Erfgoeddrager: Ayman

‘Gelukkig werd mijn vader vrijgepleit door een Duitse buurman’

Dick Neijssel vertelt het verhaal over zijn vader Dirk Neijssel die in de oorlog in het verzet zat. Aike, Ayman en Shaylynn van de Dongeschool in Amsterdam-Zuid luisteren aandachtig.

Hoe was het voor Dirk, uw vader, om zonder vader op te groeien?
‘Mijn opa, de vader van mijn vader, was voor de oorlog stoker op een schip. Hij was maandenlang niet thuis. Er werd niet veel verdiend en dat zorgde ervoor dat het gezin armoede kende. Dirk kreeg van de bedeling kleren, met daarop het wapen van Amsterdam. Drie kruisjes. Iedereen wist dan dat je arm was. Hij kreeg vaak eten uit de gaarkeukens. Dat eten zorgde voor een bepaalde geur. Dirk voelde zich hierdoor nogal minderwaardig, hij werd buitengesloten.’

Wat dacht uw vader toen de oorlog begon?
‘Mijn vader Dirk was vooral in verwarring. Hij dacht: wat gebeurt er?, en vooral: hoe moet ik me nu gaan gedragen? Moet en kan ik wat doen? Omdat Dirk zo arm was, werd hij aangetrokken door het communisme. Eerlijk delen en de maatschappij veranderen. De CPN (Communistische Partij Nederland) had veel informatie uit Duitsland en zo wist Dirk al voor de oorlog dat er communisten en socialisten in concentratiekampen verdwenen. De CPN was erg tegen het fascisme. Ook de oudere broer van Dirk was communistisch. Hij had meegevochten in de Spaanse burgeroorlog. Dirk had dat ook graag gedaan, maar was veel te jong daarvoor.

Nu wilde Dirk zich wel verzetten, maar zijn broer vond dat eigenlijk niet zo’n goed plan. Te jong en te gevaarlijk. Maar Dirk herkende de discriminatie van Joden, voelde mee en sloot zich aan bij het gewapend verzet.’

Hoe kwamen ze aan wapens?
‘In de oorlog waren er veel militaire transporten. De mannen van het verzet zorgden dat ze die overvielen en zo kwamen ze aan wapens. Er waren bijeenkomsten bij de kapper, want dat viel niet erg op. Daar werden aan de verzetsstrijders opdrachten gegeven. Dirk wist niet wie wat deed en wanneer. Je kon worden opgepakt en worden gemarteld, en dan was het beter als je weinig wist. Zo wist hij niet wie er verder bij de organisatie betrokken waren. Pas na de oorlog werd dat duidelijk. Wel is Dirk een keer opgepakt en verhoord. Gelukkig voor hem werd hij vrijgepleit door een Duitse buurman.’

Had uw vader een radio?
‘Nee, maar er werd wel naar Radio Oranje geluisterd. Op de Joodse markt aan de Gaaspstraat was een gebouwtje met een kelder. Daar stond een radio en er was een stencilmachine. Op zo’n machine kon je pamfletten en kleine krantjes maken. Het was een goede plek, want er was veel politie op de Joodse markt en er mochten eigenlijk alleen Joden komen.’

Erfgoeddrager: Ayman

‘Mijn ouders gaven me aan bevriende buren’

Simon Italiaander (1940) vertelt zijn verhaal aan leerlingen van de Rosa Boekdrukker bij fotograaf Shirley thuis. Zij woont vlakbij de school én bij zijn ouderlijk huis aan de Admiraal de Ruyterweg. Aan de keukentafel, met uitzicht op het balkon waar hij als dreumes speelde, stellen Nahla, Suzie, Inas en Ayman uit groep 7 hun vragen. Ook gaan ze de struikelstenen van zijn ouders bezoeken. De poetsdoek gaat mee.

