Erfgoeddrager: Bilal

‘We werden wakker met het idee feest te gaan vieren’

Bilal, Sherihan, Youssra, Jason en Imane staan nog buiten in de zon te wachten als Huub Liebrand (87) aan komt fietsen. ‘Is dat hem? Dat kan toch niet?’ De leerlingen vinden Huub te jong en te fit om de oorlog mee te hebben gemaakt. Maar Huub heeft het zeker meegemaakt en vertelt daar uitgebreid over aan het groepje kinderen van IKC Het Talent.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘De oorlog begon op 10 mei 1940. We werden wakker – we sliepen met alle kinderen op één kamer – en we hoorden vliegtuigen en schieten. We keken het raam uit en zagen Duitse vliegtuigen waarop werd geschoten door het Nederlandse leger. Er werd heel veel mis geschoten, maar ook een keer raak. Er stortte een vliegtuig neer. Op die datum waren mijn ouders 12,5 jaar getrouwd. We werden wakker met het idee feest te gaan vieren, maar in plaats daarvan was het oorlog. Na een paar dagen gaf het Nederlandse leger zich over. Wij gingen naar de Hoofdweg om te zien hoe de Duitsers de stad binnenkwamen.’

Had u hobby’s?
‘Dat had je vroeger eigenlijk niet. Ik kwam uit een arm gezin dus er was ook geen geld voor extra activiteiten. Ik speelde veel op straat, want er waren toen nog helemaal geen auto’s. De straten waren helemaal leeg. We waren vooral veel aan het voetballen. Als je tegen een put schoot, was het een doelpunt. Ook speelden we een spelletje, dat heette pinkelen. Iemand gooide een houtje en de ander moest dat wegslaan met een stok. ’s Avonds zaten we met z’n allen in de kamer in het donker en de kou. Het licht was afgesloten en er was geen verwarming meer. Je zat daar maar, er was niks te doen.’

Waarom was er geen verwarming?
‘We hadden een haard, een kachel. Daar moesten kolen in, maar die kolen waren ook niet meer te krijgen. Toen hebben we zelf een klein noodkacheltje gemaakt van een oud blik. Hier kon je kleine stukjes hout in stoken om toch een beetje warmte te krijgen. Hout werd schaars dus je ging overal op zoek naar hout. Hele huizen werden gesloopt en in stukjes in kacheltjes gestopt door de mensen. Ik ben zelf ook wel eens hout gaan stelen met mijn broer. We sloopten stukjes van een houten brug. We vonden het maar spannend. Een paar dagen later wilden we teruggaan, maar toen was de hele brug weg. Andere mensen hadden de brug ook ontdekt.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Heel veel. Op een gegeven moment was alles op de bon. Dan moest je in de rij staan bij de gaarkeuken om eten te krijgen. Veel mensen vielen in de rij al flauw van de honger. Vooral de hongerwinter was slecht. Toen was ik inmiddels 11 jaar dus die tijd kan ik me goed herinneren. Mijn moeder had op een avond een zakje poeder waar je water aan toe moest voegen en dan had je zogenaamd pudding. Het was niet te vreten. We gingen maar naar bed, want er was toch niks anders te doen. Midden in de nacht werden we allemaal wakker, we hadden zo’n vreselijke honger dat we toch maar die pudding op hebben gegeten.’

Kende u Joodse mensen?
‘Tijdens de oorlog niet, maar jaren na de oorlog heb ik mijn eerste vrouw leren kennen. Zij was Joods en zij had dus wel onder moeten duiken, net als haar hele familie. Ik ken veel verhalen van haar. Ze zat eerst ondergedoken bij een schoenmaker in de stad, maar ze moest vaak van adres wisselen als het te gevaarlijk werd. Dan werd ze weer ’s nachts opgehaald en ergens anders heengebracht. Uiteindelijk heeft ze een groot deel van de oorlog doorgebracht in het zuiden van Limburg. Mijn vrouw had allemaal familiefoto’s bewaard van voor de oorlog. Soms bekijk ik die foto’s nog wel eens. Al die ooms, tantes, neven en nichten van die foto’s waren tijdens de oorlog vermoord. Vreselijk wat zij hebben meegemaakt.’

