Archieven: Verhalen

‘Ik had het goed thuis en voelde me veilig’

Mevrouw Koeman is erg geïnteresseerd in de oorlog. Ze denkt er nog vaak aan en heeft krantjes, knipsels en pamfletten bewaard. Die liggen al op tafel als Feline, Maya, Jasper en David van de Bos en Vaartschool in Haarlem binnenkomen. Ze kan zich nu beter voorstellen wat een zorgen haar ouders hebben gehad in de oorlog. “Ik had het goed thuis en voelde me veilig. Als kind wist je niet zoveel over de gevoelens van je ouders.”

Hoe oud was u toen de oorlog uitbrak en waar was u toen?
‘Ik was 10 jaar toen de oorlog begon en ik woonde met mijn ouders en mijn twee broers in een groot huis in Hillegom. Mijn vader handelde in bloembollen met Engeland. Door de oorlog gingen de grenzen dicht en stopte de handel. Mijn vader ging bij zijn vader (mijn opa) op het land werken, die had een bloembollenbedrijf. Hij verdiende toen minder en daarom moesten we verhuizen naar een klein huis bij het spoor.
Ik kan me nog goed de mobilisatie herinneren. Nederland werd voorbereid op de oorlog: Jonge jongens werden opgeroepen voor het leger, ze moesten stand-by zijn. Mensen konden met een grote strik voor het raam laten zien dat ze thuis wel Nederlandse militairen wilde ontvangen. Bij ons kwamen op zondag vaak twee soldaten. Wij kinderen vonden dat leuk en spannend. De een kwam uit Harderwijk, dan ander uit Friesland. We zijn na de oorlog met ze bevriend gebleven.’

Wat deed u tijdens de oorlog?
‘Ik ging naar de Julianaschool in Hillegom en ik speelde veel buiten. We woonden vlakbij het station. Het huis van de stationschef was gevorderd door de Duitsers, er zaten Duitse officieren in. Op een dag hebben ze zomaar een jongetje van een jaar of 7 doodgeschoten. Hij was aan het spelen op de overweg, vlakbij het station. De officieren verveelden zich en schoten voor de lol. Het was echt vreselijk! Daarna hebben we niet meer bij de overweg gespeeld. Maar toch was ik niet bang. Ik had mijn vader en moeder en ik voelde ik mij hartstikke veilig.

Op een dag besloten mijn vader en mijn oudste broer dat ze gingen proberen een biels onder de rails vandaan te halen. Zo’n biels was een dik stuk hout en dat konden we opstoken in de kachel. Toen ze bezig waren aan het spoor werden ze opeens beschoten door de Duitsers vanuit de villa bij het station. Ze wisten gelukkig weg te komen, maar we waren allemaal heel erg geschrokken!’

Was u vaak bang?
‘Dat viel wel mee. Ik was nog zo jong. Voor mijn ouders en mijn oudste broer was het heel anders. Mijn oudste broer was 6 jaar ouder dan ik en hij zou in Duitsland moeten gaan werken. Dat wilde hij natuurlijk niet. Op een dag was er een razzia in onze straat. Alle mensen gaven het aan elkaar door… ‘razzia, razzia’, hoorde je. Mijn vader had een gat in de vloer van de woonkamer gezaagd en een matras in de kruipruimte gelegd. Mijn broer verstopte zich onder de vloer, er ging een kleed over het gat en mijn vader ging erop staan. Mijn jongere broertje en ik zaten aan tafel en spelletje te doen of zo. Toen kwamen de moffen met hun zware laarzen, geweren en uniformen binnen stampen. Ze vroegen aan mijn vader hoeveel kinderen hij had. “Twee”, zei hij en wees naar ons. Wij zeiden niks en ze vertrokken gelukkig weer. Moet je je voorstellen hoe eng dat was voor mijn broer die daar onder de vloer lag en voor mijn vader en moeder. Dat besefte ik pas toen ik zelf kinderen had.’

Heeft u honger gehad?
Nee. Mijn vader teelde groeten en aardappelen. Mijn opa had schapen en wij hadden een geit en konijnen in de schuur. Mijn vader slachtte af en toe een konijn en dan renden wij op school met zo’n konijnenpootje achter de andere kinderen aan om ze bang te maken… De geit hebben we ook opgegeten. Mijn oudste broer heeft wel honger gehad. Hij moest onderduiken in Haarlem. Omdat wij eten genoeg hadden, kwam de zoon van de mensen waar mijn broer zat ondergedoken eten bij ons halen. Mijn moeder maakte dan een enorme schaal gekookte aardappelen en die at die jongen helemaal op! Ik heb er wel van geleerd dat ik nooit eten weggooi.’

         

Archieven: Verhalen

‘Alleen onze, verkoolde, knikkers vonden we terug in de puinhoop’

Mevrouw Assink was negen jaar toen de oorlog begon. Zij woonde toen aan de Veerstraat in Wageningen. Aan Luuk, Loïc, Ralph en Bart van de Van den Brinkschool in Wageningen vertelt ze over de nacht op de boot tijdens de eerste evacuatie en de dekens die hen redden tijdens de tweede keer dat ze moesten evacueren.

