Archieven: Verhalen

‘Indonesiërs werden gewaarschuwd voor mensen met blauwe ogen’

Studenten van het ROC Amsterdamse Plus ontvangen Anne-Ruth Wertheim in het lokaal van hun school om haar te interviewen over haar jeugd in voormalig Nederlands-Indië. Mevrouw Wertheim is geboren in Nederlands-Indië als dochter van twee witte, Nederlandse ouders. Ze groeide op in een huis met bedienden,  en had er een geprivilegieerde positie. Toen Japan Nederlands-Indië bezette, veranderde alles. Ze moest met haar zusje, broertje en moeder naar een Japans interneringskamp op het eiland Java, haar vader moest naar een apart kamp. Hij was Joods en daarom moesten de kinderen uiteindelijk ook naar een Joods kamp. Haar moeder was niet Joods, maar besloot te doen alsof zodat ze bij haar kinderen kon blijven. Haar vader zag mevrouw Wertheim pas na de bevrijding van het kamp terug. Hierna ging het gezin naar Nederland.

Tijdens het interview bekijken de studenten een film die mevrouw Wertheim heeft gemaakt over haar jeugd in het kamp. De film is gebaseerd op het ganzenbord dat haar moeder had gemaakt in het kamp, en op een piepklein boekje met tekeningen van mevrouw Wertheim en haar broertje en zusje, gemaakt met naar binnen gesmokkelde potloden en papier. In het kamp waren de omstandigheden erg slecht, er was veel ziekte, het was heet en er was weinig eten. Je wist nooit waar je aan toe was.

Kunt u wat over de mensen in het kamp vertellen? Zaten er ook Indonesiërs in het kamp?        
‘Nee. Mensen die ‘half half’ waren hoefden niet het kamp in, en ook niet als je één grootouder had die Indonesisch was. Als je een klein beetje Indonesisch was had je vaak een beetje een beige huid en zwart haar. In de loop van de oorlog stuurden ze ook mensen die ‘half half’ Indonesisch waren of een kwart of driekwart, naar het kamp. Maar alleen als ze lichte ogen hadden. Dat is ontzettend dom, want soms had je lichte ogen ook al had je wel een Indonesische grootouder, en dan moest je toch het kamp in. Een rare toestand eigenlijk. Er hingen ook overal posters om de Indonesiërs te waarschuwen voor mensen met blauwe ogen, met de Indonesische tekst ‘giftige ogen’, en te zeggen dat als je iemand met blauwe ogen tegenkwam buiten het kamp, je die naar een Japans hoofdbureau moest brengen. Als ze mij buiten het kamp hadden gezien, zou ik dus worden gesnapt met mijn lichte haar en ogen.’

Ik kan me voorstellen dat de mensen in het kamp ook depressief waren of traumatische ervaringen hebben opgedaan. Hoe werd in die tijd omgegaan met geestelijke gezondheid?
‘Wat een interessante vraag. Mensen steunden elkaar natuurlijk wel, vriendinnen onder elkaar bijvoorbeeld. Maar de meeste mensen praatten er toen niet over als je nare dingen had meegemaakt, en dat is het stomste wat er bestaat. Mijn moeder deed dat met ons wel, zowel in het kamp als na afloop, en mijn vader toen hij terug was ook. Ik hoop dat jullie later ook aan anderen zullen vertellen hoe belangrijk het is om te praten. Dat hoeft niet alleen over oorlog te gaan, je kan natuurlijk ook andere rottige dingen of ongelukken meemaken. Praten wanneer je nare dingen hebt meegemaakt is ontzettend belangrijk.

‘Na de oorlog ben ik in therapie gegaan, omdat ik overdreven beroerd werd als ik bijvoorbeeld niet wist hoe laat de bus kwam. Door therapie kwam ik erachter dat dat door het kamp kwam. De bazen konden op het ene moment zeggen: jullie krijgen morgen geen eten, jullie moeten naar een ander kamp, jullie moeten voor straf appèl gaan staan, of dat het water werd afgesloten. Als zoiets gebeurde wilde je natuurlijk naar je moeder want zij moet jou beschermen. En met mijn vader in een ander kamp was zij de enige die dat kon. Maar dan zag ik aan haar gezicht, aan haar ogen, dat zij het ook niet wist. En dat was het erge: dat ik dus eigenlijk niet beschermd was. Wanneer ik later geen invloed op dingen had, werd ik daar heel ongerust van. Dat ik door therapie nu weet dat het door het kamp komt, maakt het minder erg.

