Archieven: Verhalen

‘Ik duwde de boot voort zodat de onderduikers veilig waren’

Sem, Fedde, Emily en Katja lopen door het schilderachtige deel van Broek op Langedijk naar Henk Balder toe. Hij woont op een plekje waar de wegen vroeger allemaal van water waren en de wc’s boven het water hingen. Alles ging in die tijd met bootjes. Henk Balder en zijn vrouw hebben in de tuin al tafels en stoelen neergezet en de leerlingen van het Mozaïek installeren zich tegenover hem.

Wat is een bijzondere herinnering voor u aan de oorlog?
‘Ik herinner me dat de Duitsers de klokken uit de kerktorens in Broek op Langedijk meenamen. Deze klokken gingen met een schip naar Duitsland, waar het koper gebruikt zou worden om munitie van te maken. De schipper wilde dat niet en heeft toen alle klokken naar de bodem laten zinken. Na de oorlog hebben ze ze weer uit het water gehaald en opgehangen in de kerktorens in Langedijk.’

Had u een rol in het verzet?
‘Wanneer er razzia’s waren, voer ik met de onderduikers in een bootje de weilanden in. Ik duwde de boot voort zodat ze veilig waren. De Duitsers waren heel bang voor water. Als de kust veilig was hing mijn moeder aan een lange stok een witte vlag; dan wisten we dat we weer terug konden varen.

Mijn vader had ook een motorbootje; je mocht er alleen mee varen als je spullen vervoerde. Mijn vader deed een juten zak over de motor zodat die geen geluid maakte en het leek dan ook net alsof er iets vervoerd werd. Dan konden we toch varen.’

Hoe was de oorlog voor uw moeder?
‘Zij deed de was en zorgde voor het eten. Op een dag was zij de was op aan het hangen en schampte een verdwaalde granaat langs haar been. Mijn vader was zo boos; hij schold de Duitsers verrot.

Er kwamen ook mensen uit de stad naar ons toe voor eten. Mijn moeder ontving iedereen en soms bleven ze slapen achter bij de koeien. Ik herinner me dat een meneer wakker werd en zijn jas moest afschrapen omdat een koe bovenop hem gepoept had. Bij ons was het toilet boven het water gebouwd; alles viel direct in het water. Dat vonden de gasten uit de stad wel raar en dat maakte ons weer aan het lachen.’

Archieven: Verhalen

‘In mei 1940 kwamen vanaf de Kanaalweg Duitsers het dorp in lopen’

Cees Gutker (88) uit Schoorl was zeven jaar toen de oorlog begon. Hij vertelt aan Hidde, Pepijn, Marre en Dyonne van Het Mozaïek in Broek op Langedijk hoe hij de oorlog heeft ervaren en wat hij met gevonden munitie deed. De kinderen interviewen hem bij hem thuis in Schoorl, in het huis waar hij ook woonde tijdens de oorlog. Meneer Gutker is de schoonvader van hun meester Joost.

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ik vergeet het nooit, die eerste dag. In mei 1940 kwamen er vanaf de Kanaalweg hele kolonnes Duitsers, met name te voet en met paarden, het dorp in lopen. Ze gingen rechtstreeks de duinen in, want daar waren bunkers. Ik weet nog waar ze stonden. Er was een ziekenhuis, een keuken, een paardenstal, een commando en een afweergeschut. Die laatste kon herrie maken, hoor, als ze op de vliegtuigen schoten!’

Wat deed u als het luchtalarm afging?
‘Ging het luchtalarm af wanneer we op school waren, dan moesten we onder de banken duiken. Hoop lawaai in de klas, natuurlijk. En als de sirenes stopten, gingen we weer aan het werk. Ging het af als je buiten was, dan keek je eerst waar het vliegtuig was. En als het gebeurde terwijl we in de polder waren, dan moesten we van mijn vader aan de zijkant van de sloot schuilen. Zo werd je nooit geraakt. Aan het einde van de oorlog zag ik de vliegtuigen hoog in de lucht vliegen. Ook zag ik een keer dat soldaten uit een beschoten vliegtuig sprongen. Ik zag toen ineens vier, vijf parachutes boven me.’

Wat is het engst dat u heeft meegemaakt in de oorlog?
‘Ik weet nog dat een Engelse jager een lege benzinetank liet vallen. Hij vloog een paar honderd meter hoog. En ik dacht: is dat een bom? Als die valt, is het net of het naar je toe komt. Het viel uiteindelijk op het stukje land achter het huis. Dat vond ik wel eng.’