 Kunt u zich de eerste evacuatie herinneren?
‘Mijn vader werkte voor de gemeente en was verantwoordelijk voor de evacuatie van vijftig mensen bij ons in de buurt. Met deze groep gingen wij op 10 mei 1940 naar de haven, waar we op een rijnaken naar ons evacuatieadres werden gebracht. Met in totaal 450 mensen moesten we naar het ruim van het schip. Langs de wanden had je houten planken waar oude mensen op konden zitten. Maar de rest moest liggen of op de grond zitten. We hebben gelukkig maar één nacht in de boot gezeten. ‘s Nachts was het pikdonker, want er mocht geen licht aan om te voorkomen dat we door Duitse vliegtuigen werden ontdekt, en gebombardeerd.’

U was waarschijnlijk heel blij toen u weer naar huis kon?
‘Na een dag of negen konden we weer terug naar Wageningen. Iemand in de haven vertelde ons dat ons huis was afgebrand. Dat konden we niet geloven. Over de dijk liepen we richting huis, over de Veerstraat. Van de hele rij huizen stonden alleen nog maar geblakerde muren. Toen zijn we naar mijn oom en tante aan de Gerdastraat gegaan, maar die hadden ook zoveel schade, die konden ons er niet bij hebben.Een buurvrouw aan de overkant zei toen dat we bij haar konden komen. M’n ouders kregen er een kamer; wij kinderen sliepen op de grond. Na drie dagen konden we bij een ander gezin terecht. Het enige wat we terug hebben gevonden in de puinhoop, waren onze knikkers. Helemaal verkoold.’

Bent u ergens dankbaar voor?
‘Op 1 oktober 1944 heeft de gemeente het water afgesloten en moesten wij weer evacueren. Ik zal nooit vergeten dat mijn vader zei: “Iedereen, neem een deken mee!” We waren onder andere in Lunteren, Soest en Baarn. Toen de Hongerwinter begon, was er nauwelijks nog eten. Mijn broer zat toen al maanden in Varsen. Daar wilden we ook naar toe. Op 26 januari, heel vroeg in de ochtend, zijn we met een open vrachtauto van Baarn naar Slagharen gereden. Het was erg koud, die dekens hebben ons gered. Dat mijn vader zei die mee te nemen, ben ik nog dankbaar voor.’

 Hoe was de bevrijding voor u?
‘In die tijd was de hele familie verspreid. Mijn broertje en ik zaten bij een heel struise boerin. Ik word nu nog bang als ik aan haar denk. Ik voelde me daar heel erg eenzaam. In april 1945 was de bevrijding, maar we zaten heel ver van het dorp af. Daarom kreeg ik niks mee van de bevrijding, maar ook niet van de oorlog.We konden pas in juni terug naar Wageningen en toen begon voor mij eigenlijk pas de bevrijding. Op het moment dat we als gezin weer samen waren en ik weer gewone dingen, zoals knikkeren, kon doen.’

               

Archieven: Verhalen

‘Twee of drie tulpenbollen en een glaasje water, daar moest je het mee doen’

Mandy, Emma en Sacha van de Van den Brinkschool in Wageningen spraken met meneer Jan Berkhout, die vijf was toen de oorlog begon. Hij woonde met elf mensen in huis in Voorschoten, waar zijn vader burgemeester was.

Hoe wist u dat de oorlog begon?
‘Naast ons huis was er een groot gebouw. Op 5 of 6 mei 1940 trokken daar Nederlandse militairen in. Hun taak was ons te verdedigen, maar aangezien de Duitsers de macht grepen,  was dat een verloren zaak. Toen de Nederlandse militairen nog in dat gebouw zaten, kregen we ‘s ochtends een stuk koek met boter van ze. En weet je wat raar was: van de Duitsers kregen wij dat ook!
Mijn vader was burgemeester in die tijd en het was vervelend dat hij ook met de NSB’ers daar moest optrekken. Je kwam ze regelmatig op de straat tegen. Je herkende ze aan de rode band op hun rechterschouder. Je was jong, maar je wist dat je niks moest zeggen al wilde je dat wel.’

Ons kunt u het vertellen, wat vindt u van NSB’ers?
‘Simpel, gewoon landverraders.’

Heeft u iets gemist in de oorlog?
‘De meeste herinneringen heb ik aan de Hongerwinter. Dat was een periode van een maand of vijf waarin we weinig te eten hadden. In het begin konden mijn moeder en oudste zus bij de boeren nog wat kopen, maar die hadden op het einde ook niets meer. We hebben daadwerkelijk tulpenbollen moeten eten. Dan kregen we twee of drie bollen met een glaasje water en daar moest je het mee doen. Ik herinner me dat we op het veld van Valkenburg stonden en dat Amerikaanse vliegtuigen voedselpakketten dropten. Dat was heel fijn. Maar ja, dat was in de laatste week van de oorlog en we hadden al een maand of drie nauwelijks eten gehad. Als je me vraagt wat ik het meest heb gemist dan was dat mijn vader. In 1944 is hij samen met twee politieagenten omgekomen tijdens een treinongeluk.’

