijn moeder riep: ‘Oh nee, nou zal je het gaan beleven!’ Dat maakte me nog angstiger. Eigenlijk ben ik de hele oorlog vreselijk bang geweest. Op de Buiksloterdijk zaten de Duitsers en die schoten vaak op geallieerde vliegtuigen die overvlogen. Die vliegtuigen waren op zoek naar de Fokkerfabriek die in Noord stond en in handen was van de Duitsers. We konden er niet van slapen,  de granaatscherven vlogen tegen de ramen. Uiteindelijk heeft mijn vader gelukkig planken voor de ramen getimmerd. Zo zag ik ook de zoeklichten niet meer waarmee de Duitsers ’s nachts de vliegtuigen opspoorden.”

Hoe was de Hongerwinter voor u?
“Mijn vader ging altijd met de handkar naar Friesland. Hij maakte nieuwe bodems voor emaillen pannen in ruil voor eten. Hij was dan een paar dagen weg en als hij terugkwam had hij spannende verhalen. Ik herinner me dat hij eens een boer om onderdak vroeg, maar dat de boer dat weigerde. Toen mijn vader daarna een zakdoek uit zijn jaszak pakte en er per ongeluk een rozenkrans uit die zakdoek viel, mocht hij alsnog logeren. Hij is ook een keer twaalf dagen weggeweest. Omdat wij geen eten hadden maar wel veel honger, hebben we die dagen maar aardappelschillen gegeten. Om andere keren aan eten te komen, ging mijn broer weleens vissen op stekeltjes in het Noordhollandsch Kanaal. Of mijn vader ving mussen in onze achtertuin. Hij zette dan een schoenendoos met een stokje neer, met daaronder wat eten. Als de mussen onder de doos liepen, trok hij gauw het stokje weg en hadden wij die avond te eten.”

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
“Ik weet nog goed hoe de Duitsers soms razzia’s hielden in de straat. Alle mannen werden uit hun huizen gehaald en naar de pont gebracht. Op een dag namen zij ook mijn broer mee. Andere passagiers op de pont hebben mijn broer toen geholpen, door hem achter hun benen onder de bankjes te verbergen totdat iedereen weg was. Mijn broer moest zich daarna altijd verstoppen als de Duitsers langskwamen. Op zolder hadden wij hoge kasten met daartussen een smalle ruimte, daar kroop mijn broer dan in. Gelukkig hebben de Duitsers hem nooit gevonden. Ik kan mij ook nog goed herinneren dat ik met mijn moeder en zus naar het bevrijdingsfeest op de Dam ging waar de bevrijders langskwamen. Op een gegeven moment gingen mijn zus en moeder naar huis, maar ik vond het allemaal zo leuk en gezellig dat ik bleef. Ineens ontstond er paniek, er werd geschoten vanuit de Grote Club op de Dam. Daar hadden zich nog wat Duitsers verstopt. Ik ben gauw weggerend richting het paleis en heb mij samen met een meneer verstopt achter zo’n brede lantaarnpaal totdat het weer veilig was.”

  

Erfgoeddrager: Jayden

‘Zijn familie vroeg toen of ik vaker boodschappen wilde doen, en dat heb ik gedaan’

Jan van Langen gaf ons zijn levensgeheim mee: “Je moet er altijd iets van proberen te maken”. In de oorlog deed hij dat zelf door boodschappen te doen voor een Joods gezin uit de buurt, terwijl dat hartstikke gevaarlijk was. Dat vinden we best bijzonder.

Waren er veel Duitse soldaten in uw buurt?
“Dat viel hier in Tuindorp Oostzaan gelukkig wel mee. De Duitsers zaten vooral bij het dok en de scheepbaan want daar zat de Kriegsmarine: de Duitse zeemacht. En waar nu voetbalclub Meteoor speelt, daar stond toen zwaar Duits geschut. Daarmee werden Engelse vliegtuigen die overvlogen beschoten. Toen ik een keer in het centrum was, zag ik Duitse soldaten Joodse kinderen letterlijk in een vrachtwagen gooien. Ik werd zo boos dat ik begon te schelden. Maar mijn moeder gaf me een hele harde tik en sleurde me weg. Ze zei dat ik zoiets nooit meer mocht doen.”

Hoe kwam het dat u boodschappen ging doen voor een Joods gezin?
“Vroeger zat hier op het Mercuriusplein een ijswinkel van een Italiaanse man, Tobias. Op een mooie zondag liep ik over dat plein toen er een jongetje naar mij toekwam die vroeg of ik een ijsje voor hem wilde kopen. ‘Dat kan je zelf toch wel?’, vroeg ik, maar toen zag ik zijn Jodenster. Ik heb met zijn geld het ijs gekocht en ben met hem mee naar huis gelopen. Hij woonde op de Kometensingel bij de Nieuwe Maanstraat. Zijn familie vroeg of ik vaker boodschappen wilde doen en dat heb ik gedaan. Totdat ik op een dag naar het gezin ging en een buurvrouw me naar binnen trok. De familie was al weggevoerd en de buurvrouw zei dat het hartstikke gevaarlijk was als ik me nog vaker rond dat
huis zou laten zien. Toen ben ik nooit meer teruggegaan.”

Kende u mensen die bij de NSB zaten?
“Ja hoor, om te beginnen zaten er kinderen van NSB’ers bij ons op school. Daar had je niet veel last van, we speelden allemaal met elkaar. Maar op Hitlers verjaardag kwamen die kinderen in uniform naar school, en toen hebben we ze met z’n allen een pak slaag gegeven. De schooldirectie heeft de NSB-ouders laten weten dat de kinderen zich voor hun eigen veiligheid moesten omkleden. We hadden ook een liedje voor de NSB’ers, op de melodie van Hup Holland Hup: ‘Oh, NSB, jij hebt je land verraaien. Oh, NSB, ik wil je nek omdraaien. Jij met je zwarte pakkie an, altijd in de rouw. Als er straks geen eten meer is, dan slachten we jou’. Dat mochten ze natuurlijk niet horen hoor, dus dat
zongen we stiekem.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892