Denkt u dat racisme ooit verdwijnt?
‘Ik hoop van wel. Ik wil dat er geen racisme is. Daar ben ik al vanaf dat ik uit dat kamp kwam, toen ik tien jaar was, altijd mee bezig geweest. Ik ben benieuwd hoe jullie hier zelf over denken. Het helpt hierbij als er uiteindelijk mensen zijn die allerlei verschillende achtergronden hebben, zoals ik zelf (Joods en niet-Joods), jullie en ook mijn kinderen en kleinkinderen. Die zijn Nederlands-Frans en Nederlands-Mexicaans. Want denk aan mensen die tegen de Joden zijn, die hebben natuurlijk moeite met mij. Ik ben niet helemaal Joods, dus wat ben ik dan? Juist die grenzen rondom een groep, van die is wel een Jood en dat is niet een Jood, hoort bij racisme. Als iedereen door elkaar lopende achtergronden heeft, wordt het moeilijker om mensen te discrimineren.’

Archieven: Verhalen

‘Op Curaçao heb ik echt apartheid leren kennen’

Opgewekt komt de 75-jarige Romeo Hoost het lokaal binnen, maakt kennis met Jaïr en Joël en neemt plaats aan tafel. De leerlingen van ROC Eendracht in Amsterdam Nieuw-West maken een gezellig kletspraatje. Na een korte voorstelronde proberen de jongens zijn leeftijd te schatten, wat na een paar pogingen lukt. Nu het ijs is gebroken, gaat het gesprek vloeiend over in het interview.

Waar bent u geboren?
‘Ik ben stomtoevallig geboren in Suriname, maar we woonden op Curaçao. Veel Surinamers werkten daar in de olie-industrie omdat er veel geld in was te verdienen. Mijn vader werkte bij de Shell. Om de paar jaar reisden we op kosten van het bedrijf met het hele gezin naar Suriname voor twee maanden. Mijn moeder was negen maanden zwanger van mij en mocht eigenlijk niet mee. Maar ze zei tegen KLM dat ze zeven maanden zwanger was om toch mee te kunnen. We kwam om 8 uur in de avond aan en om 12 uur werd ik geboren.’

Hoe was uw jeugd op Curaçao?
‘In mijn jeugd werd ik verwend, hoewel ik me ertegen heb verzet. Ik had drie zussen die thuis woonden en ik was de enige jongen. Mijn moeder gaf me een voorkeursbehandeling, maar eigenlijk wilde ik dat niet. Ze verbouwde groenten en we hadden kippen rondlopen. Als er een periode van schaarste was, bewaarde ze speciaal voor mij zeker één ei, achter in de oven. Ons huis stond op een groot erf, letterlijk onder de rook van de oliemaatschappij waar mijn vader werkte, in de buurt Marchena.

‘Ik heb op Curaçao op de lagere school gezeten. Daar mocht je geen Papiaments praten in de klas, dan kreeg je straf. Zelfs in de pauze. Mijn middelbare school, ook op Curaçao, was een jongensschool, daar waren geen meisjes. Pas later kwam er een meisjesklas. Ik plaagde graag een meisje, zij was een dochter van een rijke familie, maar ze was niet onder de indruk! Op Curaçao heb ik echt apartheid leren kennen. Julianadorp was speciaal voor Nederlands employees. Het lag op een omheind terrein met beveiliging en ze hadden aparte klinieken.’

Wanneer woonde u in Suriname?
‘In Suriname heb ik eigenlijk maar kort gewoond, van 1975 tot 1982. Toen Suriname onafhankelijk werd in 1975 woonde ik nog op Curaçao. Ik was destijds op vakantie in Suriname en ik vond het zo mooi dat ik zei: als ik hier werk vind, dan blijf ik. Na een week had ik werk. Iedereen verklaarde me voor gek omdat men wist dat het werk in Suriname minder betaalde.’

Waarom ging u naar Nederland?
‘In 1982 ging ik voor mijn werk naar een conferentie in Brussel. Ik zou eigenlijk maar twee weken in Nederland blijven. Maar vanwege de Decembermoorden in 1982 werd het afgeraden om terug te gaan, het was te gevaarlijk. Ik was lid van een vakbeweging waarvan de voorzitter ook was vermoord en ook een neef van mij. Bij de jaarlijkse herdenking word ik nog elke keer weer verdrietig. Pas wanneer Bouterse achter slot en grendel zit, ga ik terug naar Suriname. Ik was voorstander van de berechting van Bouterse. Ik ben zijn grootste vijand omdat ik er geen geheim van maak dat ik hem in de gevangenis wil zien.’