Erfgoeddrager: Bilal

‘Door de Hongerwinter heb ik nog altijd last van mijn maag’

Het interview met Aart Janszen vindt plaats op de Dapperschool. Ibrahim, Bilal, Wael en Hamza uit groep 8 hebben hun vragen goed voorbereid en hebben er zin in. Aart Janszen, die vlak voor de Kristalnacht in 1938 werd geboren, ook. Al snel komt er een gesprek op gang, en kijken de kinderen heel af en toe op hun blaadje met vragen.

Heeft uw vader in het verzet gezeten?
‘Mijn vader heeft een klein beetje in het verzet gezeten. Dat heeft hij mij pas na de oorlog verteld. De Telegraaf was de enige krant die was toegestaan, dat was een pro-Duitse krant. Mijn vader bracht een illegaal krantje rond, De Waarheid. Ik ging met mijn vader mee als hij de krantjes rondbracht. Zo leek het voor de buitenwereld alsof hij met zijn zoontje aan het spelen was. De Duitsers hadden niet door wat hij echt aan het doen was. Daarom noemde mijn vader mij de jongste verzetsstrijder van het land.’

Wat voor invloed heeft de bezetting op u gehad?
‘Na afloop van de oorlog, of zoals ik het noem ‘de bezetting’, was ik zes jaar. Ik ging toen pas naar de lagere school, omdat de school tijdens de oorlog bezet was door de Duitsers. Pas op de lagere school begon ik te begrijpen wat er gebeurd was. Nog steeds vind ik een groep met soldaten of agenten doodeng. Niet als het er één is, maar wel als er bijvoorbeeld tien bij elkaar staan. En door de Hongerwinter, toen er heel weinig te eten was, heb ik nog altijd last van mijn maag. Dat hebben veel mensen van mijn leeftijd die die winter hebben meegemaakt. Het gevolg is ook dat ik nu altijd mijn bord leeg eet. Als ik rijst eet, ben ik een tijd bezig om alle korreltjes op te eten, want stel je voor dat je er eentje laat liggen. En als mijn kleinkinderen hun bord niet leegeten, ben ik wel een beetje boos.’

Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?
‘Ik weet nog dat ik heel vaak bang was om niks. Mijn moeder las me vroeger voor bij een lampje aan tafel. Verder was het echt hartstikke donker in huis. Ik was bang dat in een hoekje van de kamer een mannetje zat dat mijn oren wou pikken. Bij het voorlezen zat ik dus vaak met mijn handen achter mijn oren naar mijn moeder te luisteren. Ook herinner ik me dat ik een keer ‘s avonds met mijn zusje vlakbij de Middenweg liep, op weg naar huis. Het was bijna spertijd. Ik was vijf of zes jaar oud. Ik woonde vlak bij een begraafplaats in Betondorp. Ik wist niet precies hoe laat het was en in de verte zag ik bij de Middenweg een soldaat staan met een geweer over zijn schouder. Daar moest ik langs. Ik was heel bang. Stel je voor dat het spertijd was en wat als ik dan nog niet langs deze soldaat was? Wat zou hij met me doen? Doodeng was dat. Ik dacht hele erge dingen, had kinderangsten, en kan na zo’n  lange tijd nog steeds navertellen hoe dat voelde. En ik was ook een keer ‘s avonds vlak bij huis buitenspelen, toen het luchtafweergeschut klonk. Daarmee schoten de Duitsers op Engelse vliegtuigen. Als ze gingen schieten was er luchtalarm, wat je nu ook hoort op de eerste maandag van de maand. Dan moest je zorgen dat je binnenkwam, er konden kogels en scherven op je komen. Maar ik durfde niet naar huis te lopen en het luchtalarm bleef maar gaan. Van mijn oudere broer had ik geleerd om dan plat tegen de muur te gaan staan en dat deed ik. Ik was doodsbang. Mijn moeder miste me en kwam naar me toe gerend. Ze pakte me op en rende met me naar huis.’

