Erfgoeddrager: Casper

‘Alles went, zelfs oorlog en bombardementen’

Ad van Thoor woonde in de oorlog op de Aalsterweg, tegenover waar nu de Coolblue zit. Zijn moeder had een winkel in rookwaren en zijn vader een schildersbedrijf. Ad was vier toen de oorlog begon. Aan Thijs, Ilsu en Casper van de Floralaanschool vertelt hij over die periode in zijn leven.

Kende u NSB’ers?
‘Naast ons huis zat een autobusbedrijfje en daarnaast een café. Daar woonde een NSB-gezin met twee dochters. De familie heulde met de Duitsers en de twee zussen ook. Na de bevrijding werden ze uit hun huis gehaald en midden op straat kaalgeschoren. Dat heb ik gezien. Ook had ik een oom die NSB’er was. Hij was hoofd van het vliegveld. Soms kwam hij bij ons in de winkel. Dan probeerde hij mijn ouders over te halen lid te worden van de NSB. Dat had mijn vader heel veel opdrachten kunnen opleveren, maar hij sloeg het aanbod resoluut af.’

Hoe was het leven op de Aalsterweg?
‘Ik was een kind en kinderen speelden in de oorlog gewoon op straat. Kinderen hebben de gevaren van de oorlog niet door en raken daar ook enigszins aan gewend. Ik speelde met zelfgemaakt speelgoed zoals knellen, spintollen en repen met een koepel. Van oude kranten en elastieken maakten we een voetbal. Aan het einde van de oorlog kropen we stiekem boven op het balkon en zagen hoe in het stadswandelpark de laatste Duitsers verdreven werden door de Engelsen. De Aalsterweg was een belangrijke hoofdweg. Er marcheerden veel Duitse troepen en er reden geregeld jeeps met mitrailleurs. Hierdoor was de Aalsterweg ook een belangrijk doelwit voor de Engelsen tijdens de bezetting. ’s Avonds moesten we het huis verduisteren van de Duitsers, zodat de Engelse vliegtuigen zich niet konden oriënteren. Net na de bevrijding was de Aalsterweg ook een doelwit tijdens het laatste bombardement van de Duitsers. Hierdoor wilden ze voorkomen dat de Engelse tanks makkelijk door konden stoten naar het noorden.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘De Duitsers wilden dus de doorstoot van de Engelse bevrijders stoppen en besloten Eindhoven een dag na de bevrijding, op 19 september 1944, te bombarderen. Ik zat toen, pas acht jaar oud en in mijn pyjama, met zo’n dertig mensen in een schuilkelder. Het was een donkere ruimte met banken en tafeltjes met daarop gaslichtjes. Naast onze schuilkelder viel een bom. Door de explosie ontstond een enorme luchtdruk waardoor alle lichtjes uitgingen. Uit angst renden mensen de kelder uit. Ik was de laatste. Een mevrouw nam mij mee naar de wijk Tivoli en toen het bombardement voorbij was, ging ik terug naar huis. Ik werd uitgelachen omdat ik in m’n pyjama was. Veel huizen waren kapot. Later vernam ik dat vlakbij in een andere schuilkelder, die opgebouwd was met stokken en plaggen, tweeënveertig mensen om het leven waren gekomen. De ingang was geblokkeerd en ze konden er niet meer uit…’

 

 

Erfgoeddrager: Casper

‘Op de klassenfoto zie je dat niemand lachte’

Casper, Ymke en Isa zaten al klaar achter hun laptop op OBS De Weidevogel in Ransdorp en Rafaël, die ziek was, kon gelukkig ook deelnemen met zijn laptop vanuit huis. Even later kwam ook Els Burger vanuit haar huis in beeld. Na wat opstartperikelen door haperend geluid kon het interview beginnen.

Wat merkte u en uw familie van de oorlog?
‘Dat we in oorlog waren, kwamen we via-via te weten, want er was geen televisie en er waren geen kranten meer. Mijn vader werd net als de andere mannen in Nederland te werk gesteld in Duitsland. Daar moesten hij en mijn oom werken in een munitiefabriek. Soms mocht hij naar huis komen, maar als hij naar huis mocht dan moest mijn oom blijven en andersom. Dit deden ze zodat mijn vader niet zou onderduiken, want als hij dat zou doen zouden ze mijn oom straffen.

