Erfgoeddrager: Danté

‘De mensen in Nederland zijn vriendelijk en eerlijk, zeiden ze’

Zorka van Koningsbrugge-Gostinirovit zit al klaar om de leerlingen van de Pinksterbloem te ontvangen, de amandelen in chocolade staan al op tafel voor ze. Dat is vast een goed begin. Sofie, Maram, Sophie, Dante en Loulou interviewen haar over haar jeugd en haar komst naar Nederland. Ze vertelt dat ze uit Bosnië komt, dat toen nog bij voormalig Joegoslavië hoorde. ‘Ik ben opgegroeid in een dorp tussen de dieren op het land. Ik was een boerenmeisje.’

Waarom wilde u naar Nederland?
‘Het was toentertijd nog rustig in Bosnië, er was nog geen oorlog, er was vrijheid, school was gratis voor kinderen, mensen zaten in het ziekenfonds en alles was goed geregeld. Maar thuis moest ik altijd de andere kinderen verzorgen en hard werken. Mijn vader werkte op het land, mijn moeder moest water sjouwen en ik moest voor mijn broertje zorgen. Als hij jankte kreeg ik meteen op mijn kop van mijn moeder. Ik bracht hem 4 kilometer lopend naar school, en terug. Boodschappen doen was ook ver weg. Ik moest altijd werken voor mijn ouders. Ze vroegen nooit of ik mijn huiswerk had gedaan, dat vonden ze niet belangrijk. Maar ik deed mijn huiswerk als ik op de koeien paste. Als ik van school kwam, moest ik werken, dan verdeelde mijn moeder eerst de taken. Als alles klaar was ging ik slapen, we hadden geen televisie.’

Hoe was de aankomst in Nederland?
‘Toen ik 19 was, was het genoeg voor me in het dorp en wilde ik vertrekken. Ik wilde ergens anders proberen mijn geluk te zoeken. Ik ging naar het arbeidsbureau om werk te vragen in een Europees land. Ze stelden Nederland voor, het land van bloemen en cultuur. Ze vertelden dat er geen bergen waren, zoals bij ons. De mensen zijn er vriendelijk en eerlijk, zeiden ze. Dat vond ik belangrijk. Mijn werk was in een fabriek in Veenendaal, die busjes voor sprays maakte. Eerst moest ik een medisch onderzoek ondergaan, onder andere voor mijn oren, ogen en tanden. Na goedkeuring kreeg ik toestemming naar Nederland te komen. De kosten voor het onderzoek en het ticket naar Nederland werd betaald door de fabriek.

Ik vond het wel jammer dat we geen les kregen, het was slapen, eten en werken. Ik had gehoopt dat we Nederlandse les zouden krijgen, maar dat zat er niet in. Ik wilde wel blijven want ik vond het hier leuk. De taal heb ik uiteindelijk geleerd via de televisie, daar pikte ik Nederlandse woordjes op. Na een paar jaar begon ik wat Nederlands te begrijpen, maar ik vind het nog steeds lastig Nederlands te lezen en schrijven. Ik kon mijn ouders niet bereiken, alleen per brief. Dat vond ik ook wel fijn want dan konden ze niet de hele tijd vragen waar ik was en wat ik deed.’

Wat vond u van het eten in Nederland?
‘Ik vind zuurkool, stamppot en andijvie lekker. Hutspot vind ik vies. Maar toen ik net aankwam was het Nederlandse eten anders en vond ik het niet lekker. Het is wel vooruitgegaan met de vele buitenlandse keukens. Nu heb je meer keuze. Ik kon niet goed tegen de slechte lucht in de fabriek, ik viel er van flauw maar at ook weinig omdat ik het Nederlandse eten vies vond. Ik at alleen het fruit dat voor me werd klaargemaakt. Na doktersbezoek werd duidelijk dat ik bloedarmoede had en als ik niet beter zou gaan eten, zouden ze me terugsturen naar huis. Dit wilde ik absoluut niet want de mensen in het dorp zouden dan gaan roddelen en denken dat ik met verkeerde redenen terug was gekomen. Toen ben ik wel gaan eten.’