Merkte u iets van de aanwezigheid van de Duitse soldaten?
‘Wij hadden, dacht ik, vier Duitsers in huis. Zij woonden hier en sliepen in de hooiberg. Achter de hoge deuren stond een aanhangwagen vol met munitie om mee terug te nemen naar Duitsland. De Duitsers heetten Arnold, een oudere man, Erwin en Hans. De vierde weet ik niet meer. Hans was een doodgoeie vent. Hij waarschuwde ons voor Erwin, die was niet te vertrouwen. Die stond echt aan de kant van Hitler en vertelde veel door aan de Duitse commandanten. ‘s Avonds kwamen ze wel bij ons in de woonkamer. Ze vertelden dan veel verhalen, in het Hollands, want dat spraken ze na al die jaren wel een beetje. Arnold was eens zo druk aan het vertellen dat hij met zijn arm in de kokendhete pan spinazie van mijn moeder sloeg. Hij verbrandde zijn arm en moest hem laten verbinden in een dokterspost.’

Heeft u nog iets spannends gedaan in de oorlog?
‘We mochten niet in de duinen komen, want er lagen landmijnen en er stonden hekken omheen gespannen. Maar wat niet mag, doe je graag. We wisten waar we moesten lopen.

Ook ging ik met mijn buurjongen naar de katholieke school hier vlakbij, die ook door de Duitsers was gevorderd. Op de zolder lag munitie. Ik klom met hem op het platte dak en dan ging ik door het raampje om de losse flodders te pakken. De buurjongen pakte ze aan en daarna renden we naar huis. Je kon ze openmaken met een tang en dan legde je het kruid op een hoopje. Als je er een lucifer bij hield, kreeg je een hoge vlam. De huls sloegen we in een paal, dat gaf een mooie klap. Tot we een keer vergaten om de huls te legen. Die klap zal ik niet vergeten. De gaten zaten in mijn kleding, een andere jongen was bijna zijn duim kwijt. Die is er weer aangezet.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader en oom doken via een luik onder de vloer!’

Bram Kout (81) komt op de fiets uit Sint Pancras naar het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Als Sterre, Iwan en Rick van het Mozaïek arriveren, twijfelen ze even tussen een interview op de bootjes binnen in het museum of buiten in de tuin. Vanwege het mooie weer kiezen ze unaniem voor een tafel buiten onder de bomen.

Wat zijn uw sterkste herinneringen aan de oorlog?
‘Ik weet nog het meeste van de laatste jaren van de oorlog. Op een avond was er een heel angstige situatie. Ik was bij mijn opa en oma en zag mijn vader en oom met andere mannen buiten staan praten. Opeens kwamen er Duitse soldaten aan die mannen wilden oppakken om ze in Duitsland te laten werken. De mannen stoven alle kanten op en mijn vader en oom doken in de kamer onder de vloer, via een luik. Snel ging er een vloerkleed over dat luik, de tafel er weer op en de stoelen eromheen. De soldaten zochten overal, ook in de bedstee. Ze dreigden het huis in brand te steken als ze niemand konden vinden. Ik was erg bang en kroop onder de tafel. Gelukkig vonden ze niemand en het huis werd ook niet in brand gestoken.’

Kende u mensen die werden opgepakt?
‘Een ander voorval maakte ook veel indruk op mij. Dat was toen mijn 17-jarige buurjongen werd opgepakt. Ik zag hem jaren later pas weer terug en hoorde wat hij allemaal had meegemaakt. Hij was naar een Duitse officier gebracht die hem van iets had beschuldigd wat hij echt niet had gedaan. Hij kon erg slecht tegen onrecht en gaf die officier een klap in zijn gezicht. Als straf werd hij naar verschillende concentratiekampen in Duitsland gebracht. Daar wist hij te ontvluchten en hij kwam lopend terug naar Nederland. Thuis tikte hij op het raam, maar hij was zo mager en vermoeid dat zijn ouders hem niet meer herkenden…’

Kende u mensen uit het verzet?
‘In Sint Pancras werd op 15 april 1945 een bruggetje van een spoorweg vernield om te voorkomen dat de Duitsers wapens en soldaten konden vervoeren. Dat werd gedaan door drie mensen uit het verzet en ik bleek een van die drie te kennen. We hadden namelijk een familie in huis moeten nemen die uit de kuststreek weg moest omdat de Duitsers daar bunkers bouwden. Een man uit deze familie zat in het verzet en hij had meegedaan met de vernieling van het bruggetje. Als straf haalden de Duitsers toen twintig mensen uit de gevangenis en schoten ze dood bij de spoorweg in Sint Pancras. Die man heeft zich hier altijd erg schuldig over gevoeld. Op 5 mei kon hij niet zo goed de Bevrijding vieren omdat hij hier steeds aan moest denken.’

