Erfgoeddrager: Eva

‘Ik zag hoe mijn Joodse vriendje en zijn familie uit hun huis werden gehaald’

Bep Kuiper Kronen (1931) is geboren in Rotterdam. In het interview met Lume, Anna, Adem en Eva van de Vrije school Thula in Amsterdam vertelt ze over haar leven tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ze was toen tussen de 9 en 14 jaar oud.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik woonde toen bij mijn oma (opoe) in Rotterdam, vlakbij de Maasbruggen. Van mijn opoe moest ik altijd aangekleed naar bed want de lucht was regelmatig vol vliegtuigen en dan ging het luchtalarm. Er zou gebombardeerd kunnen worden. We moesten dan schuilen onder de trap. Het was een angstige tijd met veel bombardementen.

Zodra het luchtalarm ging, liep de buurt leeg en zat iedereen in de schuilkelder. Ik weet niet goed hoe dat eruit zag, want het was er altijd donker. Maar ik herinner me de geluiden, er waren kinderen die huilden, en er werd gepiest en gepoept, we zaten er soms wel een paar uur. Het was afschuwelijk.’

Hoe verliep de oorlog voor u?
‘Ik had een Joods vriendje dat twee huizen verderop woonde. Op een dag zei mijn oma dat ik niet meer met hem mocht spelen. Later begreep ik waarom: ze was bang dat als de Duitsers hem zouden arresteren, ze mij ook mee zouden nemen. Ik zag met eigen ogen hoe hij en zijn familie uit hun huis werden gehaald door de Duitsers. Het was verschrikkelijk om te zien.

Soms hoor ik nog dat schreeuwen van die mensen. Die moeder van dat jongetje werd aan haar haren uit het huis gesleurd. Dat is verschrikkelijk geweest.’

Hadden jullie genoeg te eten?
‘Opoe kreeg een bonkaart en dan kon je iets van eten krijgen. Er werd een kruisje op je kaart gezet als je eten had gekregen. Mijn opoe heeft zelfs om een half brood gevochten met haar buurvrouw. Weet je, als je honger hebt, dan word je anders. Dan maken mensen ruzie met elkaar.

Een van de ergste periodes was de Hongerwinter. Ik herinner me dat ik constant honger had en huilde om eten. Mijn oma probeerde van alles, zoals plakjes suikerbiet bakken in een lege koekenpan, maar het was vreselijk.’

Erfgoeddrager: Eva

‘Dat ik geen afscheid heb kunnen nemen van mijn oma was heel erg’

Carl Hagenaar komt met zijn vrouw naar De Kinderboom waar hij door Eva, Manar, Nana en Andrej wordt geïnterviewd. Hij is geboren in 1939 in Nederland-Indië. Hij heeft zijn ouders niet meegemaakt in zijn jeugd. Vader is gevangengenomen door de Japanners en moest het leger in. Werkte aan de Birma-spoorlijn. Moeder zat in een Jappenkamp.

 Waarom was uw oma zo belangrijk voor u?
‘ Mijn vader werd opgepakt door de Japanners en heeft aan de Birma-spoorlijn gewerkt. Mijn moeder moest naar een kamp, want zij had een hele witte huidskleur. Ik heb hun dus nauwelijks meegemaakt als jong kind. Ik werd door mijn Indonesische oma opgevoed. Sinds mijn geboorte. Zij was eigenlijk mijn moeder. Ik was het favoriete kind van mijn oma en ze had een bijnaam voor me: ‘Sayang’ dat betekent liefje.Ik werd heel erg verwend door mijn oma. Ik mocht bijvoorbeeld kiezen wat we aten. Zij verzorgde mij heel goed. Elke dag werd ik van top tot teen gebaad en gecontroleerd op wondjes, hygiëne was natuurlijk heel belangrijk in de Tropen. Je moest oppassen dat je geen infecties opliep.’

Wat heeft u meegemaakt tijdens de oorlog?
‘Op een dag kwamen er allemaal mannen, deze Indonesische strijders heten Permuda’s.  Ze hadden grote kapmessen en zeiden tegen mijn oma dat we weg moesten gaan.  Anders zouden ze haar kleinzoon de volgende dag meenemen.  Toen hebben we direct een koffer gepakt. We kwamen in een gebied waar het veilig was, in een kleine kamer. Ook zag ik mijn moeder daar terug.
k heb wel erge dingen meegemaakt. Onze drie honden verdwenen opeens. Bobbie de grootste, daar speelde ik mee. Alle drie waren ze dood.
Vier dagen voordat wij mijn vader op Bali zouden terugzien, gebeurde er nog iets heel ergs. Ik sliep altijd bij mijn oma.  Mijn oma was altijd eerder wakker dan ik. Een ochtend werd ze maar niet wakker en toen bleek dat ze was overleden. Binnen vijf minuten werd ze weggehaald en reed een auto weg met haar. Dat ik geen afscheid heb kunnen nemen van mijn oma was heel erg. Dat vind ik nog steeds heel moeilijk.’