 

Erfgoeddrager: Bilal

‘Mijn tante is gaan snuffelen in papieren en zo ontdekte ze dat Joods was’

Op de Catamaran Landlustschool in Amsterdam-West ontmoeten Issam, Bilal en Nawfal de 65-jarige Marja Ruijterman. Zij is verteller van beroep. Haar moeder heeft haar veel verhalen over haar familie tijdens de Tweede Wereldoorlog verteld, Marja vertelt deze verhalen alsof ze er zelf bij was. De jongens hebben zich goed voorbereid. De sfeer is losjes, de achtste groepers vuren vraag na vraag af op Marja.

Hoe was het om de verhalen van uw moeder te horen?
‘Heftig. Ik was een jaar of negen toen mijn moeder vertelde wat er was gebeurd met haar familie. Daar ben ik heel erg van geschrokken ondanks dat mijn moeder het heel lief en zacht vertelde. Haar vader, oma, opa, neefjes en nichtjes zijn omgekomen in het concentratiekamp Sobibor, gedood door de Duitsers. Ik kon niet bevatten dat haar hele familie was vermoord. Daarom moest ik verschrikkelijk huilen. Mijn moeder vertelde ook over haar kat. Omdat ze honger hadden, moesten ze die op een gegeven moment opeten. Mijn moeder hield van dat beest. Ze zag een gerecht en ze rook vlees, dat was heerlijk! Ze hadden dagenlang niets te eten gehad. De nieuwe man van mijn oma begon ineens te miauwen en toen had ze door dat het de kat was en kon ze niet meer eten. Oma zei “eet nou, eet nou, je bent ziek, je moet eten!” Maar mijn moeder kon geen hap meer door haar keel krijgen.’

Stal uw moeder wel eens tramblokjes en is ze daarvoor opgepakt?
‘Ja, ze heeft wel eens tramblokjes van de Kinkerstraat gejat. Er was nog geen centrale verwarming, er werd nog met hout of kolen gestookt. Een keer is ze betrapt door twee Duitsers, die hielden haar tegen en pakten haar vast. Eén van hen pakte mijn moeder en de ander ging achter een vriendin van mijn moeder aan. Degene die mijn moeder had gepakt zei: “Ga maar gauw want ik heb ook kinderen.” Wat een geluk dat ze net een goeie trof die niemand wilde straffen. Veel Duitsers wilden het leger ook helemaal niet in maar werden gedwongen.’

Kunt u het verhaal van de ontsnapping van uw halfzus vertellen?
‘Ik was een jaar of vier en we woonden in de Pijp. Op een dag werd er aangebeld. Mijn moeder deed open en we hoorden iemand schreeuwen. Ik ben snel onder de tafel gaan zitten. Mijn moeder kwam boven met een meisje van een jaar of zestien, dat bleek haar halfzusje Sarah te zijn. Wat was er gebeurd? Nadat mijn opa gescheiden was, is hij met een Joodse vrouw getrouwd. Die had al een kindje en samen kregen ze baby Sarah. Toen er een razzia kwam, hebben mijn opa en zijn vrouw hun baby aan de buren gegeven omdat ze bang waren dat er iets mee zou gebeuren. Ze hoopten dat die buren voor hun baby zouden zorgen tot ze weer terug zouden komen. Maar die buren durfden dat niet aan en hebben de baby aan de Duitsers gegeven. De Duitsers hebben de baby naar een crèche met Joodse kinderen gebracht. Een heleboel van die kinderen zijn daar weggesluisd in zakken of in een vuilnisbak. Een daarvan was baby Sarah, mijn tante. Ze is toen opgevoed bij een gezin in Delft, maar zij wist niet dat ze Joods was. Die familie had haar verteld dat Joden slecht zijn en dat ze daarom opgepakt werden. Zij geloofde dus dat Joden slecht waren. Op zeker moment voelde ze dat er iets niet klopte omdat ze steeds werd uitgescholden voor Jodenkind, ze begreep niet waarom. Ze is gaan snuffelen in papieren en ontdekte dat ze niet Maria Vensela heette maar eigenlijk Sarah Dresden en dat ze Joods was en nog twee zusters had. Ze heeft gewacht tot ze zestien was en toen is ze op zoek gegaan, zo vond ze mijn moeder. Mijn moeder was helemaal over de rooie omdat ze haar zuster zag, ze kende haar alleen maar als baby’tje.’

