Archieven: Verhalen

‘Zijn familie vroeg toen of ik vaker boodschappen wilde doen, en dat heb ik gedaan’

Jan van Langen gaf ons zijn levensgeheim mee: “Je moet er altijd iets van proberen te maken”. In de oorlog deed hij dat zelf door boodschappen te doen voor een Joods gezin uit de buurt, terwijl dat hartstikke gevaarlijk was. Dat vinden we best bijzonder.

Waren er veel Duitse soldaten in uw buurt?
“Dat viel hier in Tuindorp Oostzaan gelukkig wel mee. De Duitsers zaten vooral bij het dok en de scheepbaan want daar zat de Kriegsmarine: de Duitse zeemacht. En waar nu voetbalclub Meteoor speelt, daar stond toen zwaar Duits geschut. Daarmee werden Engelse vliegtuigen die overvlogen beschoten. Toen ik een keer in het centrum was, zag ik Duitse soldaten Joodse kinderen letterlijk in een vrachtwagen gooien. Ik werd zo boos dat ik begon te schelden. Maar mijn moeder gaf me een hele harde tik en sleurde me weg. Ze zei dat ik zoiets nooit meer mocht doen.”

Hoe kwam het dat u boodschappen ging doen voor een Joods gezin?
“Vroeger zat hier op het Mercuriusplein een ijswinkel van een Italiaanse man, Tobias. Op een mooie zondag liep ik over dat plein toen er een jongetje naar mij toekwam die vroeg of ik een ijsje voor hem wilde kopen. ‘Dat kan je zelf toch wel?’, vroeg ik, maar toen zag ik zijn Jodenster. Ik heb met zijn geld het ijs gekocht en ben met hem mee naar huis gelopen. Hij woonde op de Kometensingel bij de Nieuwe Maanstraat. Zijn familie vroeg of ik vaker boodschappen wilde doen en dat heb ik gedaan. Totdat ik op een dag naar het gezin ging en een buurvrouw me naar binnen trok. De familie was al weggevoerd en de buurvrouw zei dat het hartstikke gevaarlijk was als ik me nog vaker rond dat
huis zou laten zien. Toen ben ik nooit meer teruggegaan.”

Kende u mensen die bij de NSB zaten?
“Ja hoor, om te beginnen zaten er kinderen van NSB’ers bij ons op school. Daar had je niet veel last van, we speelden allemaal met elkaar. Maar op Hitlers verjaardag kwamen die kinderen in uniform naar school, en toen hebben we ze met z’n allen een pak slaag gegeven. De schooldirectie heeft de NSB-ouders laten weten dat de kinderen zich voor hun eigen veiligheid moesten omkleden. We hadden ook een liedje voor de NSB’ers, op de melodie van Hup Holland Hup: ‘Oh, NSB, jij hebt je land verraaien. Oh, NSB, ik wil je nek omdraaien. Jij met je zwarte pakkie an, altijd in de rouw. Als er straks geen eten meer is, dan slachten we jou’. Dat mochten ze natuurlijk niet horen hoor, dus dat
zongen we stiekem.”

Archieven: Verhalen

‘Omdat ik heel mager was moest ik toen ik 14 jaar was naar een gezin in Groningen’

Wij zijn Omar, Pratham, Gizem en Mischa en wij interviewden Maartje van Empelen. Mevrouw van Empelen woonde dan misschien in Tuindorp toen de oorlog begon, er lekker blijven wonen zat er niet in. Ze vertelt ons hoe ze vaak moest verhuizen, soms omdat het te gevaarlijk was en soms omdat er te weinig eten was. “In 1943 werd vliegtuigfabriek Fokker gebombardeerd”, vertelt ze. “Dat richtte in de buurt zo’n ravage aan dat we bij vrienden in moesten trekken. Maar daar vielen later ook bommen, dus daar moesten we ook weg.”

 

U vertelde dat u vaak bent verhuisd in de oorlog. Heeft u wel altijd in Amsterdam gewoond?
“Omdat ik heel mager was moest ik toen ik 14 jaar was naar een gezin in Groningen, in 1944. Met een groep kinderen van mijn leeftijd werden we op de boot gezet het IJsselmeer over, en dat gebeurde in stilte en heel stiekem. Dat was heel spannend, want de reis duurde een paar dagen.