Wat was uw eerste indruk toen u naar Nederland kwam?
‘In mijn dorp konden we wanneer we ‘s ochtends wakker werden, meteen naar buiten gaan en aankloppen bij de buren, de deuren waren open en we waren vrij naar binnen te gaan. Als iemand eten had kon je gewoon mee-eten zonder vragen. Hier is het anders, hier moet je eerst een afspraak maken. Ik heb tien jaar met mijn Nederlandse man in Bosnië gewoond. Toen de oorlog uitbrak zijn we, tot zijn grote verdriet, weer naar Nederland verhuisd. Toen mijn man pas in Bosnië woonde, moet hij wennen. De mensen kwamen niet op tijd, en als ik toeterde in het dorp zei hij: hee, stop daarmee, de mensen worden wakker. Maar ik vertelde hem dat dat dat mag in Bosnië. Je mag er zingen en je muziek hard zetten. Maar ik ben inmiddels vijftig jaar hier en ik geloof dat het daar ook veranderd is. Nu moet je er ook een afspraak maken.’

Miste u uw ouders toen ze nog leefden?
‘Ik miste mijn moeder wel, mijn vader niet zo. Mijn vader was een strenge man, maar hij was wel gevoelig en slim. Hij gaf me een boekje, waarin stond waar ik me aan moest houden als 19-jarige vrouw. Geen verkeerde vrienden maken, niet met iedereen wat gaan drinken, geen alcohol drinken, geen stomme dingen doen, in de bus of trein moet je opstaan voor oudere mensen, je moet mensen groeten. Als je ziek wordt moet je meteen naar de dokter gaan en er niet mee blijven rondlopen.’

Vond u het waard om naar Nederland te komen?
‘Tuurlijk, ik heb liefde gevonden, een Nederlandse man. Ik ben getrouwd en heb twee kinderen gekregen. Ze zijn allemaal hier, ik heb ook twee kleinkinderen.’

Erfgoeddrager: Danté

‘Ik ging naar de universiteit in Tunesië en behaalde twee masters’

Door de sneeuw gaan de vier leerlingen van basisschool Strijp Dorp op weg naar het huis van Zakia Hasni. Ze woont in ‘Philipsdorp’. Mevrouw Hasni ontvangt Dante, Kelsey, Akshadha, en Ninjin heel hartelijk. Ze krijgen drinken en ze zet intussen allerlei lekkers op tafel. Mevrouw Hasni is in 1952 in Syriënne in Tunesië geboren. Ze vertelt veel over discriminatie en racisme en het belang van een goede opleiding.

Hoe kwam u in Nederland terecht?
‘Ik kon goed leren en kreeg op mijn zestiende, na het behalen van mijn vwo-diploma, een beurs aangeboden om in Frankrijk te gaan studeren. Dat wilde ik erg graag maar mijn vader vond mij te jong. Dus ging ik naar de universiteit in Tunesië en behaalde twee masters, wiskunde/scheikunde/natuurkunde en economie.

Ik wilde graag naar Nederland toen ik afgestudeerd was want ik had gehoord dat het een land was met veel vrijheid. De ambassade gaf me meteen een visum. Ik was hoog opgeleid en dan ben je overal welkom. Ik reisde naar Venlo omdat ik daar een vriendin kende. Zo snel mogelijk wilde ik de Nederlandse taal leren. Engels, Frans en Arabisch sprak ik al maar geen Nederlands. Als je de taal niet kent dan ken je de mensen niet. In drie maanden leerde ik Nederlands

Ik kreeg direct werk bij een groot internationaal bedrijf. Ze wilden mij graag hebben als tolk omdat het bedrijf met Arabische landen samenwerkte. Ik heb bij veel grote bedrijven gewerkt. Daar werkte ik vaak in een mannenwereld. Soms vonden mannen het moeilijk dat ik daar als vrouw werkte maar ik liet me niet wegjagen. Ik liet me als vrouw niet discrimineren. Ik ben niet bang en ga altijd het gesprek aan, ook als ik gediscrimineerd word.