Archieven: Verhalen

‘Wanneer er schoten klonken riep opa: zijn jullie bang?’

Daan, Niels en Joshua interviewen Bea den Hartigh (88) in de zonovergoten tuin van het Broekerveilingmuseum in Broek op Langedijk. Mevrouw Den Hartigh zit al aan tafel onder de bomen als de leerlingen van het Mozaïek aankomen. Nadat ze iedereen een sapje heeft ingeschonken, kunnen de interviewers beginnen.

Hoe was het leven als kind in de oorlog?
‘Ik ging naar de JD van Arkelschool, waar jullie ook op zitten. In de klas zaten we stijf rechtop en moesten we heel goed luisteren en stil zijn. De juffen en meesters waren heel streng.

We hadden een grote schuur waar allemaal kisten stonden. Met die kisten en doeken maakten we tenten in de schuur om te spelen. In de oorlog hadden we geen fietsen meer, die namen de Duitsers mee. Maar bij de rijwielhandel kon je voor 5 cent een autoped huren voor een uur, dat was heel leuk. Verder hinkelde ik met vriendinnen en sprongen we touwtje. Ook waren er kinderen die met karretjes spullen naar de treinen brachten, in ruil voor een centje of wat lekkers.

Ik herinner me dat er in 1944 treinen hierheen kwamen vol met kinderen uit de grote steden, waar grote hongersnood was. Een organisatie regelde dat de kinderen naar Langedijk konden komen zodat ze hier te eten zouden krijgen.’

Hadden jullie onderduikers of evacuees in huis?
‘We hadden geen ruimte voor onderduikers. Maar in de buurt waren wel veel mannen ondergedoken. Wanneer er een razzia kwam, voeren ze met een schuitje vanaf de Oostdijk het veld in. De Duitsers hielden niet van varen en als ze het probeerden, draaiden ze alleen in cirkels. Dat was erg grappig.

In 1940 moest de bevolking uit Amersfoort worden geëvacueerd. Er kwamen twee evacuees uit Rhenen in huis bij ons. Dat was verplicht: iedereen moest mensen opvangen.’

Hoe was de situatie bij jullie thuis?
‘We waren al met acht mensen: vijf kinderen, pappa, mamma en opa. We hadden een klein huis met slaapkamertjes die gescheiden werden door gordijntjes. Mijn opa woonde dus ook bij ons en dat was heel fijn. Wanneer er schoten klonken en vliegtuigen ’s nachts overvlogen, dan riep hij: ‘Zijn jullie bang?’ ‘Ja!’, riepen we dan. En dan gingen mijn zus en ik bij hem liggen; dat voelde heel veilig.

Mijn vader was tuinder en werkte op akkers aan de west- en oostkant van Broek op Langedijk. We hadden genoeg te eten; wij verbouwden groente, hadden fruitbomen, kippen en geiten. Opa deed de tuin en verzorgde de dieren.

Er kwamen vaak mensen uit de stad op zoek naar eten omdat ze zo’n honger hadden. Dan liepen ze helemaal vanuit Amsterdam of Rotterdam hierheen. Op een keer kwamen er twee meisjes langs. ‘Kom maar binnen’, zei mijn moeder, ‘we hebben groene erwtensoep.’ En de meisjes schoven bij ons aan tafel. Toen we klaar waren met eten vroeg een van hen of ze de lepel mocht aflikken. Dat ben ik nooit vergeten. En het mocht!

Thuis hadden we een kachel die we ‘de vuurduvel’ noemden. In 1944 waren er geen cokes of hout meer te krijgen om het huis warm te stoken. Daarom zochten we tussen de treinrails naar cokes die van de trein waren gevallen. Zo konden we toch onze vuurduvel stoken.’

Kent u mensen die zijn opgepakt in de oorlog?
‘De broer van mijn man is opgepakt en naar een kamp in Amersfoort gebracht. Zijn moeder heeft toen net zolang gezeurd bij de kampcommandant totdat hij weer werd vrijgelaten.

Tegenover onze school was een heel groot huis, daar woonde een Joodse familie. Ik heb gezien hoe de soldaten kwamen en ze afvoerden met geweren. We hebben ze nooit meer teruggezien.’