Ik ben toen bij een gezin in Stadskanaal gebleven tot de bevrijding. Daarna mochten kinderen niet meteen terug naar Amsterdam, maar ik had zo’n heimwee! Ik ben toen stiekem in de vrachtwagen van de vader van het onderduikadres meegereden naar Amsterdam. In een kist, zodat soldaten me niet zagen als ze kwamen controleren.”

Toen u nog hier woonde, heeft u toen meegemaakt dat mensen verdwenen? 
“Ik heb gezien dat Joodse mensen door Duitsers uit hun huizen werden meegenomen. Ik begreep het niet helemaal maar dacht ‘Mijn hemel, wat gebeurt hier?’. Zo was ook een Joods vriendinnetje van mij opgepakt. Ik heb haar nooit meer teruggezien. 
Later werden ook mannen opgehaald om in Duitse fabrieken te gaan werken. Lange rijen jongens stonden opgesteld om meegenomen te worden. Ik heb nog een keer snel brood voor ze gehaald bij de bakker. Er waren ook jongens die konden ontkomen aan deze plicht. Je had hier allemaal steegjes, en daar konden ze zich gemakkelijk verschuilen. Maar voor Joodse mensen was het niet zo gemakkelijk zich te verstoppen. Zij droegen een Jodenster op hun kleding waardoor ze goed te herkennen waren.”

Hoe heeft u de hongersnood ervaren?
“Vlak bij ons huis was een boerderij waar de boer aardappels had gepoot, en ik moest dan ’s avonds stiekem het weiland op om kleine aardappeltjes uit het veld te halen. Officieel mocht je na 8 uur niet meer buiten zijn, maar als klein meisje viel ik niet zo op. Ik dacht toentertijd dat de soldaten me niet zagen, maar nu denk ik daar wel anders over. Ze zagen natuurlijk alles, maar dachten vast ‘Ach, laat dat meisje maar lekker gaan’. Mijn vader zei altijd dat er tussen de slechte mensen ook goeden zitten. Die soldaten waren ook maar jongens. Jonge jongens, vaak. Daar zaten ook een hoop goeden bij.”

Archieven: Verhalen

‘Het engste was dat je de bommen hoorde gieren als ze uit de lucht kwamen vallen’

Wij zijn Jupiter, Monibe en Aphrodite, en zodra we het appartement van Rina Deelstra in het Twiskehuis binnenstappen herinnert ze zich hoe blij zij vroeger was als ze even weg kon van school. “We waren zelfs blij dat we geen school meer hadden in de oorlog toen al onze meesters het leger in moesten”, vertelt ze ons. “Juichend liepen we naar huis! Maar we kwamen er later nog wel achter dat in de oorlog eigenlijk niets leuk is.”

Had u altijd genoeg te eten in de oorlog?
“Mijn vader was al voor de oorlog invalide geraakt, en daarom was het voor ons gezin heel moeilijk om aan eten te komen in de oorlog. We kregen steun van de gemeente, een soort uitkering, maar hadden nog steeds bijna geen geld. Bovendien was ook het eten schaars. Omdat mijn broers en ik christelijk opgevoed zijn, konden we wel eens onze benen onder tafel schuiven bij andere christenen. We gingen dan luidkeels op de stoep bidden totdat we met iemand mee naar huis mochten. Een keer kregen we daar versgebakken brood! Dat was toen echt het lekkerste dat ik in tijden gegeten had.”

Heeft u wel eens een bombardement meegemaakt?
“Nou en of! Dan werden we uit bed gehaald door mijn ouders en kropen we in een hoekje van het huis dicht bij elkaar. Het engste was dat je de bommen hoorde gieren als ze uit de lucht kwamen vallen en elke keer dacht je: ‘Hij valt op ons huis. Ik hoor het!’ Als ik daar nu aan denk krijg ik nog steeds kippenvel. Er is een keer een bom gevallen op het Planetenplein vlakbij ons huis. Dat is de hardste klap die ik ooit gehoord heb.”

Heeft u wel eens mensen weggevoerd zien worden?
“Tijdens razzia's wel, maar geen Joodse mensen hoor. Ik had vroeger een Joods vriendinnetje, Carla Gobitz, die heb ik eigenlijk nooit meer gezien. Ik heb geen idee wat er met haar gebeurd is. 