‘We hadden steeds minder voedsel. Mijn moeder ging op de fiets naar Edam in de hoop daar nog iets te vinden. Toen ze weg was is de Fokkerfabriek gebombardeerd. Die was vlakbij en ook bij ons in de straat is een bom afgegaan. Gelukkig waren wij bij mijn opa en oma. De ramen en deuren waren beschadigd en daardoor moesten we tijdelijk ergens anders wonen. Datzelfde gebeurde ook met de school.

‘Aan het einde van de oorlog ging ik naar de kleuterschool in de Mussenstraat. Ik was toen vier jaar. Op de klassenfoto die toen gemaakt is, zie je dat alle kinderen donkere kleren aan hadden en niemand lachte. Op de klassenfoto na de oorlog is dat heel anders.

‘Mijn opa en oma woonden aan de Leeuwarderweg. Opa had een radio waar we soms stiekem naar luisterden. Ik mocht dit aan niemand vertellen, want je mocht geen radio in het bezit hebben van de Duitsers. De zus van mijn oma en haar man zaten bij de NSB. Als die zouden weten van de radio werd hij zeker in beslag genomen.’

Hoe verging het u en uw naasten na de oorlog?
‘Mijn vader kwam natuurlijk gewoon weer thuis. Wat wel erg is dat hij nooit een schadevergoeding heeft gekregen voor het feit dat hij in Duitsland moest werken. Mijn oom kreeg die wel, maar die had ook in de gevangenis gezeten. Er werd bij ons thuis nooit meer over de oorlog gesproken. Mijn eigen kinderen willen er nu pas meer van weten. Ik zoek het nu zelf allemaal uit.’

Mevrouw Burger laat de kinderen een aantal foto’s van haar gezin en klas ten tijde van de oorlog zien. Ook toont ze de voedselbonnen en de smeerkaas- en krentenbrood in blik. Vooral dat laatste maakt toch wel indruk op de kinderen. ‘Na de oorlog stonden mijn moeder en ik uren in de rij bij de bakker. Ik herinner me dat er vrouwen flauwvielen door de geur van het brood. Ik woog zelf maar 18 pond na de oorlog. Mijn moeder bracht mij en mijn zus naar een boerderij in Blijham in Groningen. Eén van de mannen waar mijn vader mee samenwerkte in Duitsland, had gezegd dat mijn moeder ons naar zijn ouders in Groningen mocht brengen. Het is heel bijzonder dat deze mensen hun huis voor ons openstelden, ons voedden en voor ons zorgden terwijl ze ons helemaal niet kenden. We hebben altijd contact gehouden met elkaar.

‘Ik had ook een vriendinnetje en als ik met haar meeging na school riep ze altijd naar haar moeder dat ze thuiskwam en dat zij, Marleen, het was. Nadat we binnen waren kwam haar moeder dan achter de kast vandaan. De vader, broer en zus van Marleen waren omgebracht in kampen, omdat ze Joods waren. Daardoor was haar moeder nog steeds doodsbang.’

Wat zou u willen meegeven aan de kinderen van nu?
‘Vrijheid is ontzettend belangrijk. Ik mocht thuis zelf bijvoorbeeld kiezen op welke partij ik wilde stemmen. Ook heb ik vanwege mijn beroep van verpleegster geholpen in Polen en later in Wit-Rusland met het wegbrengen van medicijnen en hulpgoederen aan de onderdrukte bevolking. Ook daar heb weer die onvrijheid gezien. In de jaren zeventig liep ik met de Dolle Mina’s voorop, want ik wilde ook stemrecht en ik wilde mijn baan kunnen behouden nadat ik trouwde. Jullie hebben al deze vrijheden aan vrouwen zoals ons te danken. Mensen moeten wat toleranter zijn. Je moet alles kunnen zeggen, maar je moet letten op hoe je dat doet. Wilders bijvoorbeeld, strijdt al twaalf jaar voor waar hij voor staat. Hij slaat vaak wel een beetje door, maar wat hij zegt klopt soms wel, want het is wel waar de gewone mensen over mopperen. Hij woont al twaalf jaar op geheime adressen en moet beveiligd worden. Dat zou niet nodig moeten zijn in een welvarend land als Nederland.’

Erfgoeddrager: Casper

‘De bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan’

John Geelof heeft het interview heel goed voorbereid. Hij sluit zijn computer aan op de televisie en laat Riyana, Casper, Aram en Yildau met behulp van een PowerPoint presentatie mooie plaatjes zien. Niet alleen beelden van de oorlog, maar ook van ervoor. Het wordt zo bijna een geschiedenisles. Meneer Geelof heeft jaren voor de klas gestaan en geniet van de kinderen en hun vragen.