    

 

 

 

Erfgoeddrager: Bilal

‘De kogels vlogen om mijn oren’

Nmachi, Raudha, Sofia, Ramses, Ayoub, Yassine en Bilal interviewden Frederika de Boer-Blom. Zij werd geboren in Amsterdam-West, maar verhuisde tijdens de oorlog naar Amsterdam-Oost. De leerlingen van de Flevoparkschool zitten op het schoolplein in een kringetje om Frederika heen en luisteren aandachtig naar haar verhaal.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Ik woonde toen nog in Amsterdam-West. Er ging een luchtalarm af en ik weet nog dat ik aan mijn vader vroeg: ‘Wat is dat voor een geluid?’ Toen zei mijn vader: ‘Nu is het oorlog.’ Maar je weet niet wat dat is als je vier of vijf jaar oud bent. Mijn moeder wilde verhuizen naar Oost. Haar broers en zuster woonden in Nes aan de Amstel en die verbouwden allemaal aardappelen, groenten en fruit. Dat brachten ze wel eens met een handkar of een melkwagen. Nu woonden we dichter bij de familie en konden ze makkelijker eten brengen. Ik ging naar de Pastoor Hesseveldschool, in de Obistraat.’

Heeft u wel eens sirenes of bommen gehoord in de oorlog?
‘Ja, er ging vaak een luchtalarm af. Dan moest je maken dat je naar huis ging. Eén keer kon ik nergens op tijd binnen zijn. Er werd geschoten en de kogels vlogen om mijn oren. Een rijwielhandelaar haalde mij naar binnen. Ik was zo bang; ik was nog zo klein. Van angst had ik in mijn broek geplast. Mijn vader en moeder waren blij dat ik weer heelhuids thuiskwam. Je was vaak bang dat er een bom viel of dat er geschoten werd. Bij ons in Oost is gelukkig nooit een bom gevallen. Wel een keer bij mijn familie in Nes aan de Amstel. Ik lag in de slaapkamer van mijn oma. Mijn oma was heel gelovig dus ze had overal Mariabeeldjes en kruizen staan. Hierdoor voelde ik me zo veilig. Even later kwam iedereen uit bed. Iets verderop in het weiland was een bom gevallen. Daar ben ik later met mijn vader nog gaan kijken. Er was niets geraakt, maar het gaf wel een harde knal en er was een diep gat in de grond gemaakt.’

Ging u nog wel eens naar uw familie toe?
‘Ik ging een keer met mijn vader mee op de transportfiets om naar een tante te gaan in Nes aan de Amstel. Langs de Amstel was een plek waar allemaal Duitsers stonden. We moesten afstappen. Ik moest huilen, want ik vond het eng, al die Duitse soldaten in uniform. Ik was misschien zes of zeven jaar oud. Er werden meer mensen met een fiets aangehouden. Iedereen moest zijn/haar fiets afgeven. Wij moesten nog een heel eind fietsen en wandelen naar mijn familie. Mijn vader sprak een beetje Duits en ging in gesprek met een Duitser. Uiteindelijk mochten we doorgaan en de fiets houden. Alle anderen moesten wel hun fiets inleveren. We hebben de fiets daarna bij een oom afgegeven en zijn verder gaan lopen. We moesten wel minstens tien kilometer lopen. Bij een kennis in de buurt heb ik onderweg nog een bord pap gekregen.’