Hoe was de reis naar Nederland?
‘We gingen per vliegtuig Naar Nederland in een reis van drie dagen. (Via Bangkok-Caïro en Rome) We kwamen in een pension in Zandvoort.  Samen met een tante en een nichtje. We waren in die tijd helemaal niet welkom hier.  We hebben na aankomstkleding gekocht, maar we hebben later alles terug moeten betalen aan Nederland.’

 Wat zou u ons mee willen geven?
Er zijn nu ruim twee miljoen Indische mensen in Nederland die ooit een nieuw leven zijn begonnen hier. Ik heb hier een prachtig leven en een prachtige carrière gehad. Daarom wil ik jullie meegeven: doe je best op school dat helpt je om later een goed leven te leiden! Wat mijn oma altijd zei, wil ik ook nog delen met jullie: ‘vertoon nooit onbeschaafd gedrag’: daar heb ik altijd naar geluisterd.’

 

 

 

 

 

 

 

Erfgoeddrager: Eva

‘We lagen onder de trein om te schuilen voor de kogels’

Eva, Azralina, Anouk en Eilleen van Het Baken in Zaandam komen  aan bij het huis van Jeanne Bakker. Mevrouw Bakker vindt het zichtbaar leuk dat de meiden er zijn, tijdens het interview komen de familiefoto’s en de pop die voor haar belangrijk is, op tafel. Mevrouw Bakker is in 1937 geboren in het oude centrum van Rotterdam. Ze is het zesde kind in een gezin van tien kinderen. Op 14 mei 1940 wordt Rotterdam gebombardeerd. Het huis was weg, ze was toen bijna 3 jaar oud en ging met oudere zus Nel naar een pleeggezin in Koog aan de Zaan.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was bijna 3 jaar en we woonden in Rotterdam. Op de radio was gezegd dat de oorlog om 17:00 uur zou beginnen, maar mijn vader geloofde dat niet.  Tegen mijn moeder zei hij dat ze een paar spullen moest pakken en die in de kinderwagen moest leggen, bij mijn broertje. Met z’n allen: mijn vader, moeder en mijn broers en zussen gingen we naar buiten. Dit was om 13:30 uur; toen we net buiten waren ging het luchtalarm af. Dit klonk heel hard, ik was bang. De lucht werd helemaal zwart. We rende naar de schuilkelder, om ons heen vielen heel veel bommen. Het regende verbrand papier en ik kon niks zien. In de schuilkelder was het heel vol, er waren veel mensen en kinderen, de kinderen huilden. Ik ben nog steeds bang voor onweer en vuurwerk, vooral harde knallen vind ik eng.’

Wat is het ergste wat u heeft meegemaakt?
‘Tijdens het bombardement op Rotterdam is ons huis vernietigd, we konden dus niet meer terug naar huis. We hadden geen eten en sliepen op straat. Daarom moesten mijn oudere zus en ik ergens anders gaan wonen. We moesten met een mevrouw mee die we niet kenden. Met de trein gingen we naar Koog aan de Zaan. Tijdens de treinreis werden we beschoten door vliegtuigen. De trein stopte en we moesten onder de trein schuilen voor de kogels. Ik was heel erg bang en plaste ook in mijn broek. Dit gebeurde meerdere keren tijdens de reis naar Koog aan de Zaan.’

Hoe was het om niet meer bij je eigen familie, maar in een pleeggezin te wonen?
‘Toen ik in mijn pleeggezin ging wonen dachten we dat het voor een paar weken zou zijn. De familie was rijk en gaf mij veel eten en mooie kleding. Mijn naam ‘Adriaantje’ vonden ze passen bij een dienstmeid, daarom hebben ze mijn naam aangepast naar Jeanne. Ik vond dat niet erg want ik werd gepest met de naam ‘Adriaantje’. Ik had met mijn pleegvader een goede band, hij was erg dol op mij, we lazen samen boeken. Na een paar jaar ging ik terug naar mijn echte ouders, maar omdat de oorlog bleef, ging een paar weken later weer terug naar Koog aan de Zaan. Mijn echte ouders kende ik niet zo goed meer, ook mijn broers en zussen waren vreemden voor me. Mijn echte vader was geen warme man, hij knuffelde me nooit. Toen ik terugkwam in Koog aan de Zaan vond ik het daar fijner. Mijn pleegmoeder was alleen niet aardig. Steeds als ik een klusje moest doen, bijvoorbeeld naar de apotheek en ik daar geen zin in had, dreigde ze me terug te sturen naar Rotterdam. Ik vond haar niet aardig.’