Onze buurman was een dienstweigeraar: hij wilde niet in Duitsland gaan werken. Dus hielp hij ons in de tuin met het kappen van bomen zodat we hout hadden om te stoken. Ik stond altijd op de uitkijk, en als er een Duitser aankwam blies ik heel hard op een fluitje zodat de buurman zich snel kon verstoppen. Een keer kwamen Duitse soldaten bij ons controleren of er onderduikers waren, en toen verstopte de buurman zich snel onder een stapel brandhout. Ik kon die stapel brandhout gewoon zien ademen. Als de soldaten toen goed hadden opgelet of een keer in die stapel hadden gepord hadden ze hem zeker gevonden, maar dat gebeurde gelukkig niet.”

Archieven: Verhalen

‘Toen we trouwden, hadden we een stoet van drie koetsjes; de schillenboer met zijn hoge hoed reed die van ons.’

In het Twiskehuis gingen we op bezoek bij Suze Stuster-Korsse. Ze liet ons de voedselbonnen uit de oorlog zien. We vinden het een vreemd idee dat deze bonnen in de oorlog zo belangrijk waren om aan eten te komen. “Willen jullie er anders een paar hebben?”, vroeg mevrouw Stuster. “Als je ze voorzichtig afknipt mag dat best hoor.”

Hoe was het hier in de buurt tijdens de oorlog?
“Wij woonden vrij achteraf, helemaal op de Oostzanerdijk waar nu de Coentunnel ligt. Dat waren maar boerenhuisjes van hout en met een rieten dak. Maar we kregen wel wat mee uit het dorp hoor, want de tieners uit de buurt verzamelden vaak op het Zonneplein. Op dat plein heb ik tijdens de oorlog ook mijn man leren kennen. Het leven ging ook gewoon door, er hing een vrij gemoedelijke sfeer eigenlijk.”

Waren er NSB’ers in uw buurt?
“Ja, NSB’ers waren er ook. Niet ver van ons woonde bijvoorbeeld een familie die lid was van de SS. Die vader had een boksschool en we zagen hem vaak bij ons op de dijk tegen een lantaarnpaal boksen. Een heel gek gezicht natuurlijk, maar ik was wel bang voor hem. En ik herinner me wel dat er meiden kaalgeschoren zijn door jongens omdat ze verkering hadden gehad met een  Duitser. Eén van die meiden is later nog getrouwd met een van
die jongens die haar kaalgeschoren heeft.

U bent in die tijd getrouwd, was dat niet gek?
“Eten en drinken was heel duur geworden, dus een groot feest geven, dat ging inderdaad niet. We hadden een stoet van drie koetsjes; de schillenboer met zijn hoge hoed reed die van ons. Maar van de Duitsers mochten er maar twee koetsjes achter elkaar rijden, dus eentje kwam met een omweg naar het stadhuis. Als ik nu zou horen dat iemand in zo’n tijd wil trouwen, zou ik denken: ‘Ben je wel goed bij je hoofd?’. Normaal gesproken mag je na het tekenen van je huwelijksakte de felicitatiekamer in.   Nou, dat ging bij ons wel even anders: wij mochten de schuilkelder in. Het luchtalarm ging namelijk af vlak na de ceremonie. Daarna hebben we alsnog flink feestgevierd. We hadden zelf tarwe op water gezet om te laten gisten zodat we toch nog een borrel hadden om mee te proosten.”

Archieven: Verhalen

‘ Ik zag dat de gebrandschilderde ramen achter het altaar in stukken vlogen’

Harry Sablerolle zat tijdens het bombardement van 1943 in de Ritakerk, net als veel andere kinderen uit Noord. Voor het bombardement was hij nooit bang. Maar hij vertelt ons dat hij nu altijd schrikt van elke harde knal.

