‘Woensdag was het gehaktballendag’
Yassin, Hidde, Rowen, Roudaina vertellen het verhaal van Wieneke van Stenis
IndonesiëAmsterdam-West
Yassin, Hidde, Rowen en Roudaina uit groep 8 van de Admiraal de Ruyterschool in Amsterdam-West interviewen mevrouw Wieneke van Stenis. Mevrouw van Stenis is geboren in Indonesië. Haar ouders waren Nederlanders en hebben in interneringskampen gezeten. Ze was naar school gekomen met wat boekjes en foto’s om te laten zien.
Wat is een interneringskamp?
‘Heel vroeger gingen de Nederlanders naar Indnonesië, in die grote schepen, die reis duurde maanden. Toen hebben wij Indonesië ons eigen gemaakt. Niet helemaal eerlijk. We hebben de Portugezen en de Engelsen weggejaagd en toen is er een hele handel ontstaan, waar Nederland rijk van werd. Veel later kwamen de Japanners en die gingen Zuidoost-Azië veroveren. En Japanners zeiden gewoon: ‘Indonesië is nu van ons.’ En toen hebben ze mijn vader en mijn moeder en alle andere Nederlanders in interneringskampen gezet. Het wordt ook wel Jappenkamp genoemd. Daar kreeg je vies eten en je had je niks, je mocht niks, er was geen onderwijs, je mocht niet zingen, niks. En als je niet diep genoeg boog voor de Japanners dan werd je geslagen. Heel veel mensen overleefden het niet.’
Waar moest u naartoe toen uw ouders naar die interneringskampen gingen?
‘Ik was toen nog niet geboren. Ik ben later geboren, toen de Japanners al weg waren uit Indonesië. Toen woonden mijn ouders in een groot huis. Het was een beetje koloniaal, want we hadden ook een kok, een chauffeur en iemand voor de tuin. Maar toen kwam er een andere oorlog. Dat was de onafhankelijkheidsoorlog. Jonge jongens, iets ouder dan jullie, begonnen zich heel stoer te gedragen, speren te maken van bamboe. Die wilden, nadat de Japanners weg waren, zelf de baas worden in hun land en wilden dus ook de Nederlanders weg hebben. Om dat tegen te gaan, stuurde de Nederland 3000 militairen daar naartoe. Dat was een hele nare, felle oorlog. Indonesië won en toen zei Soekarno: ‘Alles eruit!’. Alles wat Nederlands was, moest weg. Toen moesten mijn vader, moeder, ik en mijn broers en zus dus naar Nederland. We gingen op een hele grote boot. Dat schip heette de Oranje. Op het schip deed je als kind allemaal spelletjes. En toen het schip over de evenaar ging, was het feest. Er was iemand, die had zich verkleed als Neptunus, met die grote drietand en dan werd je als kind gedoopt. En we kregen limonade en gingen zaklopen en koekhappen en dat soort dingen.’
Hoe was het toen u aankwam in Nederland?
‘Ik vond het vreselijk, ik vond de mensen hier niet leuk, niet aardig. Ze hadden hier zelf net oorlog gehad, dus ze waren nog een beetje arm. Dus toen kwamen al die mensen uit Indonesië erbij en dan dachten ze: ‘Die gaan ons eten opeten en ons werk inpikken.’ Dus misschien waren ze een beetje bang. En in Indonesië eet je rijst en in Nederland moest je ineens aardappelen en andijviestamppot eten. Woensdag was het gehaktballendag. En mijn moeder kon niet koken, dat had ze al een hele tijd niet gedaan, want in Indonesië had ze een kok. Dus ze gooide een keer per ongeluk soda over de aardappels, in plaats van zout. Toen hadden we blauwe aardappels. Soda was om schoon te maken. Dat is maar een keer gebeurd, maar ik herinner me het nog goed. Ik vond het niet leuk, maar ik zei niks. Het was koud en ik miste mijn vriendjes en we spraken een beetje anders.’
Bent u nog wel eens teruggegaan?
‘Ik ben twee jaar geleden een keer teruggegaan met mijn broer. We zijn naar mijn oude school geweest. Als kind herinner ik me een grote tuin, dat was nu een sportveld geworden. Maar de oude stoelen en tafels waren er nog, die hebben ze niet vernieuwd. En er hing een hele grote foto van president Obama. Hij heeft een jaar in Jakarta gewoond en hij heeft op die lagere school gezeten.’
Hoe oud was u toen uw ouders voor het eerst vertelden over die interneringskampen?
‘Er werd niet over gesproken. Dat is het Indisch zwijgen. Later in Nederland, als ik mijn eten niet op wilde eten, zei mijn vader: ‘Als jij in het kamp gezeten had, dan had je wel anders gepiept.’ Ze hebben zo’n nare tijd gehad, dat ze er niet over spraken. Ik heb er wel spijt van dat ik mijn moeder nooit heb gevraagd: ‘Vertel eens over het interneringskamp. Hoe was het eigenlijk?’ Ik weet helemaal niets, ik weet ook niet hoe ze elkaar daarna weer hebben ontmoet. Als kind voelde je dat ze er liever niet over spraken en dus vroeg je niets. Maar misschien had ik het wel moeten vragen. Als ze gaan praten vinden ze het misschien toch fijn om te vertellen.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.