Waar speelde je mee in de oorlog?
‘Ik speelde veel met mijn poppen, ik had een heleboel mooie poppen. Ik speelde altijd dat ze ziek waren, want ik wilde later verpleegster worden en dat ben ik ook geworden. Mijn pleegbroer heeft later, toen ik al volwassen was, al mijn poppen weggedaan. Daar was ik erg verdrietig over. Een van mijn poppen staat in een museum in Rotterdam. Later, toen ik volwassen was, heb ik een nieuwe pop gekocht; ze heet Babette, was wel duur, maar erg mooi en herinnert me aan vroeger. Ook speelde ik vroeger veel met mijn kat, die mijn ouders is doodgegaan tijdens de bombardementen in Rotterdam. Bij mijn pleegouders hadden we ook een kat, die is tijdens de oorlog doodgegaan omdat hij ziek was.’

 

Erfgoeddrager: Eva

‘Het was te gevaarlijk om in Suriname te blijven’

Christian, Eva, Lovely en Naeem spreken met Romeo Hoost over zijn leven in Suriname en Curaçao. Aan de leerlingen van de Rivierenschool in Amsterdam-Zuid vertelt meneer Hoost hoe hij op latere leeftijd nog tijdelijk terugkeerde naar Suriname. ‘Ik vond het een prachtig land.’

Hoe was uw kindertijd?
‘Ik ben opgegroeid op Curaçao. Het was een prachtige, eenvoudige jeugd met vriendjes en vriendinnetjes en om de vier jaar een vakantie van twee maanden naar Suriname. Ik ben heel toevallig geboren in Suriname, maar we woonden op Curaçao. Mijn vader en veel Surinamers werkte bij de Shell op Curaçao omdat er goed geld in was te verdienen. Om de paar jaar reisden we op kosten van het bedrijf met het hele gezin naar Suriname voor twee maanden. Mijn moeder was negen maanden zwanger van mij en mocht eigenlijk niet mee. Maar ze zei tegen KLM dat ze zeven maanden zwanger was om toch mee te kunnen. We kwamen om 8 uur in de avond aan en om 12 uur werd ik geboren. Dus geboren in Suriname en opgegroeid op Curaçao.

Ik heb op Curaçao op de lagere school gezeten. Daar mocht je geen Papiaments praten in de klas, dan kreeg je straf. Zelfs in de pauze. Mijn middelbare school, ook op Curaçao, was een jongensschool, daar waren geen meisjes. Pas later kwam er een meisjesklas. Op Curaçao heb ik echt apartheid leren kennen. Julianadorp was speciaal voor Nederlands employees. Het lag op een omheind terrein met beveiliging en ze hadden aparte klinieken.’

Waarom bent u op latere leeftijd teruggekeerd naar Suriname?
‘Toen ik ouder was ben ik weer naar Suriname gegaan. Ik vond het een prachtig land. Iedereen verklaarde me voor gek toen ik zei dat ik daar wilde wonen en werken. Want in Suriname verdiende je veel minder dan op Curaçao. Ik was toen dertig jaar en ben daar tot 1982 gebleven. In 1982 is er heel iets ergs gebeurd in Suriname: de Decembermoorden. Op 8 en 9 december dat jaar zijn vijftien mensen door dictator Desi Bouterse opgepakt. Wij organiseerden acties tegen zijn regime. Onze vakbondsleider en mijn neef Eddy Hoost zijn in de nacht van 7 december vermoord. Na de Decembermoorden ben ik naar Nederland vertrokken. Het was te gevaarlijk om daar te blijven, omdat ik tegen president Bouterse was.’

Denkt u hier nog vaak aan terug?
‘Bij de jaarlijkse herdenking word ik nog elke keer weer verdrietig. Pas wanneer Bouterse achter slot en grendel zit, ga ik weer terug naar Suriname. Ik zou wel willen terugkeren, het is een prachtig land. Bouterse is in 2015 opnieuw gekozen omdat hij geld uit de staatskist haalt om mensen over te halen op hem te stemmen. Surinamers stemmen zo massaal op hem, omdat hij veel sociale voorzieningen belooft. Het volk ziet nu gelukkig in dat hij ze voor de gek heeft gehouden.’

Erfgoeddrager: Eva

‘De boer was ook heel aardig voor andere mensen’

Julius, Olivier en Eva van de Rijk Kramerschool in Amsterdam-West interviewen meneer Henk Smit op school.  Hij zit al klaar in een gezellig kamertje met sap en lekkere koekjes. In de oorlog woonde hij ook in Amsterdam-West.