Wat gebeurde er toen de kerk werd gebombardeerd?
“De heilige mis was net afgelopen, toen het luchtalarm afging. We mochten de kerk daarom niet uit. De pastoor was aan het bidden en wij deden met z’n allen mee. Ineens hoorde ik een verschrikkelijk hard gegier en zag ik dat de gebrandschilderde ramen achter het altaar in stukken vlogen. Uit reflex heb ik mijn hoofd onder het bankje voor me gestoken, en toen ik weer opkeek was het helemaal donker. Het enige wat ik hoorde was gekrijs en gegil. Overal lag puin. Ik kroop over het puin de kerk uit en rende naar huis. Mijn broer was misdienaar, maar had net die dag de opdracht van mijn moeder gekregen om suiker te halen bij de Jamin. Als hij wel gewoon in de kerk was geweest, had hij net als altijd bij het altaar gestaan. Dan was hij waarschijnlijk dood geweest.”

We zien dat er iets met uw pink is. Heeft u uw pink bij het bombardement verwond?
“Nee, dat gebeurde pas iets later. Na het bombardement werden kinderen uit Amsterdam-Noord uit veiligheid naar omliggende dorpen gebracht. Ik ging naar Lutjebroek. Vanaf de straat moest je altijd een slootje oversteken om bij het huis te komen. In Lutjebroek gingen we ook regelmatig varen met een bootje en dan speelden we aan boord spelletjes. Een keer kwam ik tijdens zo’n spelletje met mijn vingers klem te zitten tussen de boot en een stenen wal. Ik ben achter op de fiets bij de koster naar Enkhuizen gegaan, en daar moest ik worden geopereerd.”

Was u bang voor nieuwe bombardementen?
“Ik was heel bang. Voordat de Ritakerk werd gebombardeerd, ging ik bij een luchtalarm nooit de schuilkelder in. In plaats daarvan ging ik met mijn vriendjes bovenop de schuilkelder naar de vliegtuigen kijken. Nou, na dat bombardement wist ik wel beter. Mijn huis aan de Meeuwenlaan stond vlak bij een aantal fabrieken, dus ik was doodsbang dat de geallieerden daar zouden gaan bombarderen en ons huis zouden raken. Ik schrik me nog steeds wezenloos als ik een harde knal hoor.”

Bekijk ook de video van dit interview

Archieven: Verhalen

‘Ik heb bloembollen gegeten en we maakten soep van aardappelschillen’

Het eerste deel van de oorlog woonde Jan Eising in Tuindorp Buiksloot, het ‘Blauwe Zand’, maar op een gegeven moment hadden zijn ouders geen eten meer voor hem en zijn zusjes. Hij vertelt ons dat hij toen wel vijf dagen lang heeft moeten lopen om bij zijn familie in Groningen te komen! “Toen ik daar aankwam heb ik maar gewoon bij mensen aangebeld om te vragen om eten en een slaapplek.”

 

Was u bang in de oorlog?
"Als je niet Joods was hoefde je als kind niet zo bang te zijn voor Duitse soldaten. We mochten van hen eigenlijk geen bomen kappen, maar ik ben vaak in het Vliegerbos bomen gaan kappen om aan hout voor onze kachels te komen. Als mijn vader en moeder daarbij waren geweest, waren ze zeker aangehouden. Ik sleepte met een vriendje hele bomen over straat naar huis en die legden we dan achter ons huis in het schuurtje. Daar heeft nooit een haan naar gekraaid. 

Een keer was ik met een karretje een radio gaan halen zodat we thuis het nieuws van de geallieerden bij konden houden. Je mocht geen radio hebben, dus ik had er een doek overheen gelegd. Ik ben gewoon met het karretje langs Duitse soldaten gelopen, ze keken toch niet om naar kinderen.”

Hoe heeft u de oorlog ervaren?
"Het was een hele nare tijd, vooral in de hongerwinter toen we vrijwel niks te eten hadden. Mijn vader werkte bij de GGD en daarom hoefde hij gelukkig niet in Duitsland te gaan werken. Hij was te nuttig in Amsterdam. Als hij eten ging halen op het platteland in Zunderdorp deed hij zijn GGD-petje op. Zo kwam hij door de controles heen en wekte hij sympathie bij de boeren, die hem af en toe wat eten gaven. Maar het was niet veel. 

Ik heb bloembollen gegeten, we maakten soep van aardappelschillen en we hadden stroop van gekookte suikerbieten. Ik weet ook nog dat ik op straat een wortel at en er een vrouw naar me toe rende die de wortel zo uit mijn hand trok! Ze at hem meteen helemaal op, waarschijnlijk had ze nog meer honger dan ik.”