Archieven: Verhalen

‘In het Surinaamse oerwoud zijn geen regels, hier wel’

Youssef en Jerneycio interviewen Irving Gill boven in de sportkantine van ROC TOP Eendracht in Amsterdam Nieuw-West. Het is een mooie ontmoeting. De jongens vragen hem het hemd van het lijf. Ze zijn vooral benieuwd naar wat voor werk hij deed, wat zijn dromen waren en of die zijn uitgekomen. Natuurlijk vraagt meneer Gill ook naar de dromen van de jongens.

Hoe was uw jeugd in Suriname?
‘Mijn jeugd was heel leuk omdat ik altijd mensen om me heen had. Ik kom uit een heel groot hecht gezin. We waren met vijftien kinderen, acht jongens en zeven meisjes en ik was een van de jongsten. Ik heb zo geleerd om met veel mensen om te gaan. Thuis heerste gezag en discipline. We woonden in een huis met drie etages, groot genoeg voor iedereen. Mijn moeder zorgde voor het huishouden en mijn vader was koetsier. Hij bestuurde de koets waarin dan bijvoorbeeld de gouverneur zat of andere hoge pieten. Wij hebben geleerd om altijd hard te werken: ik was 13 toen ik begon met werken. Op mijn 26e ging ik naar Nederland.’

Wat vond u het grootste verschil in cultuur tussen Suriname en hier?
‘In Suriname was je vrij, daar moest je alles zelf doen. Maar hier, hier was alles voor je geregeld, dus je moet je aan regels houden. Het is niet altijd zo dat die regels in jouw straatje passen. Ik moest vooral leren dingen los te laten. Wat ik voorheen allemaal in Suriname kon doen, kon hier in Nederland niet. Kijk, ik werkte in Suriname als landmeter en dan vooral in het oerwoud. Daar woont niemand, daar is alleen maar bos of bergen. Daar zijn niet veel regels. Ik moest in Nederland vooral leren hoe het hier allemaal ging.’

Wat vindt u er nu van dat u in Suriname op school vooral les kreeg uit Nederlandse boeken?
‘Ik wist meer van Nederland dan dat ik van Suriname wist. Ik vond dat toen jammer maar ik heb daar later ook van geprofiteerd. Toen ik naar Nederland kwam wist ik precies waar alle kaasboerderijen en molens waren. Die dingen had ik geleerd, maar ik wist alleen niet wat een molen was, ik had er nog nooit een gezien. Als ik met Nederlandse mensen praatte, bleken die vaak helemaal niet al die dingen te weten die ik wel wist over Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘Hier in Nederland groeien kinderen anders op’

Irving Gill (1941) kwam zelf naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West. Sergio, Surakchya, Riham en Ebony hadden vragen voor hem voorbereid. In een leeg klaslokaal vertelde hij veel over zijn leven, hij gaf ook nog een paar levenslessen mee.

Hoe was het om op te groeien in Suriname?
‘Toen ik jong was vond ik het heel fijn om in Suriname te wonen, het was gezellig, iedereen kende elkaar. Er waren geen strenge regels, ik was vrij om te doen wat ik wilde en ik dacht niet aan de toekomst. Ik had heel veel broers en zusjes en ik was één van de jongsten in de familie. Nu ben ik 80 jaar en ik heb vier jongens en ik ben al heel lang in Nederland. Ik hoef nu niet meer zo vaak naar Suriname. De laatste keer dat ik daar ben geweest was in 2016. Ik zag toen dat er heel veel was veranderd.’

Wat is het grootste verschil met Nederland?
‘Hier in Nederland groeien kinderen anders op. Jullie moeten al vroeg nadenken over wat je later wil worden, want dan moet je heel hard werken om geld te verdienen. Als kind maak je je zo al zorgen of je dat wel gaat kunnen in je eentje. Maar je moet je niet te druk maken. Kijk gewoon naar het stoplicht, dat bepaalt wanneer je moet stoppen en wanneer je moet gaan. Zo is het ook met het leven. Je beslist wat je wil en wat je meeneemt en dat is ook hoe ik mijn leven heb geleefd.’