Heeft u toch ook nog goede herinneringen aan die tijd?
‘Ik kan zeker niet beweren dat dit een leuke tijd was, maar we hebben zeker ook gelachen, vooral op school. En thuis was het ook fijn. We woonden daar met zes kinderen, vader en moeder en drie onderduikers. Dus in totaal elf mensen. Dan was er dus bijna elke maand wel iemand jarig. En daar maakten we altijd een feestje van. Dat had een prettige effect op de mensen thuis. Je probeerde er gewoon het beste van te maken.’

             

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Het was heel zwaar, maar daarna hadden we wel weer hout voor de kachel’

Isa, Melle, Pelle en Daniel van de Van den Brinkschool in Wageningen gingen bij mevrouw Post op bezoek. Zij was veertien jaar toen de oorlog begon en woonde in die tijd met haar zusje en ouders op het Sint Annaplein, dichtbij de kerk.

Is uw huis ook gebombardeerd?
‘Nee, gelukkig niet. Maar toen we na de eerste evacuatie weer thuiskwamen, was ons huis helemaal leeggeroofd en alle ramen waren kapot. Alle belangrijke dingen, zoals dekens en schoenen, waren weggehaald. Maar het ergste vond ik toch dat ze ook mijn banjo hadden meegenomen. Het centrum van Wageningen was helemaal verwoest. De binnenstad lag vol glasscherven. We maakten de ramen dicht met grote kartonnen platen. Daar zaten kleine ronde glaasjes in, ongeveer zo groot als een flessenbodem. Die glaasjes waren gesneden uit de scherven die op straat lagen.’

Heeft u in de oorlog u iets gedaan wat niet mocht?
‘Tijdens de Hongerwinter was er niet alleen bijna geen eten, we misten bijvoorbeeld ook brandhout. Met een hele goede vriend ging ik ‘s avonds tijdens de spertijd naar de spoorlijn om bielzen te stelen. Hij was gelukkig heel sterk en met een grote stevige stok tilde hij zo een biels omhoog. Ik moest daar dan met mijn schouder onder staan tot hij hem weer kon pakken. Het was heel zwaar maar daarna hadden we wel weer hout voor de kachel.’

Heeft u ooit contact gehad met Duitse soldaten?
‘Toen we in Veenendaal waren, kwam er dagelijks een colonne met Duitse soldaten langs. Op een dag zagen twee Duitse soldaten mij een mijn zusje bij het raam zitten. Ze kwamen naar ons huis en eisten dat we open deden. In een blikje hadden ze een vers stuk biefstuk. Maar dat was niet voor ons. Ze zeiden dat ze om vijf uur terug zouden komen en dat die dan gebraden moet zijn. Ik wilde dat eerst niet doen, maar ze keken zo boos. Om vijf uur waren ze terug en kregen dus een lekker stuk biefstuk met jus mee. Daarna kwamen ze elke keer als de colonne langs het huis kwam aan de deur en gaven ons brood dat ze nog over hadden!’

Wat was u de verdrietigste moment tijdens de oorlog?
‘Mijn vader ging een keer voor een kannetje melk naar een boer. Het was 6 maart, en hij wilde dat graag aan mijn moeder voor haar verjaardag geven. Hij kreeg het en ook een half brood. Maar toen mijn moeder het uitpakte, was het brood al helemaal groen van de schimmel. Mijn vader besloot het aan de koeien in de wei te geven. Mijn zusje en ik wilden graag zien hoe hij de koeien voerde en gingen boven uit het raampje kijken. Toen zagen we hoe hij heel stiekem het binnenste van het brood opat. We moesten huilen, dat hij dat moest doen van de honger.’

             

Archieven: Verhalen

‘Ik wist niet dat er een Joodse familie bij ons op zolder ondergedoken zat’

Julia, Lieke, Lieuwe, Jan en Teun van de Van den Brinkschool in Wageningen interviewden mevrouw Gonnie Bergman. Zij was vier jaar toen de oorlog uitbrak en woonde toen in het centrum van Amersfoort. De winkel en huis van haar ouders waren gevestigd in een oud pand met verschillende ingangen en een hele grote gewelvenkelder.

Wat nam u mee toen u moest evacueren?
‘Ons hondje Moppie. Mijn vader heeft hem in een doos met gaten gestopt en zo meegenomen. Ik weet nog dat iemand tegen mijn vader zei dat dat niet mocht; huisdieren moesten achterblijven. Mijn vader zei: “We nemen ‘m toch mee!” Maar toen kwamen we bij een familie terecht die helemaal niet van honden hield. Moppie heeft dat blijkbaar aangevoeld en heeft de hele tijd dat we daar waren onder de stoel van de meneer gezeten. Ik kan me niet herinneren dat Moppie een keer heeft geblaft.’