Archieven: Verhalen

‘Het gekke was dat die bomscherven nog warm waren’

Olivia, Liselotte en Finn van De Talisman in Eindhoven wonen in de wijk waar Tiny Boogers in zijn jeugd woonde. Finn woont zelfs schuin tegenover de vroegere basisschool, De Gerardusschool, van meneer Boogers in de Orchideeënstraat. Hij werd in 1934 geboren en was 6 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De kinderen hebben zich goed voorbereid op het gesprek.

Hoe was het om buiten te zijn als er plotseling luchtalarm was?
‘Ik zat op de basisschool in de Orchideeënstraat. Op school werd aandacht aan de oorlog besteed. We oefenden bijvoorbeeld hoe we onder de schoolbanken moesten gaan zitten als het luchtalarm afging.

Wanneer we buiten waren en het luchtalarm ging af, dan moesten we meteen bij omwonenden schuilen om te zorgen dat we veilig waren. En als de sirene opnieuw afging, nu met een andere toon, dan wisten we dat het gevaar geweken was en we veilig waren. Dan konden we weer naar buiten. Na de beschietingen ging ik vaak bomscherven zoeken op straat. Dit waren ijzeren scherven van de bommen die uit de vliegtuigen waren gevallen. Het gekke was dat die scherven nog warm waren.’

Had u genoeg te stoken en te eten tijdens de oorlog?
‘Ik ging te voet naar het spoor bij de Losweg met de treinwagons die kolen vervoerden, en haalde overgebleven kolen en kolengruis uit de wagons. Dit mocht eigenlijk niet. Mijn moeder maakte met kranten en kolengruis eierkolen. Hiermee konden we de kachel stoken. We gingen ook met de slee naar de Leenderhei om bomen te kappen voor kachelhout.

We hadden voldoende te eten in de oorlog. Mijn vader ging naar boeren om vlees of koren te kopen. Koren mocht je niet vervoeren. Ik moest dan op een zak koren gaan zitten en een cape omdoen. Na het maaien van de velden raapten we ook korenaren. Deze maalden we in de koffiemolen of we brachten ze naar de Gennepermolen. Mijn moeder bakte dan brood van het meel.’

Waarom moest u na de oorlog naar Eersel?
‘Aan het einde van de oorlog werd ik naar Eersel gestuurd omdat ik te mager was. Dit gold alleen voor mij als oudste thuis. In Eersel kwam ik samen met anderen terecht in een klooster. We hadden geen lessen, het was er erg gezellig en we kregen goed te eten.

In Eersel merkte ik niets van de oorlog. Toen ik naar huis mocht was de bevrijding en het feest in Eindhoven al geweest. Dat vond ik jammer. Thuis waren alle ramen eruit. Op de hoek bij de Leenderweg waren bommen gevallen. Aan de overkant van de straat waren de huizen weg. Gelukkig was er niemand in mijn familie gewond geraakt.

Thuis hoorde ik op de radio dat kinderen die moesten aansterken naar Engeland konden. Dat wilde ik ook en vanaf Eindhoven gingen we met een vrachtwagen naar Rotterdam. Daar gingen we op de boot naar Engeland. Er voeren allemaal schepen om ons heen. Dit waren mijnenvegers. Zij zorgden ervoor dat we veilig naar Engeland konden varen.

In Engeland kwam ik terecht in een kasteel met slaapzalen voor jongens en meisjes. We maakten bustochtjes in de omgeving, bijvoorbeeld naar een rivier met een waterval. Na de eerste drie maanden kon ik drie maanden langer in Engeland blijven. Dit wilde ik wel, ik had geen heimwee.

Ik kwam terecht op het eiland White. In dit gezin zocht de zoon voor mij Nederlandse zenders op de radio. Ik vond het moeilijk dat ik geen Engels sprak en zij geen Nederlands. De vader in dit gezin was poelier en we gingen onder andere kippen, konijnen en hazen vangen en naar de slachter brengen. Ik moest bij de boeren kippen vangen en verdiende zo een centje. Onderweg wees hij steeds dingen aan en benoemde ze. Zo leerde ik al snel Engels. Ik kwam net voor Sinterklaas weer terug in Nederland.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan’

Julia, Karsten en Freek van basisschool De Talisman lopen naar Julia’s huis vlakbij school. Het is een mooie zonnige maar koude dag. Het is Julia’s opa die vandaag geïnterviewd wordt, hij maakte de oorlog mee in Eindhoven en woont nu in een dorp vlakbij Eindhoven. Rob Hermens was 1 jaar oud toen de oorlog uitbrak en woonde aan de Eckartseweg, waar Eindhoven ophield. Hoewel hij nog best jong was, weet hij zich nog veel verhalen en details te herinneren. Zo vertelt hij dat hij de parachutisten tijdens operatie ‘Market Garden’ heeft zien landen in Son vlakbij zijn huis.