Hoe heeft u de geschiedenis van Nederland met Suriname beleefd?
‘Mijn vader was oud toen ik werd geboren, hij is in het jaar 1867 geboren, dat was vlak na de afschaffing van de slavernij. Mijn opa is misschien wel als tot slaaf gemaakte geboren, dat weet ik niet. Maar ik ben nog voor de onafhankelijkheid naar Nederland gekomen, dat was namelijk in 1968 en in1975 werd Suriname onafhankelijk. Ik was toen ook al in het buurland van Suriname geweest, in Guyana. Het was een kolonie van Engeland, maar al in 1944 onafhankelijk geworden. Maar daar ging het helemaal niet goed, dus ging ik terug naar Suriname. Daar zag ik toen met grote verbazing op de muren geschilderd dat ze ook zelfstandig wilden worden. Zodoende was ik een beetje gemotiveerd om naar Nederland te gaan. Ik had al gezien dat die onafhankelijkheid in Guyana ook niet goed was gegaan, ik dacht dat dat in Suriname ook wel een probleem kon worden.’

Wat heeft u in Nederland gedaan?
‘Ik heb veel korte cursussen gevolgd om te weten hoe mensen over dingen denken en om goed met mensen om te gaan. En ik ben activiteiten voor Surinamers gaan organiseren, om elkaar te leren kennen en te steunen. Vroeger werkte ik vooral met kinderen om ze op te vangen na schooltijd, maar nu werk ik met oude mensen en ik organiseer nog steeds activiteiten om mensen te verbinden. En dat is waar het om gaat: je moet genieten van contact met elkaar en niet te veel vooruit denken.’

Archieven: Verhalen

‘Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten’

Wanda de Adelhart Toorop (1941) komt naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West om te vertellen over haar jeugd in Indonesië. Aishmani en Nathalie hebben best wat vragen voorbereid. Mevrouw De Adelhart Toorop vertelt de leerlingen veel over haar leven in Indonesië en vertrek naar Nederland. Ze is geboren op Java en groeide op in een voorstad van Jakarta.

Wat herinnert u zich van uw jeugd?
‘Ik heb een ontzettend leuke jeugd gehad. We speelden veel mens-erger-je-niet en ganzenbord en ik speelde veel buiten. We hadden een hele grote tuin met mangobomen. Naast een van die bomen zat een gat in de grond en mijn moeder was bang dat we daarin zouden vallen. Daarom zei ze dat daar een vrouw met een heel groot gat in haar rug leefde. En die vrouw zou kinderen wormen en paardenpoep laten eten. Dus wij wilden nooit onder die boom zitten.

‘Tot mijn achtste zat ik op een katholieke nonnenschool, daar heb ik Nederlands geleerd. Toen mijn vader stierf, kon mijn moeder de school niet meer betalen. Mijn moeder, die heel ouderwets is, zei toen dat ‘meisjes hoeven niet te leren want ze gaan toch trouwen’. En toen moest ik van mijn 8e tot 10e jaar naar de goedkope Indonesische school. Daar heb ik heel veel Maleis gesproken.’

Wanneer ging u naar Nederland?
‘Mijn moeder wilde het liefst in Indonesië bij haar familie blijven, maar mijn oudste broer studeerde hier in Nederland. Toen mijn vader stierf, had ze geen geld meer en zou ze dus nooit meer naar haar zoon in Nederland kunnen. Ze koos daarom voor de Nederlandse nationaliteit zodat ze haar zoon kon zien. Ik was 10 jaar toen we vertrokken. De bootreis duurde drie weken en was heel erg leuk, want er was ook een zwembad. Van de kapitein kregen we het lekkerste eten. Het was een groot verschil met onze aankomst hier. In Nederland werden we opgevangen in een pension, we zaten met z’n allen op één kamer. Mijn moeder kreeg iedere dag één broodje en ze zei dat de mannen eerst kregen, en dan van groot naar klein. Ik was de kleinste dus ik kreeg maar een heel klein stukje.’

En wat vond u van het koude weer?
‘Daar heb ik niet zo’n last van gehad. In het begin natuurlijk wel want winter kende ik helemaal niet. Wij kwamen met zomerse kleren hier en we hadden geen geld om wat anders te kopen. In 1953 was hier een watersnoodramp, toen hadden ze veel kleren verzameld en van wat over was mochten wij kleren uitzoeken. Ik ben ook naar de Nederlandse school gegaan. Dat was heel anders dan ik gewend was, het was heel erg streng en ik was de enige kleurling in de klas. Iedereen was verbaasd dat ik Nederlands kon praten, maar dat had ik op de nonnenschool op Java goed geleerd.’