Was u ooit boos in de oorlog?
‘Ik woonde in de binnenstad van Amersfoort, in een groot huis waar je je heel goed kon verstoppen. Mijn vriendje en vriendinnetje mochten altijd tot half acht opblijven. Maar ik niet, ik moest om zes uur eten en daarna meteen naar bed. Daar was ik het helemaal niet mee eens. Maar wat ik niet wist, was dat er op een dubbel zoldertje, helemaal achter in het huis, een Joodse familie verstopt zat. Ik mocht daar ook nooit komen. Die mensen moesten daar de hele dag zitten tot ik naar bed was. Dan mochten de kinderen en hun ouders naar beneden komen. Ik heb er nooit iets van gemerkt. We hadden ook andere onderduikers waar ik wel van wist. Die zaten in de gewelvenkelder verstopt. Mijn vader was blijkbaar bekend. Men zei “Ga maar naar Vonk toe, die heeft wel ergens een plekje”. En dat had ie.’

Heeft u ook iets stouts gedaan in de oorlog?
‘Er waren meerdere ingangen om ons huis in te komen. Tijdens de oorlog was de winkel, waar we normaal het huis binnenkwamen in de avond gebarricadeerd. Dan gingen we via de achterdeur van de buren naarbinnen. We hadden een code. Bij één keer bellen, deden we niet open. Bij drie keer bellen was het een bekende. Op die deur stond ‘Jagers’, de naam van de buren. Op een keer stond er een Duitse soldaat voor de deur en die zei dat ie bij Vonk moest zijn. Ik werd een beetje bang maar kon wel snel schakelen. Ik zei: “U bent verkeerd, meneer, u bent bij Jagers”. En toen draaide hij zich om en ging weer weg. Toen hij weg was ging ik naar binnen en toen zaten daar mijn moeder en een onderduiker. Toen was ik wel een beetje boos want ze waren bijna ontdekt.’

             

Archieven: Verhalen

‘Het luifeltje wapperde in de wind’

Mevrouw Van Weerlee is al eerder geïnterviewd voor Oorlog in mijn Buurt en de kinderen zijn benieuwd hoe ze dat vond. “Interessant”, zegt ze, ‘Ik vind het leuk dat jullie hier belangstelling voor hebben. Ik heb nog aan het interview gedacht. En ik denk ook nog wel aan de oorlog, die mijn hele lagere schooltijd heeft geduurd. Er zijn dingen die je nooit meer vergeet!’

Waar woonde u toen de oorlog uitbrak?
‘In de Van Oosten de Bruynstraat, hier om de hoek. Ik woonde er met mijn vader, moeder en broer. Mijn broer was zes jaar ouder, dat was een gevaarlijke leeftijd want dan kon je door de bezetters te werk worden gesteld. Ik zat op de Rijksleerschool, dat is nu de brugklaslocatie van het ECL.

Maar toen de oorlog uitbrak was ik in Oostvoorne, een plaatsje bij Rotterdam. Daar mocht ik zes weken naar een vakantiekolonie. Op de dag dat de oorlog uitbrak, vertelden ze ons dat de Duitsers ons land waren binnengevallen. Alle matrasjes werden beneden neergelegd zodat we daar konden slapen. Ik vond het leuk daar en voelde me heel veilig.

Maar mijn vader vond het vreselijk dat zijn dochter zo ver weg was en liet hij mij ophalen. Mijn oom kwam met een bus en nam alle Haarlemse kinderen mee. We reden door Rotterdam dat net gebombardeerd was. Ik was 7 jaar en had geen idee wat oorlog was. Maar toen we door Rotterdam reden, zag ik een stuk gebombardeerd huis. De muren waren weggeslagen en ergens bovenin stond een wiegje. Het luifeltje wapperde in de wind…. Dat beeld heb ik altijd bij mij gehouden.’

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
Nog voor de Hongerwinter, in de zomer van 1944 mocht ik naar een klein plaatsje in Noord-Holland: Winkel. Toen mijn vader weer kwam halen, zeiden ze dat ik terug mocht komen als er erge nood was in Haarlem.

De Hongerwinter was een hele koude winter en de mensen hadden nog geen centrale verwarming, maar kachels. Maar de kolen raakten op en dus moesten ze iets anders verzinnen. Bij de Van Oosten de Bruynstraat haalden ze de houten bielzen onder de treinrails vandaan om ze op te stoken. En ze gingen bomen zagen in de Haarlemmerhout of in het bos aan de andere kant van de Randweg. Dat mocht natuurlijk niet, want dat bos was van iemand anders. Dus dat deden ze in het donker, stiekem om niet te worden gesnapt door de boswachter.

Mijn vader ging ook naar het bos, maar hij zag alleen maar open plekken met korte boomstronken. Hij zaagde die tot aan de grond af, maar hij werd gesnapt door de boswachter en moest zijn zaag inleveren. Ter plekke verzon hij een goed verhaal…. “Het is toch geen gezicht die stronken”, zei hij, “dus ik maak jullie terrein alleen maar mooier!” Hij kreeg een vergunning om te zagen in dat bos. Hij nam de stroken mee naar huis en mijn broer moest ze in stukken zagen zodat ze in de kachel konden.