 

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Ik was 4 jaar toen de oorlog begon. Kort nadat de oorlog uitbrak, waren er overal Duitsers en de weken daarna werd er flink gebombardeerd. Ik maakte vijf bombardementen mee. Bij het derde bombardement ging het helemaal mis. De geallieerden vielen de scheepswerven aan die in Duitse handen waren, maar de bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan. Meer dan tweehonderd mensen stierven en veel gezinnen werden hierdoor dakloos. Een man en vier kinderen logeerden daarom een paar dagen in ons huis.’

Was u bang als u Duitsers zag?
‘Soms voerden de Duitsers razzia’s uit. Dat kon een fietsenrazzia zijn, dan stalen ze fietsen. Maar het kon ook een mensenrazzia zijn, om mannen te zoeken tussen de 18 en 40 jaar die in Duitsland te werk konden worden gesteld. Ze gingen van huis naar huis. Er kwam bij ons een officier binnen met een zilveren plaat op zijn buik. Vader was aan het werk. De man bleek ook schoolmeester te zijn. Hij vertelde dat hij zijn vrouw en twee kinderen al heel lang niet had gezien. Na het gesprek zocht hij niet verder in het huis en vertrok. Er waren eigenlijk ook nog wel goede Duitsers.’

Kende u NSB-ers?
‘Mijn vader zat in het verzet, maar was ook schoolmeester in de Bentinckstraat in Oud-West. In het klaslokaal hing een afbeelding van koningin Wilhelmina. Mijn vader vertelde zijn leerlingen over de geschiedenis van Nederland. Dit mocht allemaal niet van de Duitsers. In zijn klas zat een meisje van wie de ouders lid waren van de NSB. Haar was gezegd goed op te letten of er op school anti-Duitse zaken werden besproken. Dat wat er gebeurde, vertelde ze aan haar ouders. Op een dag werd mijn vader door de Duitsers uit de klas gehaald en meegenomen. Naar de Euterpestraat in Amsterdam Zuid, waar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst van de Duitsers zat. Hij dacht dat dit was omdat hij in het verzet zat. Hij deed alsof hij van niets wist. Mijn vader werd twee dagen lang verhoord, en niet op een vriendelijke manier hoor. Er werd met een revolver op zijn hand geslagen, hij brak een vinger en hij hield er een kogel in zijn been aan over. Toch vertelde hij niets. Op een dag stichtten verzetsmensen brand in het Bevolkingsregister zodat de Duitsers niet meer zouden weten waar de Joden woonden. In het hoofdkwartier brak paniek uit. “Raus! Raus!”, riepen de Duitsers. Vader zag de deur open staan en deed alsof er niets aan de hand was. Rustig liep hij naar buiten en hij liep door totdat hij thuis was. Urenlang met een grote omweg via de Oranjesluisen bij Schellingwoude. Hij durfde niet met de pont. Daarna is hij ondergedoken in Gelderland, in de Achterhoek. Zogenaamd omdat hij ernstige griep had en de dokter hem rust voorschreef.’

Erfgoeddrager: Casper

‘Diezelfde nacht begonnen de bombardementen op Schiphol!’

Geroerd is mevrouw Vester door de bloemen die Casper, Eva, Annabel en Casper van de Bos en Vaartschool zelf hebben gekocht en meebrengen naar het interview. Aan de ronde tafel liggen in het midden een schaal met allemaal verschillende snoepjes. Het is de bedoeling dat ze er vooral veel van nemen.

Mevrouw Vester was 11 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde eerst met haar ouders in Heemstede en verhuisde in 1942 naar Zwanenburg. Ze had twee halfbroers die 12 en 13 jaar ouder waren. Tijdens de oorlog zat zij ook op de Bos en Vaartschool, die heette toen nog de Floraschool.