Heeft u honger gehad tijdens de oorlog?
‘Ja, je hebt vast wel gehoord van suikerbieten. Die werden in de oorlog gekookt, fijngemalen en dan werden er koekjes van gemaakt. Het was een hele vieze smaak; ik vond het niet lekker, maar ik heb er vast wel eens een hap van genomen. Door de familie van mijn moeder zijn we gered, omdat zij eten verbouwden en dat naar ons brachten. Dat is ons geluk geweest. Bij de kruidenier kreeg je een bord pap tussen de middag, dat was alleen voor kinderen. Ik vond het niet lekker, maar er was niet veel anders. En ook kon je soms met een pannetje naar de gaarkeuken, daar kreeg je een lepel soep. Nou ja, het was meer water dan soep. De gaarkeuken was vaak in een school, ingericht als keuken.’

Erfgoeddrager: Bilal

‘We dragen het koloniaal verleden nog elke dag bij ons, door de namen die ons gegeven zijn.’

Bilal, Furkan en Mohamed van het Edith Steincollege in Den Haag interviewden Nathalie Pengel-Wong.

Wat is uw afkomst en hoe komt u aan uw naam?
‘Toen de slaven vrij kwamen, moesten ze ook een naam hebben. Want ze hadden alleen maar hun dag-namen van toen ze uit Afrika kwamen. Als je op zondag geboren was heette je: Kwasi en de meisjes heette Kwasiba. De ex-slavenhouders moesten hun een naam geven en zo verzonnen ze de meest vernederende namen: Verdriet, Geduld, Servet, Nooitmeer.  De meeste plantages gingen failliet, maar soms kochten ex-slaven zo’n plantage. De familie van mijn man heeft zo’n plantage gekocht. En tot op de dag van vandaag wonen ze daar nog. Op die plantage hadden ze alle slaven een naam die met een P, gegeven; Peroti, Plet, Pirou, Pocorni. De familie van mijn man werd Pengel genoemd. Jan Pengel kreeg stiekem onderwijs van Duitse zendelingen. Zo kwam hij na de afschaffing aan het hoofd van al de mensen van die plantage. Hij heeft een fonds opgezet, zodat ze de plantage konden kopen. Toen de plantage 135 geleden gekocht werd hebben ze een vlag laten maken.
Ik ben zelf een cocktail, ik stam af van twee zwarte oma’s, ex-slavinnen. Een had een zwarte vader, de ander een Joodse vader. Mijn opa was een van die contractarbeiders die naar Suriname gekomen was. Hij heette Wong Pang Ong, maar de ambtenaar die zijn dochter moest inschrijven vond dat te lang, dus werd het: Wong. Hij was eigenaar van een fabriek waar laarzen werden gemaakt. Speciale laarzen die ze naar Nederland stuurde in de Tweede Wereldoorlog.’

Hoe merkte u dat u in een kolonie leefde?
‘Je had te maken met de wetten van de koloniale overheerser. De verschillende bevolkingsgroepen mochten hun eigen cultuur behouden, maar ze verstonden elkaar niet, dus toen hebben ze een taal verzonnen: het Sranan Tongo. Zo konden ze elkaar wel verstaan. Die taal spreken we tot op de dag van vandaag nog. Maar door de verdeel-en-heers politiek probeerden ze de verschillende groepen uit elkaar te houden. Nederland was de baas. Dus het onderwijs was ook in het Nederlands. Je moest Nederlands praten. Dat stond ook op borden op het schoolplein: “Het is verboden om Surinaams te praten.” Alle boeken kwamen uit Nederland. Wij moesten leren van Daantje die op het ijs was. We hadden geen idee wat ijs was. Wij kenden alleen schaafijs. We kregen geen aardrijkskunde en geschiedenis van Suriname, maar van Nederland. We moesten aanwijzen op kaarten waar de Rijn Nederland binnenkomt.
Ik ben later orthopedagogie gaan studeren in Nederland. Toen de kinderen klein waren bleef ik thuis, maar ging ’s avonds naar de sociale academie om maatschappelijk werk te studeren. In Suriname heb ik toen opbouwwerk kunnen doen op de plantage van mijn man zijn familie.
De koloniale tijd is pas in 1974 geëindigd. We kregen een nieuwe vlag. De multiculturele samenleving is eigenlijk een voorbeeld voor de wereld. Want in Suriname weten ze samen te leven: alle feestdagen worden gevierd.‘