Wat voor werk heeft u gedaan?
‘Ik ben later naar de kweekschool gegaan en ik ben juf geweest op de Bos en Lommerschool, dat is hier in de buurt. Ik had maar twee Hollandse kinderen op de hele school, de rest kwam allemaal uit andere landen. Dat vond ik juist leuk. En nog steeds vind ik het leuk om om te gaan met mensen die niet uit Nederland komen. Ik zit op linedance en je ziet toch dat wij een Indisch groepje hebben gevormd. Het is eigenlijk belachelijk, maar je gaat terug naar je roots. Je trekt toch altijd naar voor jou bekende mensen. Ik zou ook nog heel graag eens terug willen. Eén keer ben ik teruggegaan. Maar het is nu heel erg veranderd. Vroeger vonden ze het daar mooi als je uit Nederland kwam, nu eigenlijk niet meer en dat is ook terecht.’

Archieven: Verhalen

‘Het leven in Nederland was wel anders dan op Curaçao’

George Candelaria (1947) kwam op een woensdagmiddag naar het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West. Han en Dorothy hadden een aantal vragen voor hem voorbereid. Dorothy, zelf uitkomstig uit Ghana, voelde zich erg op haar gemak bij meneer Candelaria, zei ze. ‘Hij is zoals ik.’ Meneer Candelaria liet veel foto’s zien en het was een gezellig gesprek.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik werd in 1947 op Curaçao geboren, daar groeide ik ook op. Ik had er een goed leven. Mijn vader had een eigen bedrijf, maar voor mij was er nadat ik mijn school had afgemaakt geen werk. Daarom ging ik op mijn 19e naar Nederland. Ik zat in het vliegtuig met een aantal jongens die ook voor het eerst naar Nederland gingen om te werken. In een fabriek op Schiphol kon ik aan de slag, later kreeg ik nog ander werk en mijn laatste baan was bij de KLM. Ik sprak veel verschillende talen, dat was handig als je bij de KLM werkte. Na mijn pensioen heb ik ook nog acht jaar bij de metro gewerkt.’

Had u heimwee?
‘Het leven in Nederland was anders dan op Curaçao. Op Curaçao waren bijvoorbeeld veel meer feestjes. In het begin had ik wel heimwee, want ik had een goede band met mijn ouders en die kon ik nu niet meer zien. Maar met de jongens waarmee ik was aangekomen, organiseerden we met behulp van een platenspeler zelf feestjes, want er was hier verder niks. Op die feestjes heb ik mijn vrouw leren kennen, we zijn nu 53 jaar getrouwd.

‘Het was de bedoeling dat ik na twee jaar weer terugging naar Curaçao. Maar toen ik eenmaal werkte wilde ik wel langer blijven, toen heb ik een contract getekend voor onbepaalde tijd. Ik bleef in Nederland, ik trouwde toen ik 23 was en kreeg twee kinderen, die zijn hier opgegroeid. Mijn zoon is 51 en dochter wordt 47 dit jaar. Ik heb ook kleinkinderen en we hebben een goede band met elkaar.’

Ziet u uw familie in Curaçao nog wel eens?
‘Mijn ouders hadden veertien kinderen, dus ik heb heel veel broers en zussen. Die wonen nu allemaal in Suriname. Van hen ben ik de enige die in Nederland woont. Ik heb wel twee nichtjes die in Nederland wonen. Nu ben ik vooral nog huisman, want mijn vrouw is een beetje ziek dus ik zorg voor haar. Sinds mijn vrouw ziek is geworden, geven we niet meer zo vaak een feestjes. Maar ik hou van koken, dus ik kook voor haar. Nederlands eten vind ik best oké, mijn favoriete voedsel is biefstuk.’

Archieven: Verhalen

‘De Nederlanders woonden in omheinde dorpen’

Romeo Hoost (1946) bezocht het Mundus College in Amsterdam Nieuw-West om te vertellen over zijn jeugd op Curaçao en in Suriname, en zijn vertrek naar Nederland. De leerlingen van het Mundus gingen met hem in de oude kantine van de school zitten voor het interview. Ze leerden veel over de geschiedenis van Suriname en waren erg onder de indruk van de Decembermoorden die in 1982 in Suriname hadden plaatsgevonden.