Konden jullie schuilen in de oorlog voor een bombardement?
‘Bij de moestuin achter het huis was een groot stuk land en daar hadden mijn vader en de buurman een schuilkelder gebouwd. Een beetje brutaal misschien, maar ze hadden bij de voetbalclub de doelpalen afgezaagd voor het dak. Er was geen voetbal tijdens de oorlog. De kelder was 2 meter breed en 5 meter lang, met bankjes in rijen tegenover elkaar, en er waren kleden. Het was donker dus hadden we een knijpkat. Onze buren hadden schuttersputjes: dat is een diepe kuil zonder dakje en het was maar voor één persoon.

Beneden in huiskamer hebben we wel eens met z’n vijven op matrassen geslapen om sneller naar buiten te kunnen. Dat vonden mijn ouders veiliger. Onze kleding lag dan achter op het bed en er lag ook een jas om snel te kunnen vluchten, zo de schuilkelder in.’

Hoe was de bevrijding?
‘Dat weet ik nog goed, ik was toen 6 jaar. Iedereen was blij en opgelucht want we konden weer vrij bewegen. Ik heb de parachutisten zien landen niet zo ver van ons vandaan, bij de Oude Toren. Ik was blij dat de Engelsen kwamen. We speelden meestal op straat. Een paar jochies waren aan het schooien bij de militairen, ze vroegen bijvoorbeeld om kauwgom of zo. Ik was daar te verlegen of te jong voor. Op een gegeven moment zat ik op een stoeltje voor het huis, toen ik van een Engelsman zomaar een enorm groot tablet chocola kreeg. Hij zei ‘For blondy’!

Is er in de oorlog iets vervelend gebeurd?
‘Bij ons in de buurt woonden twee families van wie de zonen vaak bij de Engelsen ‘hingen’ die achter ons land gestationeerd waren. Zij waren grotere jongens, wij speelden daar ook. Een jongen schopte een keer tegen een open benzineblik en er kwam vuur. Hoe dat kwam, weet ik niet. Het kwam tegen een zoon van de andere familie aan. Die jongen is toen verbrand en uiteindelijk overleden. Het was natuurlijk een ongeluk maar met een vreselijke afloop. Dat weet ik nog heel goed.’

Archieven: Verhalen

‘Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker’

Mien Boogers en haar man staan al klaar bij de voordeur als Ava, Isis, Jip en Sebas uit de auto klimmen. De leerlingen van basisschool de Talisman uit Eindhoven zien in hun ooghoeken de speeltuin die in het park voor het huis ligt, maar kiezen er zonder te twijfelen voor om naar binnen te gaan. Er is limonade, zelfs bitter lemon. Meneer Boogers zegt dat de koffie nog doorloopt en komt later met een dienblad de kamer binnen. Als iedereen te drinken heeft, stellen de kinderen zich netjes voor. En dan beginnen ze met vragen stellen, eerst voorzichtig, maar daarna gaan ze helemaal los.

Hoe merkte u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was toen nog heel klein, 4 jaar, maar ik wist het wel. Op een zondagmorgen was ik met mijn vader naar de kerk gegaan en toen vloog er een hele formatie vliegtuigen over. Over de Boschdijk kwamen allemaal militaire vrachtwagen gereden, dat was vroeger de weg van Eindhoven naar Den Bosch. En mensen keken naar boven en zeiden: ‘De Duitsers komen, nou is het oorlog’. Dat was mijn eerste kennismaking met de oorlog. Ik was toen nog niet bang, maar de mensen om mij heen wel.’

Dacht u toen die vliegtuigen overvlogen ‘oh, dit is vet’?
‘Ik had wel schrik van vliegtuigen, want waar wij woonden is ook een bom gevallen. Dus iedere keer als er een vliegtuig overkwam, rende ik snel naar huis. Aan de overkant van de straat, bij de overburen, hadden ze een schuilkelder. Daar gingen wij vaak schuilen. Maar op een keer ging het luchtalarm af en zei mijn moeder: ‘Nee, we gaan er niet heen, we gaan naar onze eigen schuilkelder’. Die had mijn vader zelf gemaakt. Dat was een diepe greppel, in het zand, met daarover planken en graszoden. En toen is op het huis van de overburen een bom gevallen. Toen die bom gevallen was, werd alles ineens donker van al het stof en gruis dat door de lucht vloog. Het werd mistig en je zag niets meer.’

