‘We wisten niet of hij dood of levend was’


Jet, Eva, Aswiny, Haseena vertellen het verhaal van Felicia Brokken
Vechtstraat, AmsterdamAmsterdam-Zuid

Jet, Eva, Aswiny en Haseena interviewen mevrouw Felicia Brokken helemaal in de Vechtstraat in Amsterdam Zuid. Met de tram gaan ze naar haar toe. Mevrouw Brokken staat in de deuropening van haar woning op hen te wachten, in hele mooie kleren en met een prachtige glimlach. Ze krijgen van haar allemaal een lekker sapje en een koekje.

Hoe was het om de oorlog mee te maken?
‘Het was heel erg. We snapten er niets van. En het werd steeds beroerder. Iedereen bleef binnen. En er kwamen de hele tijd nieuwe regels bij van de Duitsers. Je mag dit niet en dat niet. Iedereen was bang. Je durfde niet meer met je buren te praten. Voor je het wist werd je verraden. Door de NSB’ers. De straffen waren heel erg. En ze namen alles van je af, ook je fiets. De mensen waarschuwden elkaar en dan moest je omrijden. Je was ook doodsbang voor die fanatieke Duitsers, de SS’ers. Je moest ook je radio inleveren. Wij hadden stiekem een kleintje bewaard waarmee we naar de Engelse radio luisterden. Er werden wel stiekem krantjes gedrukt door het verzet. Die bracht je naar mensen die je heel goed kende. Dat was gevaarlijk. Ik begon een dagboek bij te houden, maar daar ben ik snel mee gestopt. Ik kon niet verder schrijven, want ik moest elke keer huilen. De oorlog is heel erg. We waren heel blij dat de Canadezen kwamen, over de Berlagebrug.’

Heeft u familie verloren in de oorlog?
‘Ja, een oom. Ik was 17 toen de oorlog in 1940 begon. We werden wakker van het geluid van vliegtuigen. Mijn vader zei: Jongens, het is oorlog. We hadden er eerder nooit over nagedacht. Ik dacht het duurt een jaar, maar het duurde vijf jaar. Mijn oom hebben ze doodgeslagen, omdat hij iets had gezegd wat de Duitsers niet beviel. De Duitsers organiseerden ook razzia’s en namen mannen mee naar Duitsland om daar te moeten werken. Op een van de razzia’s hebben ze mijn broer opgepakt. Opeens was hij weg. We wisten niet of hij levend of dood was. En toen, na de oorlog kwam hij ’s nachts opeens thuis. Hij stond voor de deur met twee koffers met eten en stoffen en zei: Leven jullie nog? Ja, toen waren we zo blij. Hij was via Polen teruggekomen. Hij had een paard van de Duitsers gepikt en op reis hadden ze een varken geslacht. Maar hij kon er verder niet over praten.’

U bent zelf 99, hoe oud zijn uw ouders geworden?
‘Mijn vader is 73 geworden, maar die heeft ook heel veel gerookt. Mijn moeder is 102 geworden. Ze is in 2003 overleden en heeft zowel de eerste als de Tweede Wereldoorlog meegemaakt. Mijn grootvader is ook 102 geworden. Ik heb een tante van 104. We worden allemaal dik in de 90.’

Heeft u honger gehad in de oorlog?
‘Ja, we hebben heel veel honger gehad. De mensen hadden niets. Ze gingen naar de boeren in de polder, waar trouwringen werden geruild voor voedsel. Ik ging ook elke dag de polder in en kreeg dan een worteltje of een appeltje. Daar kookte mijn moeder dan iets van. Ik heb zelfs bloembollen gegeten! Dan haalde je de schilletjes eraf, sneed je hem in stukjes en dan in een pannetje om te koken. Er zat helemaal geen smaak aan. Ik vraag me wel eens af of ik gele of rode tulpen heb gegeten. Mensen hadden zo’n honger dat ze ook honden en katten hebben opgegeten. Bij wat nu de Admiraal de Ruiterschool is, waren er aardappels om te eten. Dan gingen we al ’s ochtends om 6 uur in de rij staan. Op blote voeten. Daar kropen sommige kinderen aan het eind nog in de pannen om de laatste restjes eruit te halen. Hoe honger voelt? Dat is moeilijk te zeggen. Je ging een beetje brommen, je maag ook. En dan word je een beetje slapjes, want er komt helemaal geen voeding meer in. Je rammelt aan alle kanten en je bent koud. Steenkoud.’

Was er iets wat u heel erg heeft geraakt?
‘De Joodse mensen werden steeds slechter behandeld. Voor de oorlog zaten we gewoon bij elkaar in de klas. Speelde je met elkaar. Op het Jonas Daniel Meijerplein was een deur met een slot, waar je niet bij mocht komen. Daarachter woonden de Joden. We wisten niet dat de mensen zo werden mishandeld en vergast. Ik herinner me dat er op de Stadhouderskade een bruine vrachtwagen reed. Iemand uit die wagen gooide een hoed naar ons toe. Maar we zijn doorgelopen. We dachten dat het arbeiders waren. Maar achteraf beseften we ons dat het Joden waren. We hadden die hoed moeten oprapen. Misschien zat er een briefje in.’

  

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892