Waar bent u opgegroeid?
‘We hadden een mooi houten huis onder de rook van de raffinaderij van Shell op Curaçao. Als je de was buiten hing had je kans dat de kleren na het drogen zwart waren van de rook. De Nederlanders die door Shell naar Curaçao waren gehaald, woonden in aparte dorpen. Zo kwamen we in aanraking met apartheid. Die dorpen met Nederlanders waren omheind en je moest je aanmelden bij de portier met een bewijs van je nummerbord en zeggen voor wie je kwam. Dan mocht je verder. Nu is het vrijer. Later verhuisden we naar Suriname, daar ben ik naar de lagere school en de middelbare school gegaan. Nu ben ik 75 en wil ik er nog 75 jaar bij, dus ik ga 150 worden.’

Wanneer bent u naar Nederland gekomen?
‘Ik werkte in Suriname voor de vakbond van de overheid. In 1980 pleegde Desi Bouterse een coup, hij nam zeg maar de overheid over. Toen moest ik afwachten wat er ging gebeuren, ik was voorzichtig. Als inwoner van Curaçao werd ik niet gewaardeerd als Surinamer. Maar met voetballen deed ik altijd mee. Wel maakte iemand me eens uit voor ‘verrader’. In december 1982 kwam ik naar Europa voor een congres in Brussel. Op dat moment werden er in Suriname vijftien tegenstanders van Bouterse doodgeschoten, de voorzitter van de vakbond waar ik bij werkte was ook doodgeschoten. Het was voor mij onveilig om terug te gaan naar Suriname. We kregen geld om een winterjas te kopen, maar ik dacht dat ik snel weer naar Suriname zou gaan, dus ik kocht er geen. Maar toen ik niet weg kon heb ik dat maar wel gedaan, het was behoorlijk koud. In Suriname is het altijd ongeveer 30 graden met periodes met regen. Nooit winter.’

Wat heeft u verder in Nederland gedaan?
‘Toen ik in Nederland moest blijven, ben ik rechten gaan studeren. Ik had wel officier van justitie willen worden om echt slechte mensen te kunnen straffen, maar de studie heb ik niet afgemaakt. Ik heb daarna wel journalistiek en accountancy afgemaakt. Ik ben nooit meer legaal teruggegaan naar Suriname. Wel twee keer illegaal via Frans-Guyana de grensrivier overgestoken om pamfletten uit te delen van de vakbeweging. We wilden ook Brunswijk steunen in de burgeroorlog tegen Bouterse. Ik ga pas terug als Bouterse achter slot en grendel zit, eerder niet. Hij is veroordeeld maar kan in hoger beroep. Ik vind het wel jammer want het eten in Suriname is veel lekkerder met veel kruiden en veel verschillende soorten eten. Nu worden hier ook veel ingrediënten geïmporteerd uit Suriname. Mijn lievelingsgerecht is pom tayer aardappel die geschild en geraspt wordt met kip en afgewisseld lagen. Hindoestaans met roti is ook lekker, een soort pannenkoek met groente en vlees.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn familie is drie jaar van elkaar gescheiden geweest’

Annemarie ten Brink is geboren in 1931 in Surabaya, in Nederlands-Indië. Ze was 11 jaar toen de Japanners het land bezetten. Aan Caitlin, Siem, Olivier, Jana en Guusje van het Alasca in Amsterdam-Oost vertelt ze dat haar vader gevangen werd genomen en zij zelf met haar broers en zussen in kampen terechtkwam.

Hoe was het leven in de kampen?
‘Ik heb 3,5 jaar lang in verschillende kampen gezeten. Veel kampbewoners wisten niet of ze er ooit nog uit zouden komen en waren depressief. In het kamp werd iedereen zwak en ziek door slechte voeding. Maar ondanks slecht eten en ondanks dat ik er geen ruimte had, kon ik toch nog pret hebben als kind. We hadden er bijvoorbeeld corvee en dan moesten we vlees schoonmaken: de darmen en ingewanden van een dier. Met die darmen, die we met water vulden, probeerden we elkaar nat te spuiten. Dat lukte natuurlijk niet, maar we werden wel kletsnat. We hadden ook een soort laatjes gemaakt met de tekst ‘mens, erger je niet’ die we met touwtjes aan muren van gevlochten bamboe hingen. Wat natuurlijk moeilijk ging omdat we geen spijkers en hamers hadden. Maar iedereen die langs ons plekje liep, moest lachen.’