Hoe oud was u toen de oorlog begon en wat merkte u daarvan?
‘Ik was 6 jaar en woonde met mijn ouders op de Van Oldenbarneveldtstraat nummer 10. Dit was mijn buurtje. Ik zat op een Franse school, maar de Duitsers vonden dat niks. Dus die school werd opgeheven en toen moest ik ineens naar een andere school.’
‘Na 1941 mochten Joodse mensen bijna niks meer, Joodse leraren werden ontslagen en ze hebben toen ontzettend veel Joodse mensen opgehaald. Ik herinner me ook dat er schuilkelders werden gebouwd in de stad. Als het alarm afging, was het de bedoeling dat je daar heen ging. Maar die schuilkelders stelden helemaal niks voor. We moesten ook onze ramen afplakken, zodat er geen licht naar buiten kwam, dan wisten de vliegtuigen niet waar ze waren.’

Hadden jullie het zwaar in de oorlog?
Ik was 8 jaar en mijn moeder was veel ziek en mijn vader was veel weg, daarom kookte ik vaak. Later in de oorlog was er geen gas meer. Toen moest ik een potje met eten op de houtkachel warm maken.  Maar er was geen hout, dus hakte ik de planken van de wandkast in stukjes om toch vuur te kunnen stoken. We ruilden veel met andere mensen, bijvoorbeeld wat groente tegen wat aardappelen. Later was er steeds minder eten. We hadden een hondje, die moest een keer een behoefte doen, toen is hij gewoon door iemand meegenomen. Mensen hebben ook bloembollen gegeten. Bij ons thuis was het gelukkig niet zo erg. Maar alles was op rantsoen. Je had bijvoorbeeld ‘schuifkaas’, zo noemden we dat, dat was maar een heel klein stukje kaas. Dan schoof je dat over je boterham zodat je bij de laatste hap nog net een lekker stukje kaas had.’

Hoe heeft u de hongerwinter overleefd?
‘Toen er steeds minder te eten was, ben ik in januari 1945 buiten Amsterdam bij een boer gaan wonen, in de Wieringermeer. Ik werkte mee op het land en dat vond ik fijn. De boerin was een beetje hard. Ik moest me bijvoorbeeld wassen in een teil met ijskoud water. De boer was ook heel aardig voor andere mensen. Mijn vader is een keer langs gekomen om wat eten mee te nemen. Daardoor wist ik dat mijn ouders nog leefden. Ik bleef daar tot 17 april 1945. Toen werd de Wieringermeer onder water gezet. Ik kreeg een plekje bij de boerenknecht en zijn vrouw in Nieuwe Niedorp. Ik ging pas eind juni terug naar huis. Mijn moeder was erg ziek, ze lag in het ziekenhuis en heeft niet lang meer geleefd.’

‘De oorlog in de Oekraïne, heeft me erg geraakt. Alles is weer naar boven gekomen; de kou, geen eten en dan hadden wij nog niet eens de bombardementen. Maar kou en honger vergeet je niet.’

 

 

Erfgoeddrager: Eva

‘In Nederland maken mensen zich heel erg druk over kleur en buitenlanders. Maar op Curaçao leefde iedereen door elkaar heen en maakte niemand zich daar druk om. Je leefde met mensen die overal vandaan kwamen; hindoestanen, Indiërs, chinezen, Javanen, fransen, Engelsen, Nederlanders, Amerikanen’

Fien, Eva, Dimitri en Daniel hebben ieder een paar vragen voorbereid en hebben zin om te gaan interviewen. Wanneer ze bij Franklin komen serveert hij ze een tropisch drankje en heel veel paaseitjes. Die worden regelmatig gepakt tijdens het interviewen en aan het einde mogen ze ze allemaal meenemen! Het gesprek met Franklin is heel gezellig en aan het einde krijgt hij dikke knuffels.

Hoe woonde u op Curaçao?

Wij hadden een alleenstaande woning met een grote tuin en 4 slaapkamers. Er was een grote veranda buiten en ik had een eigen slaapkamer. Best wel lux dus!

Hoe zag Curaçao eruit?

Er waren vooral veel wilde cactussen en het was er erg droog. Je kon dus niet lekker door de bush rennen vanwege al die cactussen.

Er waren wel hele mooie baaien. Er waren baaien die apart voor witte en zwarte mensen waren maar ook de marine had haar eigen baai voor haar medewerkers. Het beste gedeelte was natuurlijk voor de witte mensen.

Wij gingen vaak vissen, vogels jagen en soms met de oranje bronco naar de stranden.

Hoe was het op school in Curaçao? Was u wel een stout?

Jazeker! Ik zat bijna nooit stil en hield van een beetje pesten. Als straf moest ik dan het schoolreglement overschrijven in hele kleine lettertjes! Vreselijk!

Jullie spraken Papiamento. Wat is dat voor taal?

Papiamento is een mengelmoes van verschillende talen. Tijdens de koloniale tijd kwamen er veel verschillende culturen naar Curaçao die ieder een andere taal spraken. Het Papiamento is een straattaal ontstaan doordat al die culturen zich met elkaar mengden op straat.

Merkt u op Curaçao iets van discriminatie?