Erfgoeddrager: Bilal

‘Ik heb mijn hele leven een familie gemist’

Als Bilal, Felix en Nihad van de Admiraal de Ruyterschool aankomen bij het huis van Yvonne van der Zwaard worden ze al opgewacht door haar man. Mevrouw van der Zwaard heeft veel nare dingen meegemaakt tijdens de oorlog, maar ze kan er goed over vertellen. De leerlingen luisteren aandachtig naar haar verhaal onder het genot van stroopwafels en een glaasje bananensap.

Hoe was het voor u om een Duitse moeder te hebben en een joodse vader?
‘Het was heel lastig. Mijn moeder werd na de oorlog met de nek aangekeken, want ze had natuurlijk een Duits accent. Dat was niet makkelijk. Ik werd altijd gepest. De ene keer werd ik uitgescholden voor ‘vuile jood’ of ‘brillenjood’. Een moeder kwam zelfs eens naar ons toe op het schoolplein en zei dat ze ons waren vergeten te vergassen. Ik snapte helemaal niet waar die vrouw het over had, want ik was te jong om het allemaal te begrijpen. Toen ik het thuis aan mijn moeder vertelde, werd ze furieus. Ze is naar school toe gegaan en dat is nog een hele rel geweest. Na de oorlog was mijn moeder zo bang voor die joodse identiteit dat ik naar de zondagsschool werd gestuurd. Dat was op de Admiraal de Ruyterschool. Ik kan me de ingang nog herinneren met een ijzeren hek. Daar kreeg ik elke zondag Bijbelse les.’

Wat is er met uw vader gebeurd tijdens de oorlog?
Mijn vader hoefde niet onder te duiken omdat mijn ouders gemengd gehuwd waren. Wel kwamen er joodse vrienden van hem bij ons onderduiken. Mijn vader had het plafond in de meterkast verlaagd zodat daar een loze ruimte ontstond. Als er dan werd aangebeld, gingen de onderduikers snel die ruimte in. Onze Duitse buurman heeft verraden dat mijn vader onderduikers in huis had. Mijn vader werd eerst vastgehouden in de gevangenis op de Weteringschans. Daarna moest hij aan de weg werken op Schiphol. Dat was heel zwaar werk, vooral als je dat niet gewend bent. Omdat hij een keer pauze nam, werden die bewakers zo kwaad dat hij naar Westerbork is gestuurd. Van Westerbork is hij met de trein naar Auschwitz gestuurd. Mijn vader heeft nog allerlei briefjes uit de trein gegooid die ik nog steeds heb. Ongeveer tien jaar geleden zijn wij er pas achter gekomen dat mijn vader vanuit Auschwitz naar een werkkamp was getransporteerd. Toen de Russen in februari 1945 Berlijn kwamen bevrijden, zijn al die gevangenen op een dodenmars gestuurd. Ze moesten 200 kilometer lopen op blote voeten. Dat heeft mijn vader kennelijk niet overleefd. Ik vond het zo’n treurig verhaal dat wij nooit hebben geweten wat er met hem was gebeurd en dat hij dan zo is overleden uiteindelijk. Wij zijn dat dus pas 60 jaar later te weten gekomen.’