Ik verdiende meer dan mijn man. Ik had een topbaan. Toen mijn man overleed moest ik een moeilijke beslissing nemen: kiezen tussen mijn carrière en mijn drie kinderen. Ik wilde dat die goed terechtkwamen. Ik zag dat mijn middelste dochter een beetje begon te ontsporen. Toen ben ik gestopt met fulltime buitenshuis werken en ben freelance aan huis gaan werken. Ik stond er alleen voor met drie kinderen. Kinderen hebben veel sturing en begeleiding nodig in de pubertijd en vanaf dat moment werkte ik thuis als tolk/vertaler. Ik heb er geen spijt van dat ik die keuze gemaakt heb. Misschien waren mijn kinderen als ik voor mijn carrière had gekozen, op straat terechtgekomen.’

Hoe leerde u zo snel Nederlands?
‘Ik wilde het heel graag. Als je een land wil leren kennen, dan moet je de taal leren. Als je iets wil dan kan je het. Je hoeft niet heel slim te zijn. Maar als je ècht wil dan kan je alles bereiken. Dat geldt voor jullie ook! Jullie kunnen nog meer bereiken dan ik. Je moet in jezelf geloven. Als je niet in jezelf gelooft bereik je niks. Onthoud dat goed. Als iemand tegen jou zegt: ‘ je kan het niet’ dan moet je zeggen: ‘ik kan het wel’.’

Wat mist u van Tunesië?
‘De warmte en het samenleven. In Tunesië was er veel meer verbinding met elkaar in de buurt, de mensen leefden meer samen. Je hebt bijvoorbeeld geen toestemming nodig om bij mensen op bezoek te gaan zoals hier in Nederland. Je bent er altijd welkom en kan altijd binnenlopen en mee-eten. In Nederland zijn mensen een beetje op zichzelf. In Tunesië kijkt niemand op straat naar waar je vandaan komt. Je bent daar welkom waar je ook vandaan komt.’

Wat zijn de voor- en nadelen van Nederland?
‘Elk land heeft voor- en nadelen. Ik vind Nederland een goed land. Door de tijd is Nederland wel achteruitgegaan. Er is minder begrip voor elkaar en meer discriminatie en racisme. Dat komt ook doordat mensen de geschiedenis niet kennen. Als je de geschiedenis kent kun je elkaar beter begrijpen en elkaar leren kennen en dan gaat het goed.’

Hoe gaat u met discriminatie om?
‘Toen ik hier kwam waren er bijna geen buitenlandse mensen. Het was heel anders. Ik had hoge diploma’s, en werd snel geaccepteerd. En ik ben een vechter: ik leg me niet bij alles zomaar neer, maar vraag uitleg. Maar als je hoog opgeleid bent word je niet gediscrimineerd.’

Erfgoeddrager: Danté

‘Mijn Joodse hoofdmeester werd uit de klas gehaald’

Jade, Isabella, Dante, Jean-Pierre en Nadia van de Bosschool in Bergen interviewen de 89-jarige Frans Busselman in de tuin. Op anderhalve meter afstand. Hij was negen toen de oorlog begon en woonde toen in de Spaarndammerbuurt in Amsterdam.

Hoe was het leven in de oorlog? Hoe anders was die tijd dan nu?
‘Het was een hele andere tijd sowieso. Kleding zag er heel anders uit, minder kleurrijk vooral. Meisjes droegen geen broeken; dat kon niet in die tijd. Je had toen ook geen telefoon thuis, en een smartphone was er natuurlijk al helemaal niet. Er was wel een enkel telefoonhokje, maar meestal belde je bij een bedrijf of garage. Kinderen speelden op straat; daar groeide je op. We pinkelden of we gingen putten, een soort voetbal waarbij de putten aan weerskanten van de straat het doel waren. Er waren bijna geen auto’s. In onze straat was er één. Die reed op gas en had een ballon vol gas op het dak. Een andere auto verderop werd op hout gestookt. Op school was er scheiding van geloof en in zwembaden werden meisjes en jongens  gescheiden. Ik droomde ervan om een beroemd zwemmer te worden. Ik zwom en trainde iedere dag.’