Nee, het woord discriminatie heb ik hier juist leren kennen. Op Curaçao was iedereen gelijk, iedereen had zijn eigen waarde, dus de kleur maakte niet uit. Bij ons op Curaçao was er geen verschil als je wit of gekleurd was.

Pas in Nederland kwam ik in aanraking met discriminatie.

In Nederland voel je vaak iets, maar er wordt niets gezegd. Dat was in het begin toen ik hier kwam, 35 jaar geleden anders, toen waren Nederlanders veel directer. Mensen zijn voorzichtiger geworden, door alles wat er nu speelt over het slavernijverleden. Maar ik heb liever dat mensen direct zijn, dan weet je waar je staat. Nu voel ik alleen dingen en weet ik niet wat ze werkelijk denken.

Wat zijn de cultuurverschillen?

In Nederland maken mensen zich heel erg druk over kleur en buitenlanders. Maar op Curaçao leefde iedereen door elkaar heen en maakte niemand zich daar druk om. Je leefde met mensen die overal vandaan kwamen; hindoestanen, Indiërs, chinezen, Javanen, fransen, Engelsen, Nederlanders, Amerikanen,

Niemand maakte zich ook druk over illegalen daar. Mensen kwamen langs om spullen te verkopen om te overleven. 9 van de 10 keer is zo n persoon is illegaal. Maar op Curaçao werd dat gewoon geaccepteerd. Ik zeg altijd: ‘Leven en laten leven’.

Waarom kwam u naar Nederland?

Ik deed de dienstplicht op Curaçao en wilde heel graag bij de marine. Dat leek me fijn en heel avontuurlijk. Ook leek het me sportief en heel kameraadschappelijk. Op Curaçao kon dat niet en werd me geadviseerd om naar Nederland te gaan en zo kwam ik bij het korpsmariniers.

Hoe voelde het om naar Nederland te gaan?

Ik was bezig met hoe het hier zou zijn, was heel benieuwd! Vond het ook heel leuk! Weer wat anders!

Ik was meteen ook veel in dienst bij de marine. Dat maakte het makkelijk om me aan te passen. Ik ben heel flexibel dus ik doe niet zo moeilijk over dingen

Wel vond ik het heel koud. Van mijn neef kreeg ik de tip: “als het koud is moet je er gewoon niet aan denken” Dat was een goed advies! Ik fietste gewoon door de regen en door een pak sneeuw en besloot er niet aan te denken…

Kwam u alleen naar Nederland?

Ja, ik liet mijn familie achter, die heb ik wel heel erg gemist. Mijn ouders zijn later ook gekomen, maar zij vonden Nederland maar niets. De mensen vonden ze te gehaast hier en het weer vreselijk. Ze zijn snel weer teruggegaan!

Erfgoeddrager: Eva

‘De beheerder van de Waalsdorpervlakte plantte stiekem bij elk graf helmgras’

De Derde Daltonschool in Amsterdam-Zuid, bij het Sarphatipark, is verbonden met het verhaal van de ijssalon Koco aan de Van Woustraat. De plaquette op de ijssalon is door de school geadopteerd en jaarlijks wordt er op 4 mei een herdenking gehouden. David, Eva en Faye interviewen Freerk van der Meulen en Frank Blom die familie zijn van een van de voormalige eigenaren van Koco, Ernst Cahn. De broer van Ernst Cahn, Otto, had namelijk twee dochters: Suze is de moeder van Freerk van der Meulen, en Doris is de moeder van Frank Blom. De mannen vertellen aan David, Eva en Faye het verhaal over hun familie.

Wat is er gebeurd met de ijssalon?
‘Ernst Cahn en Alfred Kohn hadden in 1941 een ijssalon in de Van Woustraat. Maar het was ook de vergaderruimte van een Joodse knokploeg die zich verzette tegen de NSB. Op 15 februari waren er vernielingen geweest aan de salon. Cahn en Kohn hadden er genoeg van en bedachten dat een fles met sproeiend ammoniak de vernielers een lesje zou leren. Op 19 februari was het zover. Maar wat bleek? Het waren geen NSB’ers maar Duitsers die de ammoniak in het gezicht kregen. De eigenaren van de ijssalon werden gearresteerd en Ernst Cahn werd doodgeschoten in de duinen. De beheerder van de Waalsdorpervlakte plantte stiekem bij elk graf in de duinen helmgras. Zo wisten de nabestaanden van de mensen die door de Duitsers waren doodgeschoten, waar ze lagen. Kohn is omgekomen in 1945 bij een dodenmars vanuit Auschwitz.’

Bestaat de ijssalon nog?
‘Nee, na de arrestatie van de twee mannen is de salon gesloten. Wel is er een plaquette die herinnert aan de gebeurtenissen van 19 februari.’

Waren jullie ouders getraumatiseerd door de oorlog?
Freerk: ‘Dat wat er in de oorlog met de Joden is gebeurd heeft enorme invloed gehad op de Joden, hun kinderen en ook de generaties na hen. Bij ons thuis werd bijvoorbeeld nooit eten weggegooid.