Hoe is het jullie na de oorlog vergaan?
Na de oorlog wisten we eerst niet wat er was gebeurd met mijn vader. Mijn moeder is overal gaan vragen. Omdat er geen overlijdensbewijs was dat mijn vader ergens was overleden, kreeg mijn moeder ook geen uitkering van de Nederlandse regering. Alle familieleden van mijn vader bleken ook overleden te zijn. Ik heb mijn hele leven een familie gemist. Ik had alleen mijn moeder en mijn zus. Na de oorlog werden wij gesteund door een Amerikaanse familie via een stichting. Alle joodse en half joodse kinderen kregen Amerikaanse pleegouders die elke maand geld stuurden. Ze stuurden ons ook pakketten met eten en kleding wat we helemaal niet kenden. Ik had hele mooie Amerikaanse kleding, dat had geen kind in die tijd. Wij moesten elke maand een brief naar die familie sturen. Hun steun heeft ons er doorheen gesleept. Onze Duitse buurman, die mijn vader had verraden, zat na de oorlog gevangen. Toen hij weer vrij kwam, moest ik altijd met een grote boog om zijn woning heen lopen van mijn moeder. Wij hebben jarenlang nog naast die man gewoond. Dat was heel erg. Hij had mijn vader verraden voor geld. Hij had daar 7,50 gulden voor gekregen. En dat terwijl mijn ouders voor de oorlog bevriend waren met de buurman.’

 

Erfgoeddrager: Bilal

‘Die eerste boterham…’

Astrid Visser was nog maar een peuter, maar toch heeft ze scherpe herinneringen aan de oorlog. Zoals aan de dag dat een Duitser met een geweer hun huis binnenkwam en naar haar vader vroeg. Gelukkig kon ze goed geheimen bewaren.

Hoe kwamen uw ouders aan eten?
“Mijn vader ging langs bij boeren in Noord-Holland om onze nieuwe lakens te ruilen voor aardappels of groenten. Soms kreeg hij wat extra, dat was fijn want in de oorlog werd mijn broertje geboren. In de laatste winter was er echt bijna geen eten meer en hadden we ook niets meer om te ruilen. Gelukkig was de oorlog bijna afgelopen en werden er meteen na de bevrijding voedselpakketten gedropt bij ons in de buurt. Zodra zo’n pakket op de grond lag, renden er mannen op af om het naar een verzamelpunt te brengen. Meel en de boter gingen naar de bakker en als het brood klaar was, stonden er rijen mensen te wachten. Die eerste boterham, met een dikke laag boter en suiker, net als cake… zo heerlijk.”

Heeft u ook een bombardement meegemaakt?
“Ik zat op de kleuterschool in Tuttifruttidorp toen op een dag Engelse vliegtuigen overkwamen. Ze wilden in Noord een fabriek beschieten waar vliegtuigonderdelen voor de Duitsers werden gemaakt. Maar in die tijd konden ze nog niet zo precies richten waardoor het mislukte. Een bom ontplofte op nog geen 100 meter van onze school. De juf liet alle kinderen schuilen in het hok waar normaal gesproken de schepjes en fietsjes stonden. Terwijl de bommen vielen, vertelde de juf een verhaal om ons af te leiden. Ze moest steeds harder praten om boven het lawaai uit te komen. Ik begreep eigenlijk niet wat er gebeurde, ik vond het niet echt eng, eerder spannend. Later bleek dat er een bom was gevallen op de katholieke jongensschool verderop. Een frater en een aantal jongens zijn daarbij omgekomen. Toen er later nog eens een bombardement was, was ik alleen thuis met mijn kleine broertje. Mijn moeder was naar de gaarkeuken. Het luchtalarm ging, ik wist dat we onder de trap moesten schuilen. Ik probeerde mijn broertje uit zijn kinderstoel te halen, maar hij zat vast met een tuigje waardoor het heel moeilijk ging. Bovendien begon mijn broertje hevig tegen te stribbelen. Uiteindelijk kreeg ik hem eruit en sleepte ik hem mee naar onze schuilplaats. Zodra het veilig was, kwam mijn moeder terug en trof daar twee huilende peuters aan. Ik kreeg gelukkig wel een pluim van haar dat ik het zo goed had gedaan.”

