Archieven: Verhalen

‘In ons hart zwaaiden we naar de mensen in de trein’

Met hun blaadjes vol met vragen in de hand ontvingen Jedaja, Caithlin en Parel mevrouw van Drie op hun school De Morgenster. Ze zei dat ze haar ‘ome Jo’ mochten noemen. ‘Dat vonden we heel grappig’. De kinderen waren best zenuwachtig voor het interview maar dat was snel voorbij toen ze merkten dat mevrouw van Drie heel aardig en opgewekt was.

Voelde u zich weleens verdrietig in de oorlog?
Mijn vader werkte voor de Spoorwegen op het terrein waar de wagons werden geparkeerd. Wij woonden aan het spoor. Mijn vader hoefde alleen het hekje door en dan was hij er. Toen de Duitsers de Joodse mensen met de trein