‘Van heel veel dingen in de oorlog besefte ik eigenlijk niet zo goed wat er gebeurde’


Kheydon, Jill en Eljero vertellen het verhaal van Bep Zijlstra
Jan van Riebeekstraat 3 huisAmsterdam-West

Enthousiast maakt Bep kennis met Eljero, Jill en Kheydon. Na weken van thuis zitten, is Bep enorm blij dat ze haar verhaal weer kan en mag delen met de kinderen. Afgelopen maanden stonden niet alleen in het teken van corona; ook discriminatie domineerde het nieuws. Tijd om met Bep van gedachten te wisselen over haar herinneringen aan de oorlog, maar ook over de rol van macht en discriminatie hierin.

Wat vond u van de oorlog?
‘In het begin van de oorlog merkten we er nog niet zo heel veel van. Later werd het steeds slechter. Wij, van niet-Joodse afkomst, hebben vooral enorme honger gehad. In 1942 ging alles op de bon. Per persoon kregen we bonnen en daarmee konden we spullen, kleding en eten ‘kopen’. Als er ergens iets te eten was, moest je al om zes uur ’s morgens in de rij gaan staan, zodat je één van de eerste klanten was. Als er al eten was, was er nooit heel veel. Thuis mat mijn moeder altijd alles af, zodat we allemaal evenveel kregen. Vaak nam ze zelf niet eens. We hebben ook gras en suikerbieten gegeten. Als je niets hebt, dan moet je wat. Dat was vooral voor mijn moeder heel verdrietig. Ze had zes jonge kinderen en we huilden van de honger. We hadden steeds pijn in onze maag, omdat er niks te eten was.
Van heel veel dingen in de oorlog besefte ik eigenlijk niet zo goed wat er gebeurde. Op een dag in 1943 speelde ik met mijn broers en zussen in de Witte de Withstraat. We hoorden een grote tank van de Grüne Polizei aankomen. Onze moeder had ons wel gewaarschuwd dat we dan weg moesten lopen, maar wij vonden het als kind alleen maar spannend. Opeens werden we door wildvreemde mensen naar binnen getrokken. Van achter de vitrage keken we stiekem naar buiten. We zagen Duitsers de stenen trappen in de portieken op- en aflopen. Uit een portiek werden drie jonge mannen gehaald en vervolgens tegen het muurtje gezet, tegenover het huis waar wij toen waren. Zes soldaten schoten hen neer; de mannen zakten in elkaar. Als kind had ik zoveel cowboyfilms gezien dat dit in mijn beleving ook een cowboyfilm was. Pas veel later realiseerden we ons dat het echt was. Dat het zoons, broers of misschien wel jonge vaders waren, die zonder dat ze wat gedaan hadden, werden neergeschoten. Een represaille van de Duitsers.’

We hoorden van de juf dat uw vader was opgepakt.
‘Mijn vader was bij een razzia opgepakt. Hij moest werken in Duitsland. Negen maanden later, begin 1944, kwam hij weer thuis. We waren allemaal enorm blij en mijn moeder nog het meest van allemaal. En niet alleen mijn vader, die uit de trein had weten te ontsnappen, kwam terug. Ook oom Gerard, de broer van mijn moeder, kwam terug. Toen hij op een dag bij ons aanbelde, leek hij wel een zwerver. We herkenden hem niet meer. Hij had anderhalf jaar lang in een Nederlandse gevangenis gezeten en was daar vreselijk gemarteld. Van mijn moeder moesten wij naar zijn verhalen luisteren. Het verhaal over poep eten is mij altijd gebleven. In de gevangenis waar hij zat hadden ze een grote binnenplaats met in het midden een stip en naar de zijkanten toe nog twee stippen. De gevangenen moesten rustig een rondje lopen. Er was een Duitser met een fluitje en als hij floot, was degene die het dichtst bij de stip stond de pineut. Een van de andere Duitsers deed dan z’n broek naar beneden, legde een grote drol neer en die ene gevangene moest het dan opeten alsof het een gebakje was. Je mocht het niet kokhalzend opeten, want dan kreeg je toch nog de kogel. Ik vroeg mijn oom of hij ook wel eens bij de stip stil heeft moeten staan. Ik dacht: dan geef ik hem nooit meer een zoen! Maar dat heeft hij gelukkig nooit hoeven doen. En anders had hij dat toch opgegeten. Wij begrepen dat niet, maar hij zei: “Maar wat als ze je anders doodschieten?” Ook heeft hij andere dingen verteld, van uitgetrokken nagels en waterboarden. Eerst wilde hij het ons niet vertellen, maar mijn moeder vond dat we het moesten weten. Mijn moeder had door wat de Duitsers deden en ze haatte de Duitsers enorm.’

Die haat lijkt op discriminatie.
‘Ja, hè. En ik deed daar aan mee. Toen ik een jaar of tweeëntwintig was, werkte ik vlak bij de Dam. In mijn lunchpauze kwam ik regelmatig toeristen tegen en als ik Duitsers hoorde praten, dan keek ik – en bijna alle Nederlandse mensen – verstoord om. Maar je kan niet blijven discrimineren, niet voor de reden die wij toen vonden dat we hadden. De Duitsers die toen in de oorlog hebben gevochten, zijn er nu niet meer. Er was een generatie die werd opgehitst door Hitler en zijn mede-officieren en vreselijke dingen heeft gedaan. Maar er waren ook veel Duitse soldaten die geen keuze hadden. Je had dienstplicht en je moest de oorlog in. Deed je dat niet, dan ging je de gevangenis in.
We leven nu in een EU waar goede afspraken zijn gemaakt over hoe we als landen met elkaar omgaan. En ik hoop echt dat er nooit meer oorlog komt. Dat we elkaar niet meer discrimineren om afkomst of om hoe we eruit zien. Niet alleen in de EU, maar in de hele wereld.’

   

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892