Hadden jullie honger in de oorlog?
‘Ik kwam uit een arm gezin. De eerste drie jaar van de oorlog ging het nog wel, maar de laatste twee jaar hadden we honger. Er was geen eten, omdat alles naar de Duitse legers ging. Wij kregen voedselbonnen en plakzegels die je in kon leveren. Ook maakten we hongertochten; we gingen op de fiets naar boeren om spullen te ruilen voor voedsel. Geld was niets waard, omdat er bijna niets te koop was. Daarom ruilden mensen dingen voor eten. En wat er te koop was, was heel duur: één ei of een fles slaolie kostte 100 euro! Er ontstond veel zwarte handel waar veel geld mee werd verdiend. Na de oorlog was al het oude geld niets meer waard. Er werd nieuw geld gedrukt en iedereen kreeg een tientje. Met het oude geld kon je de muren behangen.’

Wat vond u het ergste toen?
‘Dat we zo weinig te eten hadden en dat er iedere nacht duizenden vliegtuigen overvlogen op weg om Duitsland te bombarderen. Een keer zagen we een vliegtuig recht in de kerk belanden. Ook is mijn Joodse hoofdmeester toen de oorlog begon door de Gestapo uit onze klas gehaald en afgevoerd naar Duitsland. We woonden in een buurt met veel Joodse mensen. In die tijd woonden mensen van een bepaalde groep – Joden, katholieken, communisten – bij elkaar in de buurt. Onze buurt werd afgezet met borden. ‘Joods kwartier’ stond er op. Veel Joden doken onder. Er waren Nederlanders die hen verraadden en daar geld voor kregen, maar er waren ook Nederlanders die ze in huis namen; dat was best gevaarlijk.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Toen bekend werd dat we bevrijd waren, ging ik naar de Dam in Amsterdam. Het stond er vol mensen. Ineens begonnen Duitsers te schieten op de menigte. Ik stond daar middenin. Dat was heel eng. Iedereen rende weg. De burgerstrijdwachten konden de boel niet handhaven. Ik ben hotel De Roode Leeuw ingevlucht.’

           

Erfgoeddrager: Danté

‘De snippers lagen op de dekens’

‘Oud-onderwijzer Jaap Boots was twaalf toen de oorlog uitbrak. Aan Zeeger, David, Marit en Dante van de Matthieu Wiegmanschool in Bergen vertelt hij over de moeilijke periode die hij bewust heeft meegemaakt.

Heeft u moeten onderduiken?
‘Nee, daar was ik te jong voor. We hadden wel onderduikers in huis, en mijn broer zat in Spanbroek ondergedoken. Waarom weet ik niet. Mijn oudste broer was in Duitsland te werk gesteld. Alle jonge mannen werden opgepakt en naar Duitsland gebracht om in fabrieken te werken. Mijn broer Bertus moest glasschade verhelpen. Elke dag moest hij ramen plaatsen; er was werk in overvloed. Mijn broer vluchtte terug naar Nederland en dook onder in Avenhorn-De Goorn bij ooms en tantes die al onderduikers in huis hadden. Niemand mocht het weten. We hebben nooit huiszoekingen meegemaakt. Jan, een vriend van mijn broer, sliep in de vloer tussen de zolder en de slaapkamer.’

Kon u buiten spelen in de oorlog?
‘We voetbalden gewoon op straat, met de buurjongens. En weet je, je kon ook verliefd zijn in de oorlog. Mijn vriend en ik waren op hetzelfde meisje verliefd. Hij is met mijn vriendinnetje getrouwd. Mijn vriend wist haar binnen te krijgen door een potje te vrijen. Tot moeder zei dat het genoeg was. Ik was wel uitgenodigd op de bruiloft.’

Hoe kwam u aan eten?
‘We hadden honger. Gelukkig had mijn tante Betje een briefje voor ons waarmee we aardappelen konden ophalen in Heerhugowaard. Ik ging daar met de handkar naartoe en vertrok weer met drie, vier zakken vol. Terug, met een volle kar, was zwaar én ik kon gepakt worden. Mijn moeder was dolgelukkig met de aardappelen die we hadden gekregen. We woonden dichtbij de tuinen. Daar stonden mooie paaltjes. Mijn zussen en ik gingen wel eens ‘s nachts met een knijpkat stiekem die paaltjes weghalen voor de kachel. We legden ze op een slee en brachten ze naar de kelder. Dat was eigenlijk diefstal.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Ik heb gezien hoe aan de overkant van de weg op een nacht een ondergedoken jongeman door de politie de trap af werd gesleurd. En aan het eind van de oorlog schoot een Engels vliegtuig, tijdens een aanval op Duitse jachtvliegtuigen, door het dak van ons huis, vlak langs waar ik lag te slapen. De snippers lagen op de dekens. Het ergste was toen mijn zesjarige zusje blindedarmontsteking kreeg. Mijn vader ging toen op de fiets naar de huisarts in Alkmaar. Die kwam met de fiets mee naar ons huis. Ik weet nog dat de dokter zei: “Mevrouw Boots, het is te ver gevorderd om helemaal te genezen. Het is helaas te laat.” Mijn zusje is daaraan overleden.’