Onze moeders moesten onderduiken en dat vonden ze eng. Mijn moeder verschuilde zich boven de schuifdeuren in een loze ruimte. Ook sliep zij bij haar dochter in bed, zodat er bij een inval geen warm leeg bed gevonden kon worden. Je moest stil zijn, want wie kon je vertrouwen?

Frank: ‘De buren van mijn ouders waren NSB’ers, dus veel lawaai was gevaarlijk.’

Aten jullie ouders lekkere dingen in de oorlog?
Frank: ‘Als je in de onderduik zit, is het best moeilijk om aan eten te komen. Je moest daar bonnen voor hebben. Het verzet zorgde ervoor dat die bonnen op de juiste plekken terechtkwamen, maar moest daarvoor wel overvallen plegen.

In de Hongerwinter werden er bomen omgezaagd voor kleine kacheltjes. Mijn opa ging op hongertocht. Hij werd aangehouden door de Duitsers, maar tot zijn geluk spraken ze allebei hetzelfde Keulse dialect. Dat schepte een band en hij mocht doorlopen!’

Hoe vierden jullie ouders de Bevrijding?
‘De Bevrijding werd uitbundig gevierd. Iedereen wilde weer ‘normaal’ leven. Ze gingen bijvoorbeeld vaak naar de bioscoop. Maar de nagedachtenis blijft in leven. Zo werden er in Keulen stolpersteinen geplaatst voor Ernst, zijn zus Louise en haar dochter Mirjam.’

Erfgoeddrager: Eva

‘Wij woonden in de Dintelstraat, en daar zijn 135 Joden opgepakt’

Benjamin, Bram, Eva, en Zoë gaan Arend Meijer (1946) op school interviewen. Meneer Meijer vindt het leuk om naar de Dongeschool in Amsterdam-Zuid te komen, want vanuit het kamertje waarin hij wordt geïnterviewd, kijkt hij uit op de school waar hij zelf vroeger zat. Dat was de gereformeerde kweekschool. De leerlingen maakten zich nog eerst even wat zorgen of hij wel genoeg te vertellen zou hebben, omdat hij na de oorlog is geboren. Maar dat bleek al snel wel goed te zitten.

Wat weet u van uw vader over hoe hij de oorlog is doorgekomen?
‘Mijn vader was gymleraar, maar toen de oorlog begon had hij dienstplicht, dus hij was opgeroepen om te gaan vechten tegen de Duitsers. Je moet je realiseren, je leeft in vredestijd en opeens is het oorlog. Hij had geen tijd om te wennen aan dat idee, maar moest wel ook al wilde hij dat niet. Hij zat bij de marine. Op een nacht werden ze al om 4 uur gewekt. Niemand zei wat er aan hand was. Ze trokken hun uniform aan en hoorden toen dat de Duitsers hadden aangevallen. Ieder kreeg een geweer en vijf kogels. Toen heeft mijn vader het Rotterdamse bombardement gezien.

Opeens was hij weer thuis. De kinderen mochten hem niet zien. Hij lag in de slaapkamer, de deur was dicht. Mijn broer weet niet hoelang dat geduurd heeft, maar toen hij kennelijk weer een beetje was gekalmeerd, mochten ze hem zien. Hij was helemaal overstuur. Hysterisch. Na de oorlog kon hij er niet over praten. En iedere keer als de oorlog op televisie voorbijkwam, dan schoot ie weer in een astma-aanval. Ik kende hem niet anders dan als iemand die heel moeilijk ademhaalt. Hij heeft dus nooit verteld wat ‘ie daar meegemaakt heeft. Later hebben mijn broers en tante mij dit verteld.’

Waar woonden jullie toen?
‘Hier in de Dintelstraat. In het stukje Dintelstraat waar wij woonden, tussen de Geleenstraat en de Nieuwstraat, daar woonden 151 Joden, van wie er 135 zijn opgepakt. Twintig hebben de oorlog overleefd. Van dat ene kleine stukje straat zijn meer dan honderd mensen opgepakt en weggevoerd. Mijn broers en zussen wisten dat die huizen werden leeggehaald als die mensen eruit waren.’

Heeft uw hele gezin de oorlog overleefd?
‘Ja, ik heb twee broers en drie zusters en ze hebben het allemaal overleefd. Alleen een neef van mij niet. Zijn vader had een boekhandel en hij zelf zat in het verzet; hij bracht krantjes rond en regelde voedselbonnen. Die neef is verraden en opgepakt. Eerst is hij naar Scheveningen gebracht, daar zat een grote gevangenis. Toen is hij in Kamp Amersfoort terechtgekomen, en vandaaruit in Neuengamme, een concentratiekamp in Duitsland, vlakbij Hamburg. En daar is hij vermoord. Naar hem ben ik genoemd. Hij heette ook Arend.’