In januari 1945 was er steeds minder te eten en bracht mijn vader mij weer naar Winkel, achterop mijn kinderfiets! Dat was de enige fiets met luchtbanden die we nog hadden, maar hij was natuurlijk wel erg klein voor mijn vader.

Het was bitterkoud. Toen we bij de pont over het Noordzeekanaal kwamen, stond daar een Duitse vrachtauto. De chauffeur vroeg waar we naartoe moesten. We schrokken, maar hij zei: ‘Jullie kunnen meerijden tot Alkmaar.’ Moet je je voorstellen… zaten we opeens achterin een Duitse auto en die bracht ons helemaal naar Alkmaar! Ik zei tegen mijn vader: ‘Pa, die soldaat heeft thuis waarschijnlijk een meisje dat net zo oud is als ik…’. Er waren dus ook aardige Duitsers, die gedwongen werden soldaat te zijn.

Daarna moesten we door naar Winkel, voor mijn gevoel was het een hele lange tocht. Ik zat stil achterop en had het heel koud. Bij Koedijk gingen we bij mensen naar binnen, gewoon door de achterdeur want in een dorp deden ze niet aan aanbellen. Die mensen gingen net eten en wij mochten aanschuiven. Mijn vader wilde niet, want we hadden brood bij ons. Maar die mensen zeiden: “Niks daarvan, houdt u uw brood maar voor later!”

Ik had het goed in de Hongerwinter. Mijn oom in Winkel was bakker, dus ik kreeg genoeg te eten. En we hadden ook melk waar mijn tante boter van maakte. We hadden dus zelfs roomboter op het brood… in de Hongerwinter!’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
Toen we bevrijd werden, was ik in Winkel. De bevrijders kwamen in hun Jeeps, geweldig vond ik dat. Ze hadden ook sigaretten bij zich en luciferdoosjes van rare, buitenlandse merken. We spaarden de lege doosjes en wilden zie vragen aan de Canadezen. Maar we spraken geen Engels!

Toen ik in juni 1945 terug ging naar Haarlem mocht ik een jong poesje mee naar huis nemen en noemde hem Jeepie, naar de auto’s van de bevrijders. Helaas was hij opeens weg. Gelukkig vond mijn beste vriendin Tota een zwerfkatje. Het was een zwarte. We zetten hem in het mandje van Jeepie en riepen hem met verschillende namen. Bij ‘Moortje’ gingen zijn oortjes omhoog, dus zo heette hij toen.’

Kende u ook Joodse kinderen?
‘Op school zat ik naast Jopie Goedhart. Op een dag begon ze zomaar te huilen en ik vroeg wat er was. Ze zei: ‘Ik heb mijn ouders al heel lang niet gezien. Ze wonen ergens anders, in een heel klein kamertje…’ Ik vroeg aan mijn moeder of Jopie misschien Joods was. Mijn moeder zei dat dat best zou kunnen, maar dat ik er niet over mocht praten.

Jopie was een Joods meisje dat was ondergedoken bij haar oom en tante in de Maxwellstraat.

Na de oorlog kreeg ik een briefje van Jopie. Ze schreef dat niet Jopie maar Roosje haar echte naam was. Ze was verhuisd en ik heb haar nooit meer gezien.’

Wat moeten wij onthouden van dit gesprek?
Dat vrijheid belangrijk is en dat je een andere mening niet met ruzie oplost. En dat oorlog misdadig is. Dat moet je echt niet willen!’

Wat betekent vrijheid voor u?
‘Dat je weet dat je altijd naar buiten kunt, kunt fietsen en wandelen zelfs midden in de nacht. Dat je alles kunt kopen, schoenen en kleren. En dat je tegen elkaar kunt zeggen wat je vindt. Vrijheid betekent dat je je mening mag geven zonder iemand te beledigen.’

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik was bang voor het geluid van de vliegtuigen’

Reina Feith was 8 jaar toen de oorlog uitbrak en woonde in de Adriaan Loosjesstraat. Ze zat op de Haarlemmerliede school, in de Amsterdamstraat.

‘Ik speelde op straat met de kinderen van de overbuurman. Hij was de groenteboer en hij was Joods. Hij had drie dochters Bep, Lenie en Sientje. Zij waren iets ouder, we speelden op straat vadertje en moedertje en dan was ik het kind. We gingen aan een tafeltje en aten rozijntjes van een klein bordje. Ik kan me dat nog goed herinneren. Ik heb gezien hoe ze onze overbuurman kwamen halen. Hij liep ingeklemd tussen twee grote mannen de straat uit. Van de familie heeft alleen Bep de oorlog overleefd.

Mijn vader werd tewerkgesteld en moest naar Berlijn. Hij is wel 26 maanden in Berlijn geweest, bij de Wannsee moest hij als bouwvakker werken. Vanaf dat moment woonde ik dus thuis met mijn moeder, mijn pasgeboren zusje en mijn opa.’