       

Erfgoeddrager: Danté

‘Ernst werd zwaar mishandeld, maar liet geen namen los’

IJssalon Koco aan de Van Woustraat werd gerund door twee Joodse mannen, Alfred Kohn en Ernst Cahn. De ijssalon staat bekend als een belangrijke plek waar het verzet samenkwam. Bing, Dante, Niassa en Teuntje – van de nabijgelegen 3e Daltonschool – spraken met Freerk van der Meulen en zijn neef Frank; hun opa was de broer van Ernst Cahn. Ze wisten veel te vertellen over de familie en de geschiedenis van de ijssalon. Na afloop wandelden ze naar de plaquette op de plek waar vroeger de ijssalon zat.

Wat weten jullie over het verzet in de ijssalon?
Freerk: ‘Vanaf 1941 kwamen er regeltjes voor Joden. Ze mochten niet meer naar de film of naar het park. Ze mochten heel veel niet meer. Veel mensen waren het daar niet mee eens. Zij gingen zich actief verzetten tegen de Duitsers. Dat deden ze door knokploegen op te richten. Als zo’n ploeg dan een clubje NSB’ers tegenkwam, gingen ze hen met knuppels te lijf. Ernst Cahn zat ook bij zo’n knokploeg hier in de buurt.’
Frank: ‘Koco had meerdere locaties en volgens mijn moeder hadden ze bij Koco het beste ijs uit de buurt. Schuin tegenover de locatie in de Van Woustraat had een NSB’er ook een ijswinkel, maar die liep niet zo goed omdat Koco lekkerder ijs had. Daar waren de NSB’ers natuurlijk jaloers op. De Joodse knokploeg kwam altijd samen in de ijssalon om te vergaderen. De NSB’ers kwamen regelmatig langs om te pesten. Op 19 februari 1941 dacht Ernst Cahn dat de NSB’ers weer voor de deur stonden, maar het was de Duitse politie. Ze kwamen hem en de knokploeg arresteren.’

Wat is er na de arrestatie met Ernst Cahn gebeurd?
Frank: ‘Na zijn arrestatie is Ernst naar de gevangenis in Scheveningen gebracht, waar hij is ondervraagd. Hij is ter dood veroordeeld en uiteindelijk geëxecuteerd op de Waalsdorpervlakte in de duinen bij Den Haag. Alfred Kohn is overleden in concentratiekamp Auschwitz.’
Freerk: ‘In de gevangenis is Ernst eerst zwaar mishandeld. De Duitsers hebben erg hun best gedaan om te weten te komen wie de andere leden van de knokploeg waren. Maar dat heeft hij niet verteld. Ernst Cahn was de eerste Nederlandse verzetsstrijder die is gefusilleerd. Ik vind dat onvoorstelbaar, ter dood veroordeeld worden zonder enige vorm van een rechtszaak.’

Hoe wist de familie dat Ernst was gedood?
Freerk: ‘Bij hen was bekend dat hij zou worden geëxecuteerd. Voor zijn dood heeft hij nog een brief naar de familie gestuurd. We hebben een kopie van de brief. Helaas is het handschrift wat onduidelijk en slecht leesbaar. We weten dat hij afscheid nam en vertelde wat er met de ijssalon moest gebeuren. Helaas kon onze opa zijn broer niet opzoeken om afscheid te nemen. Hij was ook Joods, de kans dat hij ook zou worden opgepakt was te groot. Dat risico wilde hij niet lopen. De vrouw van Ernst heeft het hem kwalijk genomen, maar zij was niet Joods, voor haar was er geen risico.’

