‘Voor een kind was het meer een avontuur dan echt oorlog’


Milo, Melle en Keyvan vertellen het verhaal van Jos Paalvast-van Oostrom
Postjeskade 199De Baarsjes

Enkele haltes met de tram en Milo, Melle en Keyvan uit groep 7/8 van basisschool de Meidoorn zijn bij het huis van Jos Paalvast. Al voor ze aan kunnen bellen, zwaait de deur open. Haar echtgenoot Arnold is er ook – hij heeft oorlogsverhalen uit Den Haag – en als beroepsfotograaf neemt hij de beeldende taak op zich. Jos vertelt.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
Als klein kind heb je daar niet veel erg in. Je hoorde dat het oorlog was, je zag Duitse soldaten. Ik was drie en omdat ik zo graag wilde, mocht ik al naar school. Liep ik met mijn twee grotere broers mee, over de Hoofdweg. Onderweg kwamen we langs een school die door de Duitsers was ingepikt. Dan spuugden we naar ze en renden heel snel weg, want stel dat ze ons zouden pakken! Dat deden we elke keer weer, maar ze zwaaiden alleen maar naar ons. Verder merkte je niet veel. Waar wij woonden, was toen de rand van de stad. We keken uit op de weilanden met tuinders, die groente en fruit kweekten. Ik ging daar met de grote jongens mee naartoe om tussen de bergen afgedankte komkommers en appeltjes nog wat goeds te halen. Dirk van de Broek had daar ook een boerderij. Die reed wel eens door de straat met zijn kar en dan mochten we een stukje meerijden. Later richtte hij een supermarkt op.

Hadden jullie genoeg te eten?

Omdat we familie in omliggende dorpen als Abcoude en Wilnis hadden, kon mijn vader daar eten halen, op de fiets, zonder rubberen banden. Op de terugweg heeft ie wel eens in een greppel gescholen, anders hadden de Duitsers het eten afgepakt. Een keer ging ik mee naar de boerderij en at er een heerlijke schuimomelet en zag er hoe kaas werd gemaakt. Voor een kind was zoiets een avontuur, terwijl het toch echt oorlog was. Je speelde ook gewoon buiten. Oorlogje speelden we, de jongens van de Antillenstraat tegen die van de Postjeskade. De meisjes speelden de verpleegsters – met een luier als hoedje, waarop mijn moeder een rood kruisje maakte – die de ‘gewonde soldaten’ verzorgden. Ook gingen we op stap, met een grotere jongen uit de buurt, naar het Vondelpark. Dan zongen ze op de heenweg: ‘En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet…’ Maar dat zongen ze ook op de terugweg en dan moest ik  huilen, want ik was zo moe en dacht dat we echt nog niet naar huis gingen.

Zijn er familieleden van u omgekomen?
De man van mijn tante zat in het verzet en is tijdens een gevecht doodgeschoten. Van een andere tante ging een baby dood door de honger. Ik herinner me dat mijn oom het kwam vertellen. Dat raakt je als kind anders. Je zag veel verschrikkelijke dingen, zoals dode mensen die van de honger omgekomen waren en op straat lagen. Wij hadden het best goed thuis qua eten. Een keer gingen we met de hele klas ergens naartoe en kregen we aardappelschillensoep. Ik vond dat smerig. Zo’n honger had ik dus niet. Wel merkte ik na de oorlog wat een indruk het heeft gemaakt. Dan hoor je de verhalen en ben je ook wat ouder. Als tiener verhuisde ik met ons gezin naar Buitenveldert, waar de vliegtuigen geregeld overvlogen. Dat geluid maakte me bang. Ik werd er wakker van en dacht: oh, de oorlog is begonnen!

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892