Weet u ook wie de persoon was die uw neef heeft verraden?
‘Ja, dat was Miep Oranje. Zij zat eerst bij het verzet, maar werd opgepakt door de Duitsers en gemarteld, en toen is ze doorgeslagen. Ze is een spion voor de Duitsers geworden. Ze is teruggegaan naar haar groep en heeft ze allemaal verraden.’

Heeft ze na de oorlog nog straf gekregen?
‘Niemand kon haar meer vinden. Ze hebben overal gezocht, maar ze is gewoon verdwenen. Er zijn verschillende theorieën over haar verdwijning: ze zou door het verzet zijn doodgeschoten op een plek waar ze nooit is gevonden. Of ze zou met een Amerikaanse officier getrouwd en naar Amerika verdwenen, of met een Britse militair naar Afrika zijn gegaan. Ze hebben haar in ieder geval nooit meer gevonden.

Ik had een nichtje, een zus van oom Arend, die heel haar leven naar haar heeft gezocht. Toen ze nog niet waren opgepakt, was ze ook een vriendin van haar. Ja wás. Nadat ze iedereen had verraden, natuurlijk niet meer.’

Waar denkt u aan tijdens de 2 minuten stilte?
‘Aan mijn neef, die ik nooit gekend heb. In januari 1945 is hij overleden. Hij was 20 jaar.’

Erfgoeddrager: Eva

‘We wisten niet of hij dood of levend was’

Jet, Eva, Aswiny en Haseena interviewen mevrouw Felicia Brokken helemaal in de Vechtstraat in Amsterdam Zuid. Met de tram gaan ze naar haar toe. Mevrouw Brokken staat in de deuropening van haar woning op hen te wachten, in hele mooie kleren en met een prachtige glimlach. Ze krijgen van haar allemaal een lekker sapje en een koekje.

Hoe was het om de oorlog mee te maken?
‘Het was heel erg. We snapten er niets van. En het werd steeds beroerder. Iedereen bleef binnen. En er kwamen de hele tijd nieuwe regels bij van de Duitsers. Je mag dit niet en dat niet. Iedereen was bang. Je durfde niet meer met je buren te praten. Voor je het wist werd je verraden. Door de NSB’ers. De straffen waren heel erg. En ze namen alles van je af, ook je fiets. De mensen waarschuwden elkaar en dan moest je omrijden. Je was ook doodsbang voor die fanatieke Duitsers, de SS’ers. Je moest ook je radio inleveren. Wij hadden stiekem een kleintje bewaard waarmee we naar de Engelse radio luisterden. Er werden wel stiekem krantjes gedrukt door het verzet. Die bracht je naar mensen die je heel goed kende. Dat was gevaarlijk. Ik begon een dagboek bij te houden, maar daar ben ik snel mee gestopt. Ik kon niet verder schrijven, want ik moest elke keer huilen. De oorlog is heel erg. We waren heel blij dat de Canadezen kwamen, over de Berlagebrug.’

Heeft u familie verloren in de oorlog?
‘Ja, een oom. Ik was 17 toen de oorlog in 1940 begon. We werden wakker van het geluid van vliegtuigen. Mijn vader zei: Jongens, het is oorlog. We hadden er eerder nooit over nagedacht. Ik dacht het duurt een jaar, maar het duurde vijf jaar. Mijn oom hebben ze doodgeslagen, omdat hij iets had gezegd wat de Duitsers niet beviel. De Duitsers organiseerden ook razzia’s en namen mannen mee naar Duitsland om daar te moeten werken. Op een van de razzia’s hebben ze mijn broer opgepakt. Opeens was hij weg. We wisten niet of hij levend of dood was. En toen, na de oorlog kwam hij ’s nachts opeens thuis. Hij stond voor de deur met twee koffers met eten en stoffen en zei: Leven jullie nog? Ja, toen waren we zo blij. Hij was via Polen teruggekomen. Hij had een paard van de Duitsers gepikt en op reis hadden ze een varken geslacht. Maar hij kon er verder niet over praten.’