Kunt u uw ouders nog herinneren?
‘Nee, alleen van foto’s en door verhalen van anderen ken ik ze. Vanaf het moment dat ik me dingen kan herinneren was ik al ondergedoken bij andere mensen. Wat ik toen heel normaal vond. Ik wist ook niet dat ik ‘ondergedoken’ zat. Ervoor woonde ik met mijn ouders hier aan de Admiraal de Ruyterweg op nummer 181-1. Ze woonden hier omdat mijn vader en grootvader bij de Markthallen aan de Jan van Galenstraat werkten. Vanaf daar verkochten ze groente en fruit aan de Joodse mensen van de groentewinkels. Joden mochten toen alleen bij Joden kopen. Toen in de loop van de oorlog de meeste Joden waren weggehaald, was er niets meer te verkopen. Mijn ouders wilden onderduiken, ze hadden al een adres, maar voordat ze daar naartoe konden, werden ze opgepakt. Mij hebben ze aan de bevriende buren weggegeven.’

Wat gebeurde er toen met u?
‘De buren konden me niet houden, omdat er op hun trap NSB’ers woonden. Via mensen die onderduikers hielpen kwam ik op een adres in Haarlem. Toen zij zelf een kind kregen, moest ik weg. Toen kwamen twee mensen langs, die zeiden dat ze even met me gingen wandelen. Zij hebben me op de fiets ‘ontvoerd’ naar Alkmaar om daar verder onder te duiken. Hun zoon heette ook Simon, dus werd ik Sjimmie genoemd. Daar ben ik gebleven tot na de Bevrijding. Deze familie is altijd een familie voor me gebleven. We hebben nog steeds contact.’

Heeft u een trauma van de oorlog?
‘Ik denk het niet. Ik lig er niet wakker van, al is er veel gebeurd, ook na de oorlog. Ik was in de oorlog nog zo jong dat ik het niet als iets vreemds heb gezien. Als geen normale jeugd. Zelfs dat ik niet buiten mocht spelen, omdat dat te gevaarlijk was. Dat het geen normale jeugd was, ging ik pas denken toen ik een jaar of twaalf was. Niemand vertelde me na de oorlog, ik was toen vijf, dat mijn ouders op een gruwelijke manier waren vermoord. Dat hoorde ik pas jaren later. Ze zijn in Auschwitz vermoord. Mijn moeder meteen bij aankomst, mijn vader heeft nog wat maanden moeten werken. Voor hen liggen sinds 4 mei 2009 struikelstenen voor mijn ouderlijk huis; de eerste steentjes van Amsterdam. We gaan ze zo bekijken en jullie mogen ze weer goed oppoetsen.

Na de oorlog kwam ik bij familie hier wonen en ging ik naar de Coppelstockschool aan de Pieter van der Doesstraat. Overigens werd op school helemaal niet gepraat of lesgegeven over de oorlog. Ook niet op het Barlaeus, mijn middelbare school. Mijn ‘nieuwe’ ouders kregen nog een dochter; mijn zusje noem ik haar. Het was niet heel fijn in dat gezin. Mijn nieuwe ouders gingen ook scheiden. Dat gebeurde in die tijd nog niet zo vaak. Ik heb later gelukkig een hele lieve vrouw ontmoet, waarmee ik heel lang ben getrouwd totdat ze vorig jaar overleed.’

Wat voor cijfer geeft u uw leven?
‘Het is niet ideaal geworden, maar ik geef het toch een acht. Dankzij mijn vrouw. Dus uiteindelijk ben ik wel blij dat mijn ouders mij hebben gemaakt en toen het gevaarlijk werd weg hebben gegeven. Maar voor alle nare dingen daarna, moet ik toch twee punten van de tien afhalen. Die oorlog gaat nooit weg. En er is ook niet veel voor nodig tot er weer een wereldoorlog komt. Later zeggen we misschien over nu: hadden we dit toen maar niet zo laten gebeuren. Als ik op tv kinderen in Oekraïne tussen het oorlogspuin zie spelen denk ik: nu lijkt het leuk, als kind, spelen tussen de stenen. Later krijgen ze daar last van. Zoals ik.’

