Erfgoeddrager: Aniek

‘Eigenlijk was het ook na de bevrijding nog een nare tijd’

Aniek, Chan, Olivier en Saar van OBS De Hasselbraam in Eindhoven gaan op bezoek bij Betsie van der Vleut. De kinderen krijgen tijdens het interview een lekkere eierkoek. Mevrouw Van der Vleut was acht jaar toen de oorlog begon en woonde met haar ouders en vijf broers en zusjes aan de Hastelweg in Eindhoven. Ze maakte verschillende bombardementen mee, zoals de beschieting een dag na de bevrijding.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Het luchtalarm ging vaak af voor al die vliegtuigen die overkwamen. Thuis was er een schuilkelder gemaakt, vaak sliepen we in de kelder. Mijn vader had die zelf gemaakt. Op Biesterdwarsweg zijn twee families omgekomen door een bom die de opening van de schuilkelder raakte. De mensen hadden geen schijn van kans door de luchtdruk van de bom. Het hele woonblok was weggebombardeerd, er staan nu nieuwe huizen. Ook de Trudokerk en de Catharinakerk werden getroffen.’

Hoe kwam u aan eten tijdens de oorlog?
‘We hadden distributiebonnen voor suiker, koffie en aardappelen. Deze werden wel vaak verkocht op de zwarte markt, maar dat was eigenlijk niet zo netjes. Er was ook een gaarkeuken in de oorlog. Wij hadden zelf groenten en vlees want mijn vader was boer dus die wist precies hoe hij eten in de tuin kon verbouwen. We hamsterden voor de winter en zo hadden we altijd eten. Sommige boeren waren niet zo eerlijk. Er was veel zwarte handel waar ze beter van werden omdat veel mensen honger hadden. Andere mensen verdienden aan de distributiebonnen.

We hadden twee varkens maar we mochten er maar een hebben. Op een dag kregen we controle van de politie, maar gelukkig was de politieagent die in de kelder ging kijken erg aardig en zei dat hij niets had gevonden.’

Hoe was het feest toen de oorlog voorbij was?
‘Iedereen was heel blij bij de bevrijding. Mensen zwaaiden met vlaggen en zongen koningsgezinde liedjes. Toch was het niet zo vrolijk want de Duitsers zaten nog overal in de omgeving dus het bleef gevaarlijk. Het bedrijf Philips had mitrailleurs op het dak staan en die hoorden we schieten. Toen wisten we dat het niet goed was. De Duitsers schoten twee lichtkogels af. De mensen die op straat waren, dachten dat het vuurwerk was. Onmiddellijk na dit bombardement zijn we midden in de nacht gevlucht, door de korenvelden naar Veldhoven. Dat was erg gevaarlijk, maar uiteindelijk hebben Engelse soldaten ons naar oma gebracht. Eigenlijk was het ook na de bevrijding nog een nare tijd want toen besefte iedereen pas wat er echt was gebeurd en dat veel mensen niet meer terugkeerden naar huis.’

Wat gaat u nooit meer vergeten van de oorlog?
‘Een vliegtuig werd uit de lucht geschoten door mitrailleurs die bij Philips op het dak stonden. De piloot kwam met zijn vliegtuig over ons huis aan de Hastelweg en ging steeds lager vliegen. Ik kon de jonge piloot goed zien en ik zag de doodsangst in zijn ogen. Hij kon er niet uit springen want hij vloog te laag om de parachute te openen. Ik dacht dat-ie op ons huis zou landen. Uiteindelijk is hij ergens in Strijp in het kanaal terecht gekomen. Het is me altijd bijgebleven.’

Erfgoeddrager: Aniek

‘Ze hebben mijn vader nooit gevonden, dus er is geen graf’

Aniek, Douwe, Thijmen en Joella van Basischool Tamarinde gaan Martha Fosch interviewen. Op de galerij bij mevrouw staan allemaal planten en het uitzicht over Zaandam is fantastisch. Mevrouw Fosch laat ons haar gezellige huis zien met veel boeken, foto’s en planten. De kinderen voelen zich er gelijk thuis.

Was er in Suriname ook oorlog zoals in Nederland?
‘Ja, maar er werd daar niet gevochten zoals hier.  Alles wat ik weet van die tijd heb ik later van mijn familie gehoord op school geleerd. Tijdens de oorlog was ik nog een baby.
Suriname was een Nederlandse kolonie tijdens de Tweede Wereldoorlog en werd niet aangevallen door de Duitse bezetters, maar raakt er wel bij betrokken. Er werd niet veel over de oorlog gesproken, want de mensen moesten hun leven weer opbouwen. Omdat Suriname een kolonie was van Nederland werd voorheen alles ingevoerd. Meel, suiker, melk, stoffen enz. Door de hongerwinter stopte dat en tijdens de hele oorlogstijd had Suriname daar last van, maar ook de Nederlanders die daar woonden.
Er was een bedeling, een soort voedselbank. Uit andere landen werd er van alles gestuurd. Vooral veel bonensoorten. Er is een Surinaams lied BB met R. Bruine bonen met rijst. (Mevrouw laat het horen) Kinderen die ondervoed waren, waren heel erg ziek, maar mensen leerden ook om eigen groenten en vruchten te verbouwen en te gebruiken. Als alles maar gebracht wordt, wordt je lui van en je waardeert niet wat er om je heen is.’