Hoe heeft de rest van de familie de oorlog overleefd?
Frank: ‘Onze familie was dus Joods en op straat niet echt veilig. Daarom doken ze onder. Mijn moeder zat met onze opa ondergedoken, de moeder van Freerk ergens anders. Onze opa was een beetje eigenwijs en ging soms ook gewoon de straat op. In de Hongerwinter ging hij wel eens op hongertocht. Op één van de tochten kwam ie een Duitse soldaat tegen. Oeps, zou je denken. Maar wat bleek, deze Duitse soldaat kwam net als onze opa en moeders uit Keulen. Dat schept toch een band, dus zei de soldaat: “Nou loop maar door.” Daar heeft hij wel geluk mee gehad.’

            

Erfgoeddrager: Danté

‘In mijn dekentje zat het trouwboekje van mijn ouders gewikkeld’

Lenny Bierman was acht maanden oud toen de ondergrondse haar onderbracht bij een gezin in Zaandam. Vlak daarvoor waren haar ouders tijdens een razzia meegenomen. Vrijwel haar hele familie zag ze nooit meer terug. Aan Eggo, Danté en Naomi van de 3e Daltonschool vertelt ze de bijzondere verhalen die ze heeft meegekregen.

Wat gaat er door u heen als u aan de oorlog denkt?
‘Ik heb de oorlog niet heel bewust meegemaakt. Ik ben 1942 geboren en was dus drie jaar toen het was afgelopen. Ik heb geen herinneringen aan het verdriet dat veel kinderen wel hebben gehad om het missen van hun ouders. Een ander gemis heb ik wel gehad; dat van bloedbanden, familie.
Natuurlijk heb ik wel de verhalen gehoord, over hoe het destijds met mij is gegaan. Maar ik heb een hele gelukkige jeugd gehad. Ik groeide op zonder oorlogsverleden van mijn echte ouders, die waren er niet meer. Mijn pleegouders beschouwde ik als mijn ouders.’

Waar zat u ondergedoken?
‘Tijdens een razzia in 1943 ben ik naar de bovenbuurvrouw gebracht. Vervolgens kwam de ondergrondse en ging ik naar Zaandam. In mijn dekentje zat het trouwboekje van mijn ouders gewikkeld. Daardoor weet ik hoe ze eruitzagen. De mensen die mij destijds hebben opgevangen, zijn mijn ouders geworden. Heel veel mensen in Zaandam wisten dat het niet klopte. Opeens liepen mijn pleegouders met een baby. En geen pasgeboren baby, maar een flink kindje. Niemand heeft ons ooit verraden. En er woonde zelfs een NSB’er in de straat. Het was maar goed dat mijn pleegvader net als ik donker haar had. Mensen zeiden vaak dat ik op hem leek.’

Wist u dat uw onderduikouders niet uw echte ouders waren?
‘Ik was een jaar of zes en ik had ruzie met een vriendinnetje op straat. Opeens riep ze: “Maar je woont niet eens bij je echte vader en moeder”. Toen ben ik naar huis gegaan en heb ik dat gezegd. Mijn pleegouders zeiden ‘ja, dat is zo’, en hebben het verhaal aan mij verteld. Dat hadden ze zelf sowieso al willen doen, maar ze vonden mij gewoon nog te jong.
Het werd meteen duidelijk dat mijn ouders ook nooit meer terug zouden komen. Toch heb ik dat nog lang gedacht. Het gebeurde namelijk een enkele keer dat er iemand terugkwam, uit Rusland bijvoorbeeld. Maar op een gegeven moment weet je ook dat dat helemaal niet meer kan.’