Heeft u een bombardement meegemaakt?
‘Op een zaterdag stond ik voor het raam naar buiten te kijken. Mijn moeder had net een grote pan pap op tafel gezet. Plotseling vloog het raam eruit. Ik dacht: wat zijn mijn handen toch nat? Toen ik keek, zaten mijn handen onder het bloed. Met een pincet haalde mijn vader de scherven eruit. In de pap was glas gekomen dus die moest worden weggegooid. Voor onze ramen werden planken gezet. Vlakbij was een V2 bom gevallen, een rij huizen was weggevaagd. Later hoorde ik dat schoolkinderen waren overleden. Wij hebben geluk gehad… Ik zat op school in de buurt van het centrum. In de Kruisstraat is een rij huizen gebombardeerd en ook kinderen in mijn klas zijn toen overleden. Ze zijn in één groot graf begraven. Het graf is op de Antonius-begraafplaats te vinden. Het heeft een stenen monument.

Er is ook een keer een man overleden tijden een bombardement. Die man is later opgehaald met een platte kar. Wij mochten niet kijken, maar we keken toch stiekem. Ik zag de voetjes van die man onder het laken uitsteken. En dat vond ik heel eng.’

Hoe ging de bevrijding?
‘Mensen waren allemaal heel blij. Over de Kruisstraat kwamen de bevrijders binnen. Wij woonden in een zijstraat daarvan. Voor de vrachtwagens uit liepen mensen met grijsgroene pakken om te kijken of andere mensen zich verscholen hadden, zoals NSB’ers. Als ze iemand vonden, moest die met zijn handen in zijn nek voorop gaan lopen. Mensen stonden te dansen. Plotseling vielen er lichtkogels uit de lucht. Iedereen dacht dat het bij het feest hoorde, dat het vuurwerk was. Toen werd er verteld dat het niet goed was, dat je naar binnen moest… De Duitsers gingen misschien wel bommen gooien. Ze hebben toen de gehele binnenstad gebombardeerd.’

Archieven: Verhalen

Ons vertrek uit ons huis in Middelburg noemde ik ‘de vlucht uit Egypte’

In de zonnige vrieskou lopen Saar, Josefien, Laurens en Guido van basisschool De Talisman in Eindhoven naar Mieke le Nobel. Het is maar een klein stukje lopen. Mevrouw Le Nobel woont in een mooi vooroorlogs huis, en bij de jassen ophangen in de hal met glas en lood komt het gesprek al meteen op gang. De kinderen hebben zich ook enorm goed voorbereid. Mevrouw Le Nobel woonde in de oorlog in Middelburg, in Zeeland. Ze was nog jong, pas 2 jaar, toen de oorlog begon.

Haar vader en moeder wilden hun kinderen niet bang maken. Wel moesten ze oefenen hoe snel ze van boven naar beneden konden komen als dat nodig mocht zijn. Vader keek dan op de klok hoe snel ze beneden waren. Ze leerden ook dat als een Duitser je iets vroeg, je ‘Immer grade aus’ moest zeggen.

Waarom moest u naar de binnenstad van Middelburg verhuizen?
‘Zeeland is onder water gezet om de Duitsers te verjagen. Wij woonden aan de Singel die om Middelburg heen ligt, en ook daar zou het water komen. Maar de binnenstad zou wel droog blijven. Wij moesten dus ons huis uit. Mijn vader en moeder brachten de boeken, speelgoed en muziekinstrumenten naar boven. We konden een paar grote koffers meenemen en wat kleren. Mijn zusje was net geboren en haar wieg moest natuurlijk ook mee op een handkar. Broer Jan en ik mochten om de beurt erbovenop. Ik noemde dat ‘de vlucht uit Egypte’.

We kregen een evaluatieadres in de binnenstad, Houtkaai nummer 13. Een man woonde in een kast van een huis met de huishoudster. Nou, die was wel wat meer dan een huishoudster… Op de eerste verdieping zat een gezin uit Amsterdam. Wij kregen één grote kamer. In de kelder gingen we schuilen als er alarm was.’

Heeft u spannende dingen meegemaakt in de oorlog?
‘Mijn broer had een vriend en die had een zweefvliegtuigje gemaakt. Door aan het elastiekje te trekken kon het wegvliegen. Ze vertelden me dat zo’n vliegtuigje verboden was omdat je dan berichten kon overbrengen, zoals postduiven dat ook doen. Ik wist niet of het waar was, maar hun vliegtuigje was aan de overkant bij de Duitsers terechtgekomen. ‘Mieke ga jij dat halen, zeiden ze, ‘jij bent nog klein.’ Ik moest een brug over om daar te komen. Er liep ook een Duitser. Heel voorzichtig ben ik richting de Duitsers gelopen. In de buurt stond een hok op palen met een konijn en daar ben ik bij gaan zitten. Want het vliegtuigje was daar vlakbij terechtgekomen. Toen heb ik snel het vliegtuigje gepakt en ben ik ook heel snel terug gerend. Dat voelde zó spannend; mijn hart bonkte helemaal.’