Had Suriname geen eigen producten?
‘We hadden Nederlandse bedrijven die in Suriname gevestigd waren. Voor houtbewerking was dat Bruynzeel. De grondstof bauxiet werd uit de mijnen gehaald. Suriname had echter zoveel bauxiet; dat lag gewoon voor het opscheppen. Bij dagbouw werkten ze boven de grond, dus niet in de kolenmijnen.

Waarom wilde de Duitsers bauxiet hebben?
‘In de oorlog moesten de mannen gaan vechten voor Nederland en kwamen op zee terecht. Mijn vader kwam voor de KNSM (Koninkelijke Nederlandse Scheepvaart Maatschappij) te werken, op een vrachtschip dat bauxiet vervoerde. De Duitsers wisten dat je van bauxiet aluminium kon maken, waar vliegtuigen van gebouwd werden. Met vliegtuigen werden veel bombardementen op Duitsland uitgevoerd. De aanvoer van bauxiet wilden zij dus verhinderen. De Duitsers vielen de schepen aan door ze te torpederen met diepzeebommen. Dankzij die vliegtuigen konden de geallieerden, dus Amerika en de Europese landen, de strijd winnen.’

Wat is er met uw vader gebeurd?
‘De matrozen kregen pas later bescherming van de mariniers die wisten waar de duikboten waren. Vrachtschepen konden toen zo door naar Engeland en Amerika, maar tijdens een van die eerdere routes, voordat de marine er was, is het schip waar mijn vader op voer getorpedeerd. Weinig mannen hebben het overleefd. Ze waren heel jong, mijn vader was 23 jaar toen hij verdronk. Ze hebben hem nooit gevonden, dus er is geen graf. En dat vind ik heel jammer.’

Uw vader heeft geen graf, is er een plek waar u uw vader kunt herdenken?
‘Toen ik in Nederland kwam ontdekte ik dat er een monument was in het Scheepvaartmuseum. En daar konden we ieder jaar mijn vader herdenken. Daar kwamen we samen met de mariniers en de marinierskapel. Dit jaar is het voor het laatst in de Kompaszaal de herdenking gehouden. Dat vind ik verdrietig omdat er geen graf is. We weten nu niet wat er gaat gebeuren, want dat is voor ons de plek om op 4 mei te herdenken. Dus dat vind ik wel jammer.’

‘Ik wil jullie iets meegeven: we zijn allemaal gelijk. Gelijke behandeling voor jongens en meisjes. Blijven leren. Jullie hebben de kans. Laat je niet ergens in een hoek drukken. Jezelf zijn zoals je bent.’

 

 

 

Erfgoeddrager: Aniek

‘Uit de vliegtuigen werden paaseieren gegooid’

Roos, Lika en Aniek van basisschool De Trinoom wonen alle drie ook in het centrum van Eindhoven. Niet ver van de plek waar Miep Kersenmakers is opgegroeid en waar zij als achtjarig meisje de oorlog meemaakte. Het interview is niet bij mevrouw Kersenmakers thuis maar bij ‘Ons Thuis’, een gezellige dagbesteding voor ouderen waar zij vaak naartoe gaat. De meiden hebben het gesprek goed voorbereid en zitten startklaar met een lekker glaasje ranja en een heerlijke koek.

Wat is u het meeste bijgebleven van de oorlog?
‘De oorlog begon op mijn verjaardag, op 15 mei. Tijdens de oorlog konden wij niet vaak naar school op de Gasthuisstraat. Dat was te gevaarlijk. Op 6 december 1942, de dag van Sinterklaas, at ik ’s avonds zuurkool. Een afschuwelijk gerecht waar ik nog erg van ga rillen. Binnen de kortste keren stond die avond onze buurt vol met mensen. Later bleek dat ze allemaal op de vlucht waren. Toen ik buiten ging kijken, zag ik dat er allemaal vliegtuigen over vlogen. Ze gooiden ‘paaseieren’ naar beneden. Althans, dat dacht ik. Maar het waren bommen. In de weken die volgden zijn er veel mensen overleden. Ook vijf klasgenootjes die in een zelfgemaakte schuilkelder aan de Biesterweg schuilden. Door een bom die voor de kelder is geplaatst zijn ze allemaal gestikt.’

Kende u mensen die ondergedoken waren?
‘In het bovenhuis boven de Edah woonden al weken tientallen Joodse mensen. Dit huis stond recht tegenover mijn huis en ik wist hier helemaal niks van. Op een dag kwamen ze allemaal achter elkaar het huis uit. Hun handen achter hun hoofd en een geweer op hen gericht. Dit was heel indrukwekkend en ik kan het mij nog goed herinneren. Ik snapte niet wat het betekende, maar later hebben mijn ouders me het uitgelegd.’