Hoe was de bevrijding?
“In Groningen, waar ik toen nog was, zaten we met z’n allen in de huiskamer toen we hoorden dat we bevrijd zouden worden. Op dat moment zat er een groepje Duitsers met een munitiekist in de kelder, en op het dak zaten geallieerde soldaten om die Duitsers te verdrijven. Wij zaten er dus letterlijk tussenin! Mijn tante is naar de kelder gegaan om de Duitsers te vertellen dat het geen zin meer had om te vechten. Die jongens barstten in huilen uit. Zij waren pas 17 of 18 jaar en wisten ook niet beter.

Archieven: Verhalen

‘Ons huis stond er nog, maar vanaf nummer 27 waren de huizen weggevaagd’

In ons gesprek met Els Burger-Kroese vertelt ze ons over hoe de herinneringen aan de oorlog haar jaren later nog hebben ingehaald, ondanks dat ze nog maar een baby was in die tijd. De bombardementen op onder andere de Spechtstraat lieten hun sporen na in haar gedachten, en in de buurt. “Ons huis stond er nog, maar vanaf nummer 27 waren de huizen weggevaagd”, vertelt ze. 

 

Wat weet u nog van de oorlog?
“In de oorlog was ik nog heel klein, dus ik heb zelf weinig herinneringen van toen. Ik weet nog wel dat ik een keer bij de winkel een buurjongetje tegenkwam, hij had net kaas gekocht. Ik zag dat hij een plakje opat. Toen ik thuis was belde de moeder van die jongen aan, en toen bleek dat hij mij ervan beschuldigd had dat ik dat plakje kaas had opgegeten!
Ik heb ook herinneringen aan de nare tijd ná de oorlog. Ik had toen een vriendinnetje, Marleen, en altijd als we na school bij haar thuis kwamen riep zij: ‘Mama! Ik ben er!’. Dan kwam haar moeder uit de kast gekropen waar ze zich verstopte. Marleens moeder had in een concentratiekamp gezeten en was nog steeds doodsbang. Ik ben dat nooit vergeten, het was zo schokkend.”

Heeft u later nog last gehad van die tijd?
“In 1985 kwam ik weer in Amsterdam wonen met mijn man. Nederland was toen veertig jaar bevrijd en dat werd gevierd met een herdenking. Er vlogen oude bommenwerpers over de stad, maar toen ik het geluid van die vliegtuigen hoorde raakte ik in paniek. Een vreselijk geluid was dat. Helemaal in shock ging ik huilend in een hoekje zitten. Ik had blijkbaar nog vage herinneringen die heel diep zaten en op dat moment kwamen die naar boven. Ik ben toen naar mijn moeder gegaan, zij woonde nog altijd in de Spechtstraat, en heb haar gezegd dat ik nooit meer op 5 mei in Amsterdam zou zijn. Dit wilde ik nooit meer meemaken.”

Wat voor herinneringen waren het die boven kwamen?
“Mijn vader en zijn broer zijn tijdens de oorlog opgepakt om te gaan werken in Duitsland. Mijn moeder moest daarom altijd voor eten zorgen, en dan ging ze met de fiets naar Waterland of Purmerend. Op een dag in 1943 was ze ook op pad toen onze straat werd gebombardeerd. Mijn oma paste op ons en zei dat we moesten schuilen, maar op een gegeven moment werd er heel hard op de deur gebonsd. We waren zo bang! Toen de deur opengebroken was, zagen we allemaal mannen in overals die ons kwamen helpen. Met die geluiden op 5 mei kwam deze ervaring in een flits terug. Dat was heel heftig. Ik ben me daarna gaan verdiepen in de gebeurtenissen van toen, en inmiddels ben ik eroverheen.” 

Archieven: Verhalen

‘Ook thuis bleek een bom te zijn gevallen’

Piet Rebel zat met al zijn broertjes en zusjes in de Ritakerk toen die in 1943 gebombardeerd werd. Hij kroop met zijn broer Gerard uit het puin en ging naar huis, maar ook daar was alles gebombardeerd. Één voor één werden de gezinsleden met elkaar herenigd. We kunnen ons wel voorstellen hoe blij ze waren toen bleek dat iedereen de bombardementen van die dag had overleefd!