Hoe was de bevrijding?
‘Er waren helemaal geen bevrijders; Japan had zich overgegeven na de atoombom. We kregen een speech en beter eten. de volgende dag ging het kamp open maar buiten was het levensgevaarlijk omdat de Indonesiërs ons niet meer terug wilde hebben. We werden weggevoerd vanaf Midden-Java naar het noorden van Java. De reis naar de kust was gevaarlijk omdat de Indonesiërs ons aan konden vallen, maar wij wilden zo snel mogelijk met de boot het land uit.’

.’Is uw familie naderhand weer samengekomen?
Mijn vader was al bijna vier jaar geleden in het mannenkamp overleden nog voor wij in het vrouwenkamp werden opgesloten. Wij als gezin van moeder met vier kinderen hadden bij elkaar in het kamp gezeten. We wilden wel snel naar familie in Nederland. Mijn familie is drie jaar van elkaar gescheiden geweest. Toen het eindelijk tijd was om het kamp te verlaten, wist iedereen gelukkig ook waar de rest van hun familie was. Sommige mensen probeerden weer terug te gaan naar hun oude huis, maar die zaten vol met Indonesiërs die ons echt niet terug wilden hebben.  Mijn moeder had ons vaderloos gezin snel voor repatriëring opgegeven en de bootreis was een veilige reis en we werden er erg verwend met lekker eten. Toen onze familie weer bijeen was, heeft mijn vader nog een paar jaar geleefd. Hij was heel erg veranderd en was hij niet meer de man die ik me kan herinneren. Na een paar jaar werd mijn vader weer opgeroepen om te vechten en dat is ook waar hij overleden is.’

Archieven: Verhalen

‘Bij aankomst werden we bekeken alsof we een stel apen waren’

Rutger, Lois, Ezra en Fien van het Alasca in Amsterdam-Oost mochten Ab Alexandre interviewen over zijn verleden. Meneer Alexandre werd geboren in 1942 in een Japans interneringskamp op Midden-Java, en verhuisde kort daarna met het gezin naar een ander kamp bij Batavia. In 1950, toen hij 8 jaar was, kwam hij met de boot naar Nederland.

Hoe was uw jeugd?
‘Ik werd geboren in 1942 in een Japans interneringskamp op Midden-Java. Ik had zes broers en zussen, een grote familie dus. Het interneringskamp waar ik was geboren, was een omgebouwd klooster. Als snel nadat ik geboren was werd mijn familie afgevoerd naar een ander kamp bij Batavia. Daar bleef ik wel acht jaar. Op mijn achtste kwam ik met de boot naar Nederland. Het was een leuke reis want er werden veel spelletjes georganiseerd voor kinderen, zoals zaklopen, koekhappen en verkleedpartijen. Je werd dus beziggehouden. Het schip waarop wij zaten, heette de Ormonde. Het was een troepentransportschip geweest dus het werd even opgekalefaterd om al die mensen met een Nederlandse nationaliteit naar Nederland te brengen. Er gingen verhalen rond dat het schip op de bodem van de oceaan had gelegen, en dat ze hem hadden opgetakeld, dus in het begin was de bootreis was ik wel een beetje bang.

‘We kwamen aan in Rotterdam. Mijn moeder was verbaasd want haar koffer werd gedragen door kruiers. Het was zo gek omdat zij wit waren en wij donker. Mijn moeder had nooit meegemaakt dat een wit persoon voor haar aan het werken was. We kwamen terecht in het Oranjehotel in Bergen, waar we met z’n tienen sliepen in twee kamertjes. Als ik erop terugkijk heb ik geen nare herinneringen aan die plaats. Bij het Oranjehotel had je veel duinen waar ik altijd te vinden was. Er waren ook nog bunkers van de Duitsers, en daar kon je lekker spelen, dat was altijd heel spannend. We speelden dan ‘oorlogje’. Ik had natuurlijk een andere huidskleur dan mijn vrienden en ik val nog altijd op, maar gelukkig wel op positieve manier. Alleen bij aankomst was dat wel wat anders. Toen we arriveerden bij het Oranjehotel stond het plein vol met mensen die ons bekeken alsof we een stel apen waren in een dierentuin. Ze hadden nog nooit een donker mens gezien.’