Kunt u zich de eerste dag van de oorlog herinneren?
‘Ik had nog nooit van oorlog gehoord. Het was een zomeravond en ik weet nog dat ik met een vriendin had over oorlog. Ik zei: “Als het oorlog wordt, dan komen ze toch niet ‘s nachts?!” Juist diezelfde nacht begonnen de bombardementen op Schiphol!
Opeens was de wereld heel anders! In de eerste meidagen van de oorlog moest ik in de woonkamer slapen, onder de vleugel. Mijn vader vond dat een veiliger plek voor de bombardementen. Een vleugel is namelijk heel stevig. Later vond mijn vader dat we beter buiten konden slapen, onder de veranda.
Tijdens de mobilisatie zat mijn broer Dani als soldaat in het leger. Hij was 12 jaar ouder. In de meidagen liep er een groepje soldaten langs ons huis. We hoorden ze zeggen: ‘Hee, komt Daan hier niet vandaan?” Bleken ze mijn broer te kennen! Mijn moeder vroeg of ze wisten hoe het met hem ging. De soldaten vertelden dat hij gewond was en in het ziekenhuis lag. Later maakte mijn broer mij wijs dat de kogel nog in zijn kuit zat. Ik geloofde hem niet, maar het bleek echt zo te zijn! De kogel is er vanzelf uitgekomen.

Op school mochten we meedoen in een film over nieuwe verkeersregels, dat leek me wel wat. Later zagen we de film in de bioscoop. Ik vond het prachtig ook al ben maar één seconde in beeld, fietsend op de Wagenweg.
Gek genoeg ging het leven ook gewoon door. In de vakantie kampeerden mijn vriendinnen en ik anderhalve week in onze eigen tuin. Ik heb er nog foto’s van. We droegen slobkousen, dat was toen mode. We maakten ze zelf van schapenwol. We aten tulpenbollen, die vond ik lekker. Mijn ouders hadden stiekem ook een radio. Die verstopten ze heel goed, ze vertelden nooit waar hij stond ook niet aan mij.’

Kende u mensen die de oorlog niet hebben overleefd?
‘Ik heb nog een klassenfoto van de Floraschool. Daarop kan ik zeven Joodse kinderen aanwijzen die de oorlog niet hebben overleefd. Op de foto staat ook een meisje met zwart haar en een scheiding in het midden. Ze heette Norah en was mijn vriendin. Ik vond haar zo aardig. Opeens was Norah ook weg. Een tijd later fietste ik in de Haarlemmermeer en zag ik Norah fietsen met twee mannen naast zich. Ik riep: “Norah! Norah!”, want ik was heel blij dat ik haar zag. Maar ze keek straal langs mij heen en deed alsof ze mij niet kende. Ik voelde dat er iets niet goed was. Pas later begreep ik dat ze misschien was opgepakt. Wie waren die mannen die naast haar fietsten? Ik voelde me schuldig, omdat ik haar misschien in gevaar had gebracht? Ik weet niet wat er met haar is gebeurd en heb er nog steeds verdriet van.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Toen de oorlog voorbij was, was ik zo blij! Ik was 16 jaar en danste met Canadezen. Ik mocht ook mee naar een bal, heel netjes allemaal. Een van die Canadezen logeerde bij ons, Doc heette hij. Later kregen we nog een heel pakket met nylonkousen opgestuurd! Dat was toch iets bijzonders.’

Erfgoeddrager: Casper

‘De politiecommissaris vroeg of mijn moeder de schoenmaker wilde bespioneren voor bonnen.’

De vader van Coby Viersma was tijdens de oorlog door de Duitsers afgevoerd. Ze verhuisden naar de Zwanenburgwal. Haar moeder ging geregeld op voedseltochten om eten voor haar gezin te zoeken.

Fietste uw moeder naar de boeren?
“Ze fietste niet, ze ging met een handkar, samen met haar nicht. Ze probeerden zo veel mogelijk te ruilen bij de boeren. Ik had bijvoorbeeld hele mooie poppen, maar alles is omgeruild voor eten. Mijn moeder had een ingericht huis, meubels, schilderijen en na de oorlog hadden we niks meer. Als je honger hebt zijn bezittingen ineens niet meer zo belangrijk. Ze bleven wel twee weken weg. Mijn broertje en ik bleven bij mijn grootouders op de Zwanenburgwal. Mijn moeder was een hele sterke vrouw, anders hadden wij de oorlog niet overleefd. Op een gegeven moment waren we met zijn zevenen. Dan moet je heel wat voedseltochten maken wil je zeven mensen in leven houden. Dat heeft ze wel gedaan. Mijn broer heeft ze tot het einde van de oorlog aan de borst gehouden. Dat was zijn redding, want hij had altijd voedsel.”