Waar speelde u in de oorlog?
‘Toen we nog op de Singel woonden, waren we vaak met een groepje kinderen bij het water aan het spelen. Duitsers waren op een dag met opblaasbootjes aan het oefenen. Ze hadden zware, lange jassen aan tot op hun enkels en droegen zware laarzen. Een bootje ging in het water. Vier soldaten stapten erin, een vijfde moest afzetten en dan ook in de boot springen.

Wij gingen aan de waterkant naar ze kijken en we wachtten tot het mis zou gaan. Als dat gebeurde, gingen we allemaal joelen en ‘yeah’ roepen. We vluchtten dan naar Nelly’s moeder en via het gangetje achter hun huis gingen we op de klep van de wc staan. Wat waren we bang… Maar ze kwamen gelukkig niet achter ons aan.’

Wie paste op jullie huis toen jullie in de binnenstad gingen wonen?
‘Achter ons huis woonde een boer die de sleutel van ons huis had. Hij mocht kleinvee, zoals konijnen en geiten, in ons huis stallen. Een keertje gingen we terug want vader wilde kijken hoe het huis erbij stond. Ik deed de wc-deur open en er lag allemaal stro op de vloer. Daar hadden de geiten gestaan. En op het aanrecht stonden allemaal hokken waar de konijnen in hadden gezeten. Na de oorlog zwommen er vissen in de woonkamer. Ik zag toen voor het eerst een grote vis met rode stipjes erop, dat was de eerste vis die ik leerde van naam: een schol.’

Archieven: Verhalen

‘Een man riep door de straat: Vlaggen naar binnen, Duitsers op komst!’

Het is een zonnige maar koude vrijdagmorgen in januari. Janne, Luuk en Juul van basisschool De Talisman zijn op weg naar de Margrietstraat in Stratum waar ze Jeanne van Hoof gaan ontmoeten. De 85-jarige mevrouw Van Hoof verwelkomt de kinderen in haar huis, waar zij al 60 jaar woont. In haar authentieke huis zijn volop herinneringen te zien van haar leven. Zo laat zij de fototoestellencollectie zien van haar overleden echtgenoot en mogen de kinderen aan de tafel schuiven waar zij in de oorlogsjaren met haar familie aan zat.

Hoe was uw leven toen u jong was?
‘Ik woonde op de Prins Hendrikstraat in het centrum van Eindhoven. Mijn vader was banketbakker. Daarom hadden we altijd roomboter in huis, een enorme luxe in de oorlog. In de ruime bovenwoning sliep ik met vier zussen op één kamer. Het was altijd gezellig thuis, er mocht van alles en er werd veel gedanst.’

Heeft u in een schuilkelder gezeten?
‘Bij ons in de straat zijn vijf bommen gevallen in de oorlog. Gedurende een bombardement gingen wij samen met mijn ouders op de overloop staan van ons huis. Mijn vader wilde nooit naar een schuilkelder omdat vlakbij, in de Heilige Geeststraat, een vrouw was gestorven tijdens een bombardement in een schuilkelder. Dit had veel indruk gemaakt op mijn vader.’

Was u bang in de oorlog?
‘Ik was nog best jong, maar ik was me er zeker wel van bewust dat het oorlog was. Een bombardement was zo erg… Ik kan nog levendig herinneren dat de muren op en neer gingen, net als bij een aardbeving. De jaloezieën van de overburen lagen bij ons op het balkon. Nu is er in de Prins Hendrikstraat nog een opening in de straat te zien waar dat huis heeft gestaan. Die opening werd later onder buurtgenoten ‘het kapotte huis’ genoemd.’

Hoe was de bevrijding?
‘Ik was 6 jaar was toen de oorlog was afgelopen. Ik herinner me nog goed dat wij met het hele gezin naar de markt gingen want daar was het feest. Later heeft vader de ramen aan de voorkant van het huis versierd met vlaggetjes. Toen kwam er een man door de straat rennen, die riep: ‘Vlaggen naar binnen, Duitsers op komst!’. Mijn vader heeft, ROOEFFF, alle slingers weggehaald bij het raam. Iedereen dacht dat er vrede was, en toch ging het nog mis in de binnenstad van Eindhoven.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb maar één les van mijn Joodse pianoleraar gehad’

Julie, Fleur, Gip en Gijs zitten op basisschool De Talisman in Eindhoven. De school ligt vlakbij het huidige woonadres van Helmi van Stratum. Tijdens de oorlog woonde zij aan de Copernicuslaan in Den Haag. Mevrouw Van Stratum was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak, en vandaag gaan de kinderen haar hierover interviewen.