U bent zelf 99, hoe oud zijn uw ouders geworden?
‘Mijn vader is 73 geworden, maar die heeft ook heel veel gerookt. Mijn moeder is 102 geworden. Ze is in 2003 overleden en heeft zowel de eerste als de Tweede Wereldoorlog meegemaakt. Mijn grootvader is ook 102 geworden. Ik heb een tante van 104. We worden allemaal dik in de 90.’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘Ja, we hebben heel veel honger gehad. De mensen hadden niets. Ze gingen naar de boeren in de polder, waar trouwringen werden geruild voor voedsel. Ik ging ook elke dag de polder in en kreeg dan een worteltje of een appeltje. Daar kookte mijn moeder dan iets van. Ik heb zelfs bloembollen gegeten! Dan haalde je de schilletjes eraf, sneed je hem in stukjes en dan in een pannetje om te koken. Er zat helemaal geen smaak aan. Ik vraag me wel eens af of ik gele of rode tulpen heb gegeten. Mensen hadden zo’n honger dat ze ook honden en katten hebben opgegeten. Bij wat nu de Admiraal de Ruiterschool is, waren er aardappels om te eten. Dan gingen we al ’s ochtends om 6 uur in de rij staan. Op blote voeten. Daar kropen sommige kinderen aan het eind nog in de pannen om de laatste restjes eruit te halen. Hoe honger voelt? Dat is moeilijk te zeggen. Je ging een beetje brommen, je maag ook. En dan word je een beetje slapjes, want er komt helemaal geen voeding meer in. Je rammelt aan alle kanten en je bent koud. Steenkoud.’

Was er iets wat u heel erg heeft geraakt?
‘De Joodse mensen werden steeds slechter behandeld. Voor de oorlog zaten we gewoon bij elkaar in de klas. Speelde je met elkaar. Op het Jonas Daniel Meijerplein was een deur met een slot, waar je niet bij mocht komen. Daarachter woonden de Joden. We wisten niet dat de mensen zo werden mishandeld en vergast. Ik herinner me dat er op de Stadhouderskade een bruine vrachtwagen reed. Iemand uit die wagen gooide een hoed naar ons toe. Maar we zijn doorgelopen. We dachten dat het arbeiders waren. Maar achteraf beseften we ons dat het Joden waren. We hadden die hoed moeten oprapen. Misschien zat er een briefje in.’

  

Erfgoeddrager: Eva

‘Hij zorgde in het kamp goed voor zijn gebit’

Het is lekker huiselijk met de kat op schoot en koekjes op tafel bij Sylvia Polak thuis. Eva, Janneke, Melle en Ruben vragen veel en zijn geboeid door het verhaal van Harrie Polak, Sylvia’s vader. Hij woonde tijdens de oorlog in de Retiefstraat, niet heel ver van hun school, De Pinksterbloem. In oktober 1942 kreeg hij een oproep om zich te melden.

Wilt u het verhaal over het sieradenkistje vertellen?
‘Toen men zag dat Joodse mensen bij het weghalen maar één koffer mee mochten nemen, hebben mijn vader en opa besloten het beetje sieraden dat ze hadden in een kistje in de tuin te begraven. Drie jaar later, toen de oorlog was afgelopen, belde mijn vader bij dat adres, waar toen andere mensen woonden, aan en vroeg of hij een kistje mocht opgraven in de tuin. De mevrouw zei dat het niet goed uitkwam en dat hij over een maand terug kon komen. Toen hij later samen met een politieagent terugkwam, was de hele tuin omgespit en waren de mensen weg.’

Hoe heeft uw vader de concentratiekampen ervaren?
‘Hij zat in een soort bijkamp of een werkkamp, dat werden subkampen genoemd. Daar waren geen gaskamers, maar het was er wel ook vreselijk. Mensen werden er geslagen, gingen dood van de honger en er waren geen medicijnen, geen normale douches en toiletten. Omdat hij erg slim en sterk was, en met een beetje geluk, heeft hij het kunnen overleven. Hij zorgde bijvoorbeeld heel goed voor zijn gebit. Zo zorgde hij ervoor dat hij geen infecties kreeg en daardoor ziek werd. Door extra werkzaamheden te doen kreeg hij een beetje meer te eten. Omdat hij op de vakschool had gezeten, kon hij goed naaien. Van een zelfgemaakt rugtasje maakte hij tijdens een hele ijzige dag in het concentratiekamp in Polen een poncho. Hij is één van de weinigen in het groepje die niet ziek is geworden. Hij dacht altijd heel goed na hoe hij zichzelf kon beschermen. Zo bood hij aan om de gamellen, de grote ijzeren potten, waarin aardappelschillensoep werd gemaakt schoon te maken. Dan mocht hij de restjes onderin opeten. Dus hij heeft steeds weer bedacht, wat kan ik doen om gezond te blijven?’

Wie heeft uw vader ontmoet tijdens de oorlog?
‘Mijn vader heeft tijdens de oorlog een jongen uit Duitsland, zoon van een apotheker, ontmoet. Ze zijn samen heel lang opgetrokken. Bijvoorbeeld om eten te krijgen. Uiteindelijk zijn ze wel uit elkaar gegaan. Hij is er nooit meer achter gekomen of de jongen de oorlog heeft overleefd. Na de oorlog heeft hij hem wel gezocht, maar hij wist niet goed waar hij moest zoeken.  Hij ging na de oorlog ook op zoek naar zijn broertje. Hij ontdekte toen dat hij was omgekomen. Dat heeft hem veel pijn gedaan.’

 

 

 

 

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892