Wat gebeurde er in uw schooltijd?
‘Mijn tijd op de basisschool was heel erg leuk. Hoewel ik anders was dan de rest, werd ik wel normaal behandeld en als een gewone leerling gezien, wat ik heel fijn vond. Tijdens de schoolpauzes speelde ik graag ‘ruitertje’. We moesten dan op elkaars rug de ander naar beneden zien te krijgen. Ik was klein maar heel lenig, en kon het daarom goed.

‘Ik ging prima door alle klassen heen, was populair en het was altijd gezellig. Tijdens al mijn schoolperiodes ben ik niet gepest om mijn afkomst, wat voor die tijd best wel bijzonder was. Ik ben daar heel dankbaar voor. Ik heb school zo fijn gevonden dat ik er mijn baan van heb gemaakt. Jarenlang heb ik in het speciaal onderwijs gewerkt, wat ik heel leuk en mooi werk vond.’

Hoe vindt u het om in Nederland te wonen?
‘Ik voel me Nederlands, mijn geboorteland bestaat niet meer, hier ben ik nu gelukkig. Ik vond overigens niet alles aan Nederland leuk. Toen wij destijds aankwamen moest mijn vader alles terugbetalen aan de Nederlandse overheid: van de bootreis tot aan het Oranjehotel toe. Daardoor kreeg hij schulden en moest ie gaan werken in een munitiefabriek. In de fabriek is hij bij een explosie omgekomen. Ik neem het Nederland kwalijk dat mijn vader in de schulden kwam, en dat hij uiteindelijk in die fabriek is doodgegaan. Maar ik ben Nederland ook wel dankbaar dat ze ons zo goed hebben opgevangen en dat wij hier kunnen leven. Ik ben getrouwd, heb twee kinderen en inmiddels ook een kleinkind.’

Archieven: Verhalen

‘Alle mensen zijn hetzelfde, het enige verschil is de kleur en de taal’

Door, Max, Finn, Olivier, Linde en Sofia interviewen Irving Gill over zijn jeugd in Suriname en zijn vertrek naar Nederland. Meneer Gill werd in 1941 geboren in Paramaribo in een groot gezin, vertelt hij aan de leerlingen van het Alasca in Amsterdam-Oost. Toen hij 27 was, verhuisde hij naar Nederland. Hij wilde meer zien van de wereld. Nu doet hij veel voor de Surinaamse gemeenschap in Nederland.

Hoe was uw jeugd in Paramaribo?
‘Als kind had ik niets om me zorgen over te maken. Ik kende iedereen in Paramaribo en iedereen kende elkaar, dat maakte het erg leuk. Op school leerde ik alles over Nederland en niet veel over Suriname. Ik wist bijvoorbeeld niks over de Surinaamse districten en rivieren. Toen ik aankwam in Nederland voelde ik me meteen thuis want in Suriname leerde je dat Nederland je moederland was. Vrienden die ik had ontmoet bij de marine in Suriname hadden me overgehaald te komen.’

Wat doet u voor de Surinamers hier in Nederland?
‘Ik motiveer mensen binnen de Surinaamse gemeenschap, ik maak ze blij. Ik zeg bijvoorbeeld tegen ze dat eenzaamheid je wordt aangepraat maar dat het eigenlijk niet hoeft. Je hoeft niet eenzaam te zijn als je gewoon actief bent. Ik help ze hier dagelijks bij.

‘Ik ben een wereldburger. Dat betekent dat overal waar je komt je een van hen bent. Dus als je in Marokko woont, ben je een Marokkaan en in Turkije ben je een Turk. Het verschil zit in onze hoofden. Alle mensen zijn hetzelfde, het enige verschil is de kleur en de taal. Ik voel me thuis in welk land ik ook ben, anders overleef je het ook niet. Alleen moet je nooit vooraan lopen maar achteraan. Anders schrikken mensen en vragen ze zich af waarom je daar bent. Je moet jezelf een plaats geven. Heimwee betekent dat je je niet thuis voelt waar je bent. Het mooie van wereldburger zijn is dat de mensen van het land je meenemen in hun cultuur als je een beetje leuk meedoet.’

Gaat u nog wel eens naar Suriname?
‘Veel van mijn broers wonen er, maar ik ga er niet zo vaak meer naartoe. Ik zou wel willen, maar het is erg duur.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892