Heeft iemand uit uw familie wel eens iemand geholpen in de oorlog?
‘Ik kan me herinneren dat we in de duinen liepen en we een man tegenkwamen die mijn vader groette. Mijn vader groette hem terug. Hij kende hem van zijn werk bij de PTT. Mijn vader zei tegen mijn moeder: ‘Ik moet die meneer even spreken, loop maar door’. Het was een Joodse man, die wist dat hij op transport zou gaan naar een kamp. Hij vroeg mijn vader of hij zijn boekenverzameling naar hem mocht brengen, zodat mijn vader die voor hem kon bewaren. Mijn vader zei dat dat mocht, dat moesten we dan netjes regelen. Maar voordat ze het konden regelen, was hij al opgehaald door de Duitsers.

Onze pianoleraar was ook Joods, en ook hij is opgehaald door de Duitsers. Ik heb maar één les van hem gehad. Hij heeft me toen wel iets gegeven: een plaatje van spelende muisjes. Ik heb het ingelijst en nog altijd aan de muur hangen. Het is geen kunstwerk, maar het is me dierbaar. Mijn dochter heeft informatie over hem ingewonnen bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Hij is op 8 december 1942 van Westerbork overgebracht naar Auschwitz, daar is hij op 11 december 1942 omgebracht. 74 van zijn familieleden zijn omgekomen. Het is iets vreselijks, wat mensen elkaar aan kunnen doen.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘In Den Haag was er een bombardement op Bezuidenhout. Dit was meer aan het einde van de oorlog toen de Engelsen en de Amerikanen er al aankwamen. Daar is toen een flatgebouw geraakt. De vioolleraar van mijn broer woonde er, hij heeft het gelukkig overleefd.

De Duitsers hadden tijdens de oorlog V1 en V2 raketten opgesteld. Op vier plekken rond Den Haag werden deze afgeschoten. Dat kon je horen. Een keer is zo’n raket bij ons in de wijk neergekomen. Een hele flat was kapot en er waren minstens dertig doden. Wij zaten aan tafel en mijn moeder zag die raket aankomen… ze dacht dat het voorbij was en schreeuwde. Die angst kan ik me nog herinneren. Vanaf dat moment luisterden wij altijd heel goed waar de raket naartoe ging als ze afgeschoten werden. Dan waren we heel gespannen. En als het gebrom ophield was het weer ok.’

Heeft u de Hongerwinter meegemaakt?
‘Ja, dat weet ik nog, het is vreselijk als je honger hebt. Voor vaders en moeders is het heel akelig als ze hun kinderen die in de groei zijn geen eten kunnen geven. Mijn moeder was gewend voorraad te hebben. Ze was daar heel zuinig mee. Tot januari 1945 hebben we relatief weinig honger gehad. Vanaf januari 1945 werd het steeds minder. Ik was 9 jaar en een sprietje, ik had niet zoveel nodig. Maar mijn broer was 14 jaar en had altijd honger. Hij heeft daar een slechte rug aan overgehouden. Die twee maanden waren de scholen gesloten. Toen waren we thuis en verveelden we ons. Je deed zo min mogelijk want anders kreeg je honger. We hebben zelfs een keer bloembollen gegeten. Zo hebben we het net gered. Het was een hele spannende tijd.’

Hoe voelde u zich toen Nederland bevrijd werd?
‘We hoorden via via dat de bevrijders eraan kwamen, want we hadden geen radio of niks. Eerst hoorden we al in de zomer van 1944 dat het zuiden van Nederland was bevrijd. Maar ze kwamen de rivier niet over. Op een gegeven moment hebben de Duitsers het moeten opgeven en zijn ze gevlucht. Ze hebben zich overgegeven en daarna werd er vrede gesloten. Dit werd aan elkaar verteld en iedereen was vreselijk blij en we gingen de straat op. De Canadezen kwamen Den Haag binnengereden. Mijn broers waren padvinders en moesten erbij zijn om de weg te wijzen. Mijn jongste broertje mocht toen meerijden op een Canadese tank. Hij kreeg een briefje van die soldaat en dat heeft hij zijn hele leven bewaard.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892