 

Erfgoeddrager: Ayman

‘Je gaat zo gelukkig mogelijk door met leven’

Op de Corantijnschool in Amsterdam-West ontmoeten Ayman, Bouchra, Marjanah en Rayan Simon Italiaander.  Hij werd in de zomer van het eerste oorlogsjaar geboren als zoon van Jacob Italiaander en Rosine Italiaander-Blitz. Hun namen staan op de Stolpersteine voor zijn ouderlijk huis aan de Admiraal de Ruijterweg 181. Met een fotoboek op tafel vertelt Simon aan de kinderen zijn verhaal.

Wat is uw afkomst?
‘Mijn ouders waren Joodse mensen en zijn daarom opgepakt, terwijl ze niks fout hadden gedaan. Alleen omdat ze Joods waren, moesten ze weg. Je kon overleven door te vluchten of door onder te duiken. Dat betekent dat je ergens in het geheim woont en niet naar buiten gaat. In 1943 gaven ze mij, een kind van drie, aan de buren. Daar ben ik zes weken gebleven. Omdat het te link werd bij hen hebben ze een ander adres voor mij gevonden, in Haarlem bij een kinderloos echtpaar. Toen dat stel vlak daarna toch nog zelf een kind kreeg, waar ze niet op hadden gerekend, werd ik kennelijk een beetje teveel. Toen ben ik in Alkmaar bij een familie terechtgekomen. Daar heb ik tot een paar maanden na de oorlog gewoond. Als het op een van die adressen fout was gegaan, als ik was verraden, zat ik nu niet met jullie hier te praten. Het is allemaal geluk. Het was heel moedig dat die mensen mij bij hen lieten onderduiken. Een heldendaad.’

Wat gebeurde er als u geen ster droeg?
‘Het gekke is dat Joodse mensen het bijna allemaal braaf deden. Daar ben ik nog steeds verbaasd over. We hadden ook met z’n allen kunnen zeggen: “Dat doen we niet”. En dan kijken wat er gebeurt. Maar als ze het allemaal niet hadden gedaan, hadden de Duitsers toch wel een manier gevonden om ze op te sporen. Ik heb geen ster gedragen, omdat ik te jong was, en toen ik wat ouder was, was ik al ondergedoken en kwam ik niet meer op straat. Mijn ouders droegen ook geen ster. Ze zijn verraden en vermoord in Auschwitz. Mijn moeder meteen bij aankomst, mijn vader hebben ze nog een tijd laten werken, tot hij dood neerviel. Als je werkte, kreeg je er niet bij te eten, dus dat schiet niet op. Maar dat wist je niet toen je daar binnenkwam. Het is niet voor te stellen wat daar is gebeurd.’

Door wie zijn uw ouders verraden?
‘Door An van Dijk, een Joodse vrouw die Joodse mensen verraden heeft. Ze deed zich voor als iemand die je aan een onderduikadres hielp. Per Jood kreeg ze fl.7.50. Ze is de enige vrouw die na de oorlog de doodstraf kreeg. De anderen waren allemaal mannen. Na de oorlog is er recht gesproken over alle mensen die fout zijn geweest in de oorlog. Na1948 zijn ze daar mee gestopt. De meeste mensen die veroordeeld waren, waren in 1952 weer op vrije voeten. Dus echt wraak was er niet.’