Waren er razzia’s in Tuindorp-Oostzaan?
“Ja, soms gingen de Duitsers langs de huizen, op zoek naar mannen die in Duitsland in de fabrieken konden werken. Ik weet nog dat er een keer een Duitse soldaat bij ons thuis kwam, met een geweer aan de schouder. Hij kwam dicht bij mij en mijn broertje staan en vroeg of we wisten waar onze vader was. ‘Die werkt bij de boeren’, antwoordde ik snel, mijn ouders hadden me geïnstrueerd om dat te zeggen. Mijn vader zat intussen met nog een paar mannen op zolder, vlak onder de dakpannen. Daar had hij in een kast een luikje gemaakt waar ze konden schuilen.”

Erfgoeddrager: Bilal

‘De Duitse soldaat zong de psalm mee in eigen taal’

Wij zijn Aya, Samed en Bilal en hebben Ina van Ginkel geïnterviewd. Zij woont nog steeds in het huis waar ze in de oorlog ook woonde en dat vindt ze heel fijn. Ina vertelde ons over een lied dat ze speelde om de Duitsers af te leiden. Dat heeft ze na het interview ook voor ons gespeeld. Zij is nog steeds veel bezig met de oorlog.

 

Wilt u iets vertellen over u zelf?
Ik was zesenhalf toen de oorlog begon. Ik was enig kind. Ik ging naar de Mr. J. Terpstraschool aan de Osdorperweg. Ik liep altijd in mijn eentje naar school. Mijn vriendinnetjes woonden verder weg. Die school werd bezet door de Duitsers. Ik moest toen naar de openbare school aan de Lutkemeerweg. Dat betekende dat ik nog veel verder moest lopen. Ik heb door de oorlog veel van school gemist.

Wat deed uw vader in de oorlog?
Mijn vader deed onderhoud en aanleg van tuinen en hij teelde bloemen. Hij verbouwde ook aardappelen en groenten voor eigen gebruik. Hij had voor de winter aardappelen opgeslagen in een grote kuil. Soms namen onbekende mensen aardappelen mee. Op een nacht zei een neefje dat naast ons woonde: ‘Oom Piet u moet opletten, want ze stelen uw aardappelen.’ Mijn vader zei: ‘Die mensen hebben honger, laat ze maar.’ Vader was betrokken bij het verzet. Een neef uit Driebergen kwam hier op bepaalde tijden. Hij had een wandelstok bij zich, daar zaten bonkaarten in. Die werden verspreid. En af en toe had hij iemand bij zich die ergens ondergebracht moest worden. Mijn vader zorgde daar dan voor, hij verstopte die man eerst tijdelijk en bracht hem daarna naar een volgend adres.

Waren er bij u in huis onderduikers?
Wij hadden een onderduiker, hij heette Maurits (Maup) Harmsen, hij heeft jaren bij ons gewoond. Dat was niet geheim, iedereen wist dat en kende Maup. Hij was net familie. Hij sliep hier in het zijkamertje. Op een dag was er een razzia. Maup liep heel snel weg. Er kwam een Duitser aan de deur om hem te zoeken en toen zei mijn vader: ‘Ineke kun jij niet wat spelen op het orgel?’ Dat heb ik toen gedaan. Maup was met anderen ondertussen in de kuil onder die aardappelen gekropen. Ik zal het lied dat ik speelde nooit vergeten: het heette: Is Jezus’ bloed voor mij gestort? De Duitse soldaat ging naast mij staan en zong de psalm mee in zijn eigen taal. Daarna ging hij zoeken en hij kwam ook bij de aardappels. Hij stak daar een aantal keren in. Ze moeten doodsangsten hebben uitgestaan. Gelukkig is niemand geraakt. Ik ben wel benieuwd hoe het verder is gegaan met Maup.

Fotografie Hedy Smeulers

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892