 

Wat deed u na het bombardement?
“Mijn broer Gerard en ik gingen direct naar huis om te vertellen wat er gebeurd was, maar toen we in de Van der Pekbuurt kwamen bleek dat ook daar de boel platgebombardeerd was. Overal lagen kraters van wel acht meter in doorsnee, en ook thuis bleek een bom te zijn gevallen. De planten en bloempotten waren door de druk in de dakgoot beland! 

Mijn moeder had gedacht dat wij veilig in de kerk hadden gezeten, dus die schrok heel erg. Mijn andere broer kwam na een tijdje thuis, die was helemaal door de kerk geslingerd door de druk, en mijn zus was al naar een gasthuis gebracht. Toen we naar de kerk gingen vonden we ook mijn broer Bennie, die als misdienaar werkte. Zijn ene been was gebroken en zijn andere been zat vol met scherven, maar hij leefde gelukkig nog. Veel andere misdienaren hebben het niet overleefd.”

Heeft u ooit ondergedoken?
“Net als Gerard werd ik na die gebeurtenis naar Nieuw-Vennep gebracht. Mensen waren bang voor nog meer bombardementen. Ik kwam terecht bij een gezin met vijf kinderen en had daar meteen een nieuwe beste vriend: het hondje Tommy.     

Maar Tommy bracht ons wel een paar keer bijna in de problemen, hoor. In huis zaten namelijk ook jongens ondergedoken die niet naar Duitsland wilden om te werken. Als er tijdens een razzia gecontroleerd werd, ging het hondje altijd blaffen bij het luik waar de mensen verstopt zaten! Toen hebben we daar heel slim vers geslacht vlees van het eigen vee neergelegd, want dan dachten de soldaten dat Tommy daarom blafte.”

Kon u nog altijd naar school tijdens de oorlog?
“Ik zat aan het begin van de oorlog op de Sint Nicolaasschool in Amsterdam-Noord, maar op een gegeven moment werd die school ingepikt door Duitse soldaten om te gebruiken als barakken. Dat was op zich niet heel erg, want zij kregen rantsoen en dan zagen ze wel eens wat eten over het hoofd. Als de vrachtwagen met eten kwam vormden de Duitsers een lange menselijke ketting om alles in hoog tempo door te geven naar hun verblijf. Wij stonden dan met alle kinderen te kijken, en als ze bijvoorbeeld een brood lieten vallen renden we ernaartoe om het te pakken en ermee naar huis te sprinten. Ik heb het idee dat ze vaak expres iets lieten vallen, want ze deden nooit moeite om het op te rapen.”

Archieven: Verhalen

‘Ik zag de ene na de andere jongen uit de goederentrein springen en dacht: ‘dat kan ik ook wel!’’

Karel Hibbel was 18 jaar in de oorlog, en daarmee oud genoeg om in Duitsland aan het werk te worden gezet. Hij vertelt ons dat hij inderdaad op een dag werd opgepakt en op de trein naar Duitsland werd gezet, maar al snel wist te ontsnappen. Wij vinden het best dapper dat hij zomaar van een rijdende trein sprong.

Hoe kwam het dat u werd opgepakt ?
“Ik was met een paar jongens in de Damstraat om onze werkeloosheidsuitkering op te halen, toen we hoorden dat er in de buurt een razzia was. We verstopten ons snel in een fietsenzaak, maar na een paar uur ramden de Duitsers op de deur. De eigenares van de zaak die had geholpen om ons te verbergen, moest toen wel de deur opendoen. Een van de jongens van ons groepje probeerde nog via een wc-raampje te vluchten, maar werd neergeschoten door een Duitser en viel meteen op de grond. Ik zie het nog voor me. Met z’n vijven werden we naar het Damrak gebracht. Bij het Beursgebouw moesten we wachten op een schip dat ons naar Duitsland zou brengen. Maar dat schip kwam niet, en daarop besloten de Duitsers dat we dan met de trein naar Duitsland zouden gaan.”