Wat deed u na de oorlog?
‘Toen de oorlog voorbij was, was het niet duidelijk wie er nog leefde. Dat moest ik afwachten. Maar het werd duidelijk dat mijn ouders niet meer terugkwamen. Ik ben toen bij een broer van mijn vader en zijn vrouw in huis gekomen. Zij waren de enige familie die ik nog had. Je gaat eerst maar zo gelukkig mogelijk door met leven, maar je gaat met de jaren ook denken wat je allemaal gemist hebt. Over de oorlog werd niet gesproken. Er waren zoveel gekke dingen gebeurd, dat men er liever niet over wilde praten. Later kregen die oom en tante nog een dochter; mijn zus of eigenlijk dus mijn nicht. Op mijn twintigste ben ik in dienst gegaan en al snel leerde ik mijn vrouw kennen, waar ik 57 jaar mee getrouwd ben geweest. Nadat ik uit huis ging, is mijn leven opnieuw begonnen. Voor die tijd was het een tijd die ik niemand gun.’

Erfgoeddrager: Ayman

‘Je was bang dat er een vliegtuig op je huis zou neerstorten’

Huub Liebrand woonde in de oorlog vlak bij de Visserschool in Amsterdam-West. Graag komt hij vanuit Geuzenveld naar zijn ouwe buurt om daar aan Arda, Arjun en Ayman te vertellen over die tijd. Over de honger die hij heeft gehad, de spelletjes die hij op straat speelde en om een wandeling langs zijn ouderlijk huis te maken.

Bent u Joods en werden uw ouders opgepakt?
‘Nee, maar mensen denken door mijn uiterlijk wel eens dat ik Joods ben. Mijn ouders waren ook niet Joods. Ze zijn niet opgepakt. Mijn vader hoefde ook niet te werken voor de Duitsers, omdat hij op de tram werkte. Wij waren van huis uit Katholiek, maar ik ben niet gelovig opgevoed. Mijn vader is wel eens aangehouden, omdat ie ’s avonds na acht uur buiten was. Maar dat mocht, omdat hij dus op de tram reed. Wat niet mocht was de boomstronk die hij bij zich had. In die tijd kwam je moeilijk aan hout, terwijl je iets nodig had om het thuis warm te maken. Ja, ik heb ook wel eens hout gestolen. Alhoewel ik dat geen stelen wil noemen in oorlogstijd. Mijn broer en ik namen een keer het hout van een bruggetje mee om thuis in de kachel te kunnen gooien. Na een paar dagen gingen we weer terug om nog meer hout te halen, maar het bruggetje was helemaal weg. Gesloopt door andere mensen die ook hout nodig hadden. Er was zo weinig te branden dat we, net als veel andere mensen, een noodkacheltje maakten van een conservenblik. Dat zette je dan op de kachel en dan maakte je dat warm. Voor het huis en om op te koken.’

Wat aten jullie?
‘We aten suikerbieten, daar maakten we ook een soort koekjes van, en bloembollen. Hier om de hoek, op het Magalhaensplein, zat in een grijs, afschuwelijk gebouw de gaarkeuken. Daar kon je wat te eten ook halen met voedselbonnen. Ik herinner me zuurkoolstamppot; niet van aardappels, maar van suikerbieten. Dat was niet te eten. En ja, ook schillensoep. Het eten was heel slecht in die tijd. Mijn moeder had surrogaatpudding; dat was neppudding die je niet met melk maar met water maakte. Wij kinderen kregen een hapje van haar, maar we lustten het niet. ’s Nachts werden we wakker van de honger. Toen zijn we die pudding toch maar gaan opeten. Je maag moet toch iets hebben. Maar er was zo weinig. Mensen gingen op het land achter Sloterdijk op zoek naar graankorrels. Als je dan wat had, dat was nooit veel, kon je het malen in een koffiemolen en daar kon je dan een beetje brood van maken. En er was ook geen elektriciteit. Binnen was het donker; we hadden alleen een jampotje met een lichtje erin. We moesten de ramen afplakken met zwarte papieren gordijnen. De Duitsers wilden het in Nederland namelijk zo donker mogelijk hebben, zodat de Engelsen piloten ’s nachts, op weg naar Duitsland om bommen te werpen, niet precies wisten waar ze waren. Met kanonnen vanaf de grond probeerden ze de Engelsen neer te schieten. Als kind was je dan bang dat er een vliegtuig op je huis zou neerstorten.’