Bent u bang geweest?
‘Het geluid van de vliegtuigen vond ik altijd heel akelig. Overvliegende vliegtuigen, beladen met bommen voor Berlijn. Ik was bang want in Berlijn, daar zat mijn vader. Zou hij het bombardement wel overleven? Ik moest in de kast onder de trap zitten, dat was de veiligste plek van het huis. In het licht van een klein waxinelichtje. Ik zat op een pot, zo zenuwachtig en bang was ik.’

Wat gebeurde er op 16 april 1943, ’s avonds om tien voor half acht?
‘Ik weet het nog als de dag van gisteren. Normaal speelde ik altijd buiten met de kinderen uit de buurt. Vlakbij het badhuis waren steegjes, en daar speelden we altijd verstoppertje. Maar nu moest ik met mijn moeder naar de volkstuin, waar we groenten verbouwden. Moeder en ik stonden klaar op de fiets en ik op een autopet. Maar toen was de band van mijn step lek, dus ging ik met mijn moeder naar binnen in de gang om de band op te pompen. Juist op dat moment, BOEM! Een enorme knal en lawaai. Je wist niet wat je meemaakte.

Het enige wat ik nog weet was dat mijn moeder gilde ’Ooh dat kind!’ Hoe was het met mijn zusje?  We renden naar boven, mijn zusje lag nog in de haar bedje. Alle ruiten waren ingeslagen. Opa zat achter, hij zat onder het stof maar had ook niets.

Er was een bom in de straat ingeslagen op Jacob Geelstraat en de Harmenjansstraat. Het huis van onze overburen was getroffen, mijn overbuurmeisje lag gewond bij onze voordeur op de stoep. Haar vader was dood. Schuin aan de overkant woonde een mevrouw, zij kreeg een scherf in haar borst. We hebben zo’n geluk gehad. We konden niet thuisblijven, er lag nog een bom in de straat die niet was afgegaan. We gingen naar mijn oom en tante in Haarlem Noord. Er waren veel slachtoffers, ook een van de kinderen waar ik altijd mee speelde. Er zijn in totaal 80 mensen doodgegaan en 100 gewonden.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘In de Hongerwinter was er bijna geen eten meer, we aten suikerbiet en tulpenbollen. Een neef van mijn vader was boer en woonde in Heerhugowaard. Mijn moeder en ik zijn ernaar toe gefietst met mijn kleine zusje achterop. We zijn van januari tot mei bij de boer gebleven. Daar heb ik de bevrijding meegemaakt, van Amerikaanse soldaten kreeg ik snoep en chocolade.

Na de bevrijding liepen we van Heerhugowaard terug naar Haarlem. Ik was zo ontzettend moe, dat we in Haarlem Noord bij mijn oom en tante zijn blijven slapen. De volgende dag liep ik naar huis. Ik weet nog dat ik dacht, ‘Direct wordt er gebeld en komt mijn vader thuis.’ Het was heel wonderlijk, want juist op dat moment stond er iemand aan de deur. Het was mijn vader! Hij was helemaal uit Berlijn naar huis gelopen. Hij was bang dat hij zou worden ingesloten door de Russen en dat hij daar niet meer weg zou komen. Al die bombardementen heeft hij overleefd. Hij is wel een maand onderweg geweest. Ik had net Zweeds witte brood bij de kerk gehaald. Mijn vader was verbaasd, hij had gedacht dat we er slecht aan toe waren, maar doordat we op de boerderij hebben gezeten zag ik er gezond uit.’

Denk u nog vaak aan de oorlog?
‘Ik denk er niet vaak aan, maar als ik over de oorlog vertel zie ik het zo weer voor me. We moeten heel zuinig zijn op onze vrijheid. Het gaat mis als mensen uit zijn op hebberigheid, in plaats dat ze elkaar helpen. Haat roept haat op en daar krijg je alleen maar weer oorlog door. Je kan kwaad niet met kwaad vergelden, dan blijf je aan de gang. Je kan het beter oplossen met praten en met contact. Je moet stemmen en wel opletten op wie je stemt. Al lijkt je stem nog zo klein, alles helpt.’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik was blij dat ik haar weer zag’

Karin Vester was 11 jaar toen de oorlog begon. Ze woonde eerst met haar ouders in Heemstede en verhuisde in 1942 naar Zwanenburg. Ze had twee halfbroers die 12 en 13 jaar ouder waren. Tijdens de oorlog zat zij op de Bos en Vaartschool in Haarlem, die heette toen nog de Floraschool.

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
‘De wereld was ineens heel anders! In de eerste meidagen van de oorlog moest ik in de woonkamer slapen, onder de vleugel. Mijn vader vond dat een veiliger plek. Later werd er nog heviger gevochten, met brandbommen en vliegtuigen die naar beneden ‘dwarrelden’. Mijn vader besloot dat we beter buiten konden slapen, onder de veranda.

Tijdens de mobilisatie zat mijn broer Dani als soldaat in het leger. Hij was 12 jaar ouder. In de meidagen liep er een groepje soldaten langs ons huis. We hoorden de één tegen de ander zeggen ‘He? komt Daan hier niet vandaan?’ Bleken ze mijn broer te kennen! Hij was gewond en lag in het ziekenhuis. Mijn moeder was blij te horen dat het goed met hem ging. Mijn broer maakte me wijs dat er nog een kogel in zijn kuit zat. Dat geloofde ik niet, maar later bleek dat echt zo te zijn! Het is er vanzelf uitgekomen.’