Heeft u nog contact gehad met familie die de oorlog wel heeft overleefd?
‘Een oom is teruggekomen uit een concentratiekamp. Daar heb ik wel contact mee gehad, maar dat was moeilijk. Ik was nog klein en ook waren mijn pleegouders niet zo op hem gesteld. Na de oorlog is er namelijk heel veel gedaan om de Joodse kinderen weer in Joodse gezinnen te krijgen. Mijn pleegouders wilden dat niet, die waren heel blij met mij. Daar zijn veel rechtszaken en gedoe om geweest, want mijn oom wilde dat ik in een Joods gezin zou opgroeien.
Mijn pleegouders vonden het ook heel moeilijk om over de oorlog te praten. Als ik vroeg hoe ik geboren was, zei mijn vader altijd: “Jij bent niet geboren. Jij hing aan een boom en je riep: pluk mij, pluk mij, ik zal altijd lief zijn”. Dan moesten we allemaal lachen en dan was het weer over. Dan hoefde hij er verder niet over te vertellen.’

               

Erfgoeddrager: Danté

‘Als gemengd gehuwden moesten mijn ouders oppassen’

Fred Dubiez maakte de oorlog mee als enig kind van een Joodse moeder en een niet-Joodse vader. Hij vertelde dat hij eigenlijk een heel gewoon leven had tijdens de oorlog: ‘Ik kon gewoon buitenspelen!’

Met hoeveel mensen woonden jullie in de Tolstraat?
‘We woonden met zijn drieën in huis, ik, mijn vader en mijn moeder. Mijn moeder was Joodse, maar mijn vader niet. Hierdoor hoefden wij niet te vluchten en konden wij gewoon in huis blijven wonen. Gemende huwelijken noemden ze dat. Mijn grootouders woonden een paar huizen verderop, zij hebben de oorlog niet overleefd. Zij zijn samen met mijn oom, tante, neefje en nichtje vermoord in Auschwitz.’

Hoe was het op school tijdens de oorlog?
‘Eigenlijk heel gewoon. Ik ging naar de vrije christelijke school in de Tolstraat, de Oranjeschool. Mijn vader had contact met de hoofdonderwijzer die recht tegenover ons woonde en zo kwam ik op de Oranjeschool terecht. Tot eind 1944 ging ik elke dag naar school. Tot de Hongerwinter begon. Het is heel wrang eigenlijk, dat ik naar school kon, maar het leven moest ook wel doorgaan. Je moet leven!’

Kende u mensen van het verzet?
‘Niet direct. Ik weet wel dat de hoofdonderwijzer, die dus tegenover ons woonde, ooit een heel gezin heeft gered. In de woning boven hem, op 3 hoog, woonde een Joods gezin. Het gezin had zich tijdens een razzia in 1943 verzameld op straat, voor de portiek van hun woning. Vanaf de straat was het gezin niet goed te zien, omdat er een hulstboompje voor de portiek stond. De hoofdonderwijzer zag het gezin buiten staan en riep “Jongens, ga naar binnen! Ze zien jullie over het hoofd. Ze vergeten jullie!” Toen is het gezin weer naar boven gegaan, en werden ze vergeten door de Duitsers. Opmerkelijk! Er woonde zelfs een NSB-familie in datzelfde blok. Toch heeft het Joodse gezin daar nog de hele oorlog gewoond. Dat was echt heel bijzonder, dat dat in mijn straat gebeurd is. Een enorm geluk.’

Heeft u zelf nooit hoeven onderduiken?
‘Wij konden gelukkig vrij rondlopen in Amsterdam. Ik kon gewoon buitenspelen. Gemengd gehuwden bleven vrij van deporatie. Dus omdat mijn Joodse moeder was getrouwd met een niet-Joodse man, hoefden wij niet onder te duiken. Ik had ook geen typische joodse achternaam. De Franse naam Dubiez viel niet op. Wij wisten wel dat we op moesten passen. Dus namen we ook geen onderduikers in huis. Als dat werd ontdekt, dan was mijn moeder meteen het slachtoffer geweest. Dat konden wij niet riskeren.’

Hoe heeft u de Hongerwinter beleefd?
‘In de Hongerwinter was er haast niets te eten. Ik ging soms met mijn moeder naar een gaarkeuken, met een pannetje in mijn hand. Daar kregen we eten wat we normaal niet zouden eten. Bloembollen of suikerbieten bijvoorbeeld. Mijn vader nam weleens wat extra eten mee van werk, zoals een zak aardappelen. Zo zorgden mijn ouder ervoor dat ik zo goed mogelijk kon eten. Soms aten zij minder om mij te kunnen voeden.’

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892