Waar woonde u precies?
‘Hier om de hoek, in de Marco Polostraat op nummer 51, op één hoog. Kom, we lopen er langs. Hier, tegenover jullie school op het plein, zat verhuisbedrijf Puls. Als Joodse mensen waren weggevoerd naar een concentratiekamp, kwamen ze van dat bedrijf om het huis leeg te halen. Erg, hè. Ik snap dat niet. Jouw voorouders komen uit India, jouwe uit Turkije, die van jou uit Marokko en de mijne uit Nederland. Nou en? We zijn allemaal hetzelfde. Het is belachelijk dat iemand kan zeggen dat je een bepaalde groep wilt buitensluiten. Dat begint met pesten. Dat moeten jullie nooit doen. Beloofd? Goed, gaan we nu langs het huis waar dit zich allemaal afspeelde. Het huis waar ik ben opgegroeid.’

Bij zijn ouderlijk huis vertelt Huub over de NSB-buurman die gevlucht is, over de spelletjes die hij op straat speelde, de straat die vanuit het riool een keer overstroomde en spreekt hij iemand aan die bij het portiek op nummer 51 staat. De bewoonster blijkt in zijn ouderlijk huis te wonen…

Erfgoeddrager: Ayman

‘Net alsof het in de oorlog veel kouder was’

Het ergste dat mevrouw Ouweling-Feelders in de oorlog meemaakte, Inaya, Ayman en Zanyar van de Singelschool vroegen er naar, was het gebrek aan eten. En ook de kou! ‘Het was net alsof het in de oorlog veel kouder was’, zegt ze. Mevrouw Ouweling-Feelders woonde in de oorlog op de Vlaardingerdijk, op de hoek met de Rembrandtlaan. ‘Je liep zo naar Spieringshoek, dat toen natuurlijk nog geen school was, en in mijn herinnering liepen we dan door hoge sneeuw en over sloten met ijs.’

Mocht u buitenspelen?
‘Ja, dat mocht altijd. Ook in de oorlog. Als het luchtalarm ging, wist je dat je moest gaan schuilen. In de Rembrandtlaan was een bunker. Mijn school, de Sint Agnesschool dichtbij de Bernardus, lag ook dicht bij Wilton-Fijenoord. Daar werkten zesduizend man. Als het luchtalarm ging, kwamen die allemaal naar de stad en gingen ze onderaan de Vlaardingerdijk in het zonnetje liggen. Dat was beter dan in de schuilkelder want daar was het altijd heel vies. Mensen gingen er staan plassen. Een schuilkelder was ongeveer twee keer de lengte van deze kamer. Je liep een trappetje af want het lag wat lager, en bovenop de schuilkelder lagen graszoden.’

Was het gevaarlijk?
‘Ja, het gebeurde wel eens dat bommen verkeerd terechtkwamen, dan op vielen ze per ongeluk op een woonhuis. Daar zijn doden bij gevallen. Als je de dag erna ging kijken, wist je niet wat je zag. Zo’n huis tot de grond toe vernield. En het bleef maar roken. Dat had je nooit gezien. Ik had trouwens ook nog nooit een vliegtuig gezien. Op het laatst was het ook op school te gevaarlijk. Daarom gingen we een school verder, naar de Westmolenstraat.’

Had u Joodse vriendinnen?
‘Nee, maar wel Joodse buren. Een vader en moeder met vier jongens: Salomon, Emil, Norbert en Bruno. Op een dag kwamen er mannen in zwarte pakken in overvalwagens. ‘Allemaal mee’, zeiden ze. De vader van het gezin was niet thuis, hij zat ondergedoken. De buren hebben het gezin niet geholpen en dat vond ik achteraf wel erg. Als kind wist je niet wat een Jood was. De buurjongens speelden niet buiten. Ze waren erg kunstenaarachtig. Het waren hele mooie jongens, eentje vond ik net een filmster.’

     

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892