Heeft u ooit een razzia gezien of meegemaakt?
“Ik heb het niet gezien, maar wel gehoord. In de Korte Houtstraat werd een gezin weggehaald. Ik mocht niet kijken van mijn moeder. Ik heb wel mensen horen schreeuwen, Duitsers horen schreeuwen.”

Kende u mensen die onderduikers hadden?
“Ik denk de schoenmaker recht tegenover ons huis. Hij schijnt in de oorlog heel veel goeds te hebben gedaan. De politiecommissaris vroeg mijn moeder of ze wilde spioneren. Dan zou ze voedselbonnen krijgen. Na de oorlog vertelde ze mij dat ze regelmatig mensen naar binnen zag gaan en nooit naar buiten zag komen, maar ze heeft niets verklapt.

Op de Zwanenburgwal was een bedrijf dat heette Merkelbach. Daar schijnt de ondergrondse gezeten te hebben. Mijn moeder had roetzwart haar en als ze langsliep riepen ze: “Hé zwartje, kijk eens omhoog!” en gooiden pakken met crackers naar beneden. Die mensen wisten waarschijnlijk dat mijn moeder een alleenstaande vrouw was.”

Had u het koud?
“Ja. Alles wat brandbaar was ging de kachel in. Zelfs schoenen. Het huis naast ons stond leeg, de bewoners waren weggehaald. Mijn moeder is samen met de bovenbuurvrouw door het dakraam geklommen en hebben daar de panelen gesloopt voor de kachel. Dat gebeurde in alle leegstaande huizen. Er zijn zelfs mensen die trappen hebben weggehaald. Ik en mijn broertje moesten helpen, omdat we niet alleen thuis mochten blijven.”

Heeft u zelf een verhaal wat u wilt vertellen?
“Vlak na de oorlog kwam er regelmatig een lijk bovendrijven in de Amstel. Het waren vaak Duitse militairen. De politie haalde ze met netten uit het water. Een keer dreven er een paar rubberlaarzen met de zolen naar boven. We dachten allemaal dat daar een lichaam onder zat. De brug stond vol met mensen toen de waterpolitie kwam. Iedereen dacht: “Nou, daar komt er weer eentje boven”. Het bleken gewoon twee rubberlaarzen te zijn, waar de lucht in de zolen was gebleven! We hebben vreselijk gelachen.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Casper

‘Platgedrukt in de mensenmassa’

Meneer Kees Stuyfersant woont nog steeds in hetzelfde huis als waar hij met zijn ouders en broertje en zusje woonde tijdens de oorlog. Hij herinnert zich de verdwaalde bommen die op en rondom de Recht Boomssloot vielen en in het water van de Oude Waal. Hij liet ons zien waar het gebeurde. De scherven van granaten die hij toen verzamelde heeft hij bewaard. We mochten er ieder één uitkiezen en meenemen!

Mooi glimmend
“Eén keer zijn er op en rond ons huis vier bommen gevallen. Alle ramen waren kapot en het ledikantje van mijn zusje Ansje lag vol met scherven. Ze mankeerde niks. Een buurvrouw kreeg een scherf in haar longen. Ze is er negentig jaar mee geworden.
Als kind ging ik graag op zoek naar scherven. Vanaf de marinewerf , op de plek waar nu het Scheepvaartmuseum is, werd met luchtafweerkanonnen door de Duitsers geschoten tegen de Engelsen die overvlogen. ‘s Nachts hoorde je de scherven van ontplofte granaten op de grond kletteren. De volgende dag gingen we dan eerder van huis, om op weg naar school scherven te zoeken. Granaten, en ook de scherven ervan, glommen heel mooi. Als de zon scheen zag je ze in de verte al liggen. Na de oorlog had ik twee blikken met scherven verzameld!”

Kinderverzet
“Als kinderen zongen we verzetsliedjes. Sommige liedjes ken ik nog. Dat was voor ons de manier om verzet te plegen:

Een Engelse torpedo, jaha
Die voer eens langs de Duitse kust
Ze gingen aan de Führer vragen
Of hij zure bommen lust
In de heldere maneschijn
Bombarderen we Berlijn
En dat vindt de Führer helemaal niet fijn!”