Hadden jullie genoeg eten, drinken en kleding tijdens de oorlog?
Eens in de zoveel tijd mochten wij bonnen gaan halen bij een distributiekantoortje in de buurt. Met die bonnen konden we dan eten kopen. We kochten er suiker, melkpoeder en brood van. We aten wat er was, het was zeker geen luxe. Gelukkig hadden we wel schoon water. Dat mocht je niet verspillen. Als we in bad moesten, stonden we achter elkaar in een rijtje klaar en gingen we in hetzelfde water ons wassen. Anders kostte al dat water veel te veel geld en dat hadden we vroeger niet. Gelukkig woonden wij op de Stratumsedijk recht tegenover een kruidenier. Hij zorgde goed voor zijn vaste klanten en dus ook voor ons. Mijn vader had een sigarenhandeltje en de kruidenier hield van sigaren, dus zo werd er goed voor elkaar gezorgd. Veel kleren hadden we niet, maar we hadden een goede huisnaaister en als we weer gegroeid waren, werd er gewoon een stuk stof tussen onze kleding gezet, zodat onze rokken en truien toch nog langer meegingen.’

Hoe was de bevrijding?

‘Oh, wat waren we blij toen we bevrijd werden. Mensen sprongen op de auto’s en tanks die over de Aalsterweg reden. Het was één groot feest. De oranje Afrikaantjes in ons voortuintje waren in twee minuten allemaal weg, meegenomen in de feestvreugde. Maar helaas was het van korte duur. Die nacht werden we opnieuw gebombardeerd, dat was op 19 september. We zijn toen met het hele gezin vertrokken naar opa en oma en samen met hen zijn we te voet naar een huisje op de hei gegaan. Hier hebben we een fijne tijd gehad en een aantal maanden gewoond. Totdat de oorlog echt voorbij was. Toen zijn we terug naar huis gegaan.’

       

Erfgoeddrager: Aniek

‘De Duitse soldaten waarschuwden ons voor de razzia’s’

Bouwie, Joris, Bella, Aniek en Laurens van de Bosschool in Bergen fietsen samen naar de Ruinekerk in het centrum. Daar interviewen ze buiten aan de houten tafel de 93-jarige Eldert Groenewoud. Hij woonde in de oorlog aan de rand van Bergen en was veertien toen die uitbrak.

Hoe was het begin van de oorlog voor u?
‘Op 10 mei 1940 zagen we vanaf ons huis aan de Oude Bergerweg hoe het vliegveld gebombardeerd werd. Daarbij zijn toen twee Nederlandse militairen gesneuveld; de meesten wisten weg te komen. Wij waren thuis met elf kinderen – later kwamen daar nog twee kinderen uit Amsterdam en drie onderduikers bij – en we hadden duiven. Die moesten allemaal dood, omdat de Duitsers bang waren dat ze door de Engelsen gebruikt zouden worden om informatie door te sturen. Dat vond ik wel erg, dieren die dood moesten.’

Hoe voelde u zich tijdens de oorlog?
‘Angstig. Je zag de bommenwerpers laag over ons huis vliegen, bommen die overal terechtkwamen. Ik was heel bang dat ze een bom verkeerd gooiden. En er werd wel eens misgegooid. Ook werden we geëvacueerd. We gingen naar Kalverdijk, waar we een grote schuur konden inrichten als huis. Mijn vader was petroleumhandelaar en ruilde vlak daarvoor zijn laatste restje petroleum voor eten. Ook tabak, dat we in de tuin teelden, was een goed ruilmiddel. De meeste mensen teelden aardappelen, maar die werden altijd gestolen. Daarom besloot mijn vader dat tabak telen een beter idee was.’

Moesten u of uw broers onderduiken?
‘Ik had op een gegeven moment de leeftijd om opgeroepen te worden om in Duitsland te gaan werken. Ik wilde niet en dook onder bij mijn tante in Lisse; in een bollenschuur, twee jaar lang. Mijn oudste broer werkte in Duitsland en had een keer een revolver gestolen. Toen moest hij ook onderduiken. Hij is naar de grens gelopen. Daar zaten Amerikanen en toen is hij in het Amerikaanse leger gekomen en als Amerikaans militair Duitsland weer ingegaan. Dat was prachtig. Toen de oorlog was afgelopen kon hij, omdat hij Amerikaans militair, was meteen naar huis.’

Wat herinnert u zich nog meer goed?
‘Dat in de oorlog de klokken van de Ruinekerk waren gestolen. De bellen waren van koper; dat werd door de Duitsers gejat en omgesmolten tot kogels. De rest van de oorlog werd een ijzeren wastobbe als bel voor de klokkentoren gebruikt. Pas in 1950 zijn nieuwe klokken geplaatst. Wat ik me ook herinner, heel leuk, is de Duitse soldaat die elke dag bij de boer tegenover ons kwam helpen op de boerderij. En de soldaten die via de radar bij het radiostation informatie van de Engelsen en Canadezen opvingen en ons waarschuwden als er een razzia kwam. Dan gingen we met een bootje met kloet door de weilanden en bleven we daar totdat het weer veilig was.’

       

 

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892