Toen zag u uw kans schoon. Hoe was het moment dat u van de trein sprong?
“Ik had nog maar één gedachte: naar huis, terug naar mijn vrouw met wie ik net was getrouwd. De ene na de andere jongen zag ik uit de goederentrein springen en toen dacht ik: ‘Dat kan ik ook wel’. Je moest alleen zorgen dat je niet tegen een paal aan sprong. Ik heb een aantal koprollen gemaakt tot ik onderaan een dijk tot stilstand kwam. De Duitsers hadden onze schoenen afgenomen omdat ze dachten dat we dan niet zo snel zouden vluchten. De hele weg terug naar Amsterdam liep ik op blote voeten.”

Was het gevaarlijk om thuis te komen?
“In de oorlog was er spertijd, dus na acht uur ’s avonds mocht niemand meer buiten zijn. Het was allang acht uur geweest en de pont over het IJ ging niet meer, dus ik besloot naar mijn schoonouders te lopen. Zij woonden in de Uilenburgstraat, in de Jodenbuurt. Ik moest daarom dwars door de stad lopen, heel gevaarlijk. Mijn schoonvader mocht mij eigenlijk niet: ik was bankier en hij een schippersman. Maar toen ik die avond bij hen aanklopte, vloog hij me om mijn nek en gaf me er een paar zoenen bij. Vanaf toen sprak hij nooit meer een kwaad woord over mij.”

Archieven: Verhalen

‘Verderop woonde een man die bij de NSB zat, maar het waren wel hele goede mensen’

Ali Schepers woont al 84 jaar midden in Floradorp. Wij vinden het heel bijzonder dat ze nog in hetzelfde huis zit als tijdens de oorlog, want zo konden we precies zien waar haar broer zich verstopte tijdens razzia’s. Het is lastig voor te stellen dat in dit huis vroeger maar liefst negen mensen woonden, terwijl ze er nu in haar eentje woont.

Hoe was het in Floradorp tijdens de oorlog?
“Toen ik nog jong was, was het hier ontzettend gezellig. In de buurt woonden allemaal grote gezinnen, met soms wel zeven of acht kinderen. Met al die kinderen speelden we buiten allerlei spelletjes, zoals bokbokberrie of schuilhokkie. Maar tijdens de oorlog veranderde de sfeer. We hadden weinig tijd meer voor buitenspelen want we moesten vooral zorgen dat we aan eten konden komen. Mijn vader had een sigarenwinkeltje aan de Buiksloterdijk. De sigaren maakte hij zelf. In de oorlog kwam dat nog goed van pas. Met een handkar liepen we van Floradorp helemaal naar de Anna Paulownapolder om sigaren te ruilen tegen zakken aardappelen. De boeren namen in deze periode geen geld meer aan, maar sigaren wilden ze wel. Zo konden we toch aan eten komen.”

Kende u mensen die tijdens de oorlog zijn opgepakt?
“Hier in Floradorp woonden veel jongens die ouder dan achttien jaar waren. Zij moesten allemaal naar Duitsland om er te werken voor de Duitsers. Eén razzia staat me nog scherp voor de geest. Op een zondagmorgen werden de jongens uit de buurt door de Duitsers bijeen gebracht in een hofje achter ons huis. De bakker en de slager verderop gingen als de wiedeweerga aan de slag om pakjes met brood en vlees voor ze te maken. Toen werden al die jongens in grote bussen naar Duitsland vervoerd. Mijn broer moest eigenlijk ook mee, maar hij heeft zich verstopt in ons huis. Via een klein luikje achter een kast kwam hij in een kruipruimte terecht. De kruipruimte was niet erg groot, maar hij hoefde zich er gelukkig altijd maar even te verstoppen. Na tien minuten was de kust meestal wel weer veilig.”

Had u vrienden die bij de NSB zaten?
“Verderop woonde een man die bij de NSB zat, maar die was voor de oorlog al lid van die partij. Het was misschien geen vriend van me, maar het waren wel goede mensen. We groetten elkaar altijd op straat. Toen hij en zijn vrouw een kindje kregen, hebben ze veel oude kinderkleertjes gekregen van mensen uit de buurt. Op zijn beurt waarschuwde deze man de jongens in Floradorp als hij wist dat er een razzia zou komen. Ik heb nooit gehoord dat ze iemand hebben verraden.”

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892