Kende u mensen die Joods waren?
‘Ik kan op de klassenfoto zeven kinderen aanwijzen die Joods waren, zij hebben de oorlog niet overleefd. Er was een meisje, ze was zo aardig en ze heette Norah. Zij is het meisje op de foto met zwart haar en een scheiding in het midden. Zij was mijn vriendin. Op een gegeven moment was Norah ook weg. Een tijd later was ik samen met vriendin aan het fietsen in de Haarlemmermeer, en toen zag ik Norah fietsen met twee mannen naast zich.” Ik riep Norah! Norah! Ik was blij dat ik haar weer zag. Maar ze keek straal langs mij heen. Ze deed net alsof ze me niet kende. Ik voelde wel dat er iets niet goed was. Pas later begreep ik dat ze misschien wel was opgepakt. Wie waren die mannen die naast haar fietsten? Ik voelde me schuldig, misschien heb ik haar in gevaar gebracht? Het is vreselijk. Je weet niet wat er met haar gebeurd is. Ik heb er nog steeds verdriet van.’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
‘Op Dolle Dinsdag was ik op Raadhuisstraat in Heemstede. Er werd geschoten op het plein en er liep een klein meisje. Ik trok haar zo het steegje in, naast de ijscoman. Normaal ben ik best angstig, maar nu was ik niet bang. Ik voelde me verantwoordelijk voor haar.

Aan het eind van de oorlog werd er hevig gevochten in Zwanenburg, zware bombardementen met brandbommen bij Schiphol. Zelfs de Duitse militairen waren bang, dat zag je aan hun gezichten.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Bij bevrijding heb ik met Canadezen gedanst. Later kregen we uit Amerika nog een heel pakket met nylonkousen opgestuurd! Dat was toch iets bijzonders. Ik heb er nog een foto van dat we het pakket openmaken.

Na de oorlog heb ik nog geprobeerd om Norah te vinden. Haar ouders hadden een ijzerzaak aan de Schagchelstraat bij de Gedempte Oude Gracht. Dat is het enige wat ik weet.’

 

  

Archieven: Verhalen

‘Ik stond op de uitkijk’

Joost Verbeek was 6 jaar toen de oorlog begon en hij woonde in Hoorn, maar in september 1944 moest hij samen met zijn broer naar een oom en tante in Haarlem. Zijn oom werkte bij de voedselvoorziening. Veel kinderen uit Haarlem werden naar de boerderijen gestuurd omdat er in de stad niets meer te eten was. Joost en zijn broer gingen in tegenovergestelde richting. Hij heeft als kind de honger in Haarlem gezien en de bevrijding.

Hoe vond u het in Haarlem?
‘Ik vond het niet leuk in Haarlem. Ik kende mijn tante en oom in de Jansstraat helemaal niet. De sfeer in de stad was ’unheimisch’, veel huizen waren vervallen en de tussen de tramrails waren alle houtjes uitgehaald. Ook op school vond ik het niet leuk, want als vreemde hoorde je er niet echt bij. Mijn broer was sterk en twee jaar ouder, en hij kwam wel voor mij op. Aan de overkant op de Jansstraat 51 was de gaarkeuken, de mensen stonden in de rij voor een kom soep, die uit lamellen werd opgeschept. Een keer viel de pan met soep om. Het was een ramp. Alle mensen doken erop af en lepelden de soep uit de goot. Letterlijk.

Er was geen zeep, we zaten onder de luizen en later kregen we ook schurft. Het begint met een plekje tussen je vingers dat kriebelt, maar later werd het erger en pijnlijk.

Dat houdt je ook bezig, die pijn. We speelden in de bunkers op de Koude Horn, naast de Josefkerk. Mijn tante zei, ‘Dat komt ervan dat jullie in die bunkers spelen, van die viezigheid die de Duitsers maken krijg je schurft.’’

Heeft u iets spannends meegemaakt?
Het was een rare tijd, je leert je mag niet stelen, maar wij stalen als de raven. Dat hoorde erbij. We maakten een etalageruit los, en namen alles mee. Je was er mee bezig om aan eten te komen en om de kachel te laten branden. We stalen hout, met een houtkar hebben we een boom omgezaagd in de Ridderstraat. Het moest stiekem gebeuren en ik stond op de uitkijk.

Het klinkt gek misschien maar we hadden helemaal niet zo’n afkeer van Duitse soldaten. Zij waren ook maar jongens die hier moesten zijn. Eén keer zagen een vrijend stelletje op de spoordijk links van het station. Een Duitse soldaat met een meisje. We gooiden er steentjes naar. De soldaat stond boos op. We holden weg, de hele stad door. Om de vijand van ons af te schudden. Pas in de Koningsstraat durfden we om te kijken of hij ons achterna was gegaan.