7 mei op de Dam
“Met mijn achtjarige broertje Reggie ging ik op 7 mei 1945 naar het bevrijdingsfeest op de Dam. Opeens werd er geschoten door Duitse soldaten en ontstond er paniek. Iedereen rende weg en in het gedrang werd mijn broertje uit mijn hand gewrongen, terwijl ik met de massa mee naar het Damrak werd gesleurd. Daar gingen we plat op de grond liggen. Ik kreeg het benauwd en kon nog net schreeuwen: ‘Help, ik stik!’ Opeens werd het licht om me heen, iedereen rende weer verder. Ik ben naar huis gerend en kwam zonder glazen in mijn bril aan. Mijn moeder was erg in paniek maar opeens ging de bel: daar stond Reggie, onder het bloed. ‘Ik heb niks!’ zei hij. Het bloed was van iemand anders. Wij waren ongedeerd.”

foto’s: Marieke Baljé

Erfgoeddrager: Casper

‘Ik wilde niet geloven dat dit mijn moeder was, ze was zo veranderd’

Wij interviewden Marian Smook, ze woonde in de Pijp, maar ging in de Rivierenbuurt naar school.

Uit wat voor gezin kwam u?
‘Ik had een Joodse moeder en een niet-Joodse vader. Ik was de oudste van 3 kinderen, ik had nog een jonger broertje en zusje. Ik zat op de 6e Montessorischool (nu de Anne Frankschool) in de Niersstraat en wij woonden in de Pijp. Ik liep elke dag naar school, wat ongeveer 35 minuten lopen was. Toen de oorlog uitbrak is mijn vader bij mijn moeder weggegaan want hij vond het te griezelig om met een Joodse vrouw getrouwd te zijn. Mijn moeder moest dus in haar eentje voor ons zorgen en dat was best zwaar. We hadden weinig te eten en hadden recht op een half broodje per dag, die we met bonnen konden kopen. We hadden geen verwarming in huis want het was te duur om veel te stoken, dus we sliepen vaak met z’n vieren in het bed van mijn moeder. We bleven, als we niet naar school gingen, zo lang mogelijk in bed liggen. Veel schoolgebouwen waren door de Duitsers ingenomen, dus we hadden veel minder les dan normaal. In bed was het lekker warm en we lagen dicht tegen elkaar aan. Om de tijd te doden zongen we liedjes met elkaar, dat was erg gezellig.’

Heeft u de hele oorlog in Amsterdam gewoond?
‘Nee, we hadden steeds minder te eten en op een gegeven moment zijn wij kinderen naar het oosten van het land vertrokken. Daar was veel meer eten dan in de stad. We werden in een dekschuit geladen en over het IJsselmeer naar Kampen gebracht. De volgende dag kwamen er allemaal gezinnen uit de buurt om een kind uit te zoeken. Dat klinkt heel gek maar zo ging het echt, er werd gekeken welk kind in welk gezin zou passen. Toch voelde het heel akelig omdat het een soort keuring was. Ik voelde mij als oudste kind erg verantwoordelijk voor mijn broertje en zusje en toen het er op leek dat er geen plek was voor mijn broertje in hetzelfde dorp als ik (Ommen), ben ik enorm tekeer gegaan. De mensen schrokken en werden boos op mij, want ik moest dankbaar zijn dat we werden opgenomen. Uiteindelijk kwam er een meneer naar mij toe, die zei dat hij ook uit Ommen kwam en voor mijn broertje wilde zorgen. Ik mocht elke dag langskomen om hem te bezoeken en kijken of het goed met hem ging. Hier kon ik mee leven en zo konden we alle drie in hetzelfde dorp blijven.’

Had u wel eens contact met uw moeder of familieleden toen u tijdens de oorlog in Ommen woonde?
‘Nee, want ze was ondergedoken in Amsterdam en ik mocht geen contact met haar hebben. Echter aan het einde van de oorlog heeft mijn moeder mij opgezocht. Ik had mijn moeder natuurlijk al lang niet gezien en was gewend aan de vrouwen van het platteland. In mijn herinnering had ik een prachtige, knappe moeder met een mooie gave huid, een lief gezicht en zeer verzorgde kleding aan. Maar toen ze mij kwam opzoeken herkende ik haar niet. Ze was heel erg vermagerd, had inmiddels grijze haren gekregen en een huid die helemaal gerimpeld was. Ik negeerde haar, ik wilde niet geloven dat dit mijn moeder was want in mijn gedachten zag ze er zo anders en mooier uit.

Na de oorlog gingen wij weer naar Amsterdam en groeiden daar verder op. Ik ben er later achter gekomen dat bijna de hele familie van mijn moeder is vermoord in de diverse kampen, niet teruggekomen is echt een fout woord.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892