Bij ons thuis zat ook een onderduiker, hij was een neef en hij kwam uit Batavia, om hier te studeren. Dat hij bij ons in huis zat, mochten wij niet weten. Dat wisten we wel, en we zijn stiekem op zijn kamer geweest. Zijn kamer stond vol Indische spullen en hij had een grote landkaart aan de muur met allemaal pins, waar de geallieerden optrokken. Het was verboden daar te komen, en we kregen een pak slaag van hem.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
De bevrijding was een dubbel gevoel. Je zag de Duitse soldaten de aftocht maken en aan de andere kant kwamen de Canadezen binnen, op tanks, heel langzaam om het wegdek niet te beschadigen. Ik kom op een tank, het was een groot feest. Uit de Ceciliasteeg, kwamen jonge vrouwen in open karren, ze waren kaal en op hun hoofd hadden ze met menie kruizen getekend. Ik zie de karren voor me, en de moeders renden erachteraan, krijsen en huilen om te proberen hun dochters terug te krijgen. Het was zo’n volkswoede, haast op het wellustige af.

Ik moest naar de Kruisstraat en liep op de Grote Markt langs de trappen van het stadhuis. Ik was er getuige van hoe de NSB leiding, en de NSB-burgermeester Plekker aan hun haren de trap opgetrokken werden. Ik was onder de indruk, je stond erbij en als kind begreep je niet wat er gebeurde. Ik voelde wel: ‘hier moet ik niet zijn’. Er was een enorme volkswoede en haat. De mensen wilden hem doden. Het is beangstigend. Als kind weet je eigenlijk niet wat er gebeurt, maar je staat er middenin. Dat blijft je als kind bij. Vergeten doe je het niet.’

      

Archieven: Verhalen

‘Ik was zo bang dat ons huis weg zou zijn’

Amira, Jazaira en Yorandy van de IJdoornschool in Noord worden op de Nieuwendammerdijk al opgewacht door Annie Onderwater. Zij was 5 jaar toen de oorlog uitbrak en heeft altijd in Noord gewoond. Eerst in de Vogelbuurt, nu heeft ze een heel fijn huis op de dijk. Ze laat meteen alles binnen zien.

Heeft u nog spullen bewaard uit de oorlog?
‘Ik heb nog de persoonsbewijzen van mijn ouders. Mijn vader zat in die tijd in ‘de gevaarlijke leeftijd’. Als je tussen de 18 en 50 jaar oud was, kon je worden opgepakt. In Duitsland moesten de Nederlandse mannen in fabrieken werken. Mijn vader werkte in de Storkfabriek hier in Noord. Hij was van 1903. Mijn oom was iets jonger en moest drie jaar in Duitsland werken. Later werden oudere mannen ook opgepakt en daarom werd het ook gevaarlijk voor mijn vader. Op de persoonsbewijzen kon je zien hoe oud je was. Wij hadden thuis in een kamer een hokje gebouwd omdat ze huiszoekingen deden. Daar kon mijn vader schuilen. We wilden niet dat hij zou worden opgepakt.’

Wat weet u nog van het bombardement op de Ritakerk?
‘Op zaterdag 17 juli 1943 hadden we een feest in de kerk op het Hagedoornplein. Ik was een jaar of 8 oud en zat in de vierde klas. In de kerk waren veel kinderen in mooie kleren aanwezig. Ik had een prachtige witte jurk aan. Op een gegeven moment werd het helemaal donker. Iedereen begon te gillen en te schreeuwen en toen riep een zuster dat we onder de bank moesten gaan zitten. Ik zat vlakbij een deur en dacht alleen maar: ‘Ik moet eruit!’. Ik ben naar huis gerend. Gek genoeg heb ik geen klap gehoord… maar er was wel een bom gevallen midden op de kerk. Ik woonde in de Kwartelstraat en toen ik naar huis rende, zag ik een laars in de dakgoot hangen. Dat huis was ook gebombardeerd. Ik kreeg de zenuwen want ik was zo bang dat ons huis weg zou zijn. Gelukkig stond het er nog en kwam mijn vader net aanlopen. Links van ons huis was een bom gevallen, rechts van ons en aan de overkant waren ook huizen geraakt. Ons huis was wel helemaal kapot, de ramen eruit, de deur stond half open. Er was niemand binnen terwijl ik wist dat mijn moeder samen met mijn zusje thuis zouden moeten zijn. Een buurvrouw vertelde dat iedereen naar het park was gerend, sommigen met een kussen op hun hoofd. Later hoorde ik dat bij ons aan de overkant niets meer teruggevonden is, alleen een pluk haar met een haarkammetje erin. Verder helemaal niets meer. Mijn moeder vertelde me dat toen het luchtalarm afging, zij op de wc zat en mijn zusje van 4 aan tafel een boterham zat te eten. Dat luchtalarm ging wel vaker af, maar toch voelde mijn moeder blijkbaar dat er iets ergs ging gebeuren. Ze riep mijn zusje bij zich terwijl ze nog op de wc zat. Gelukkig maar, anders had mijn zusje helemaal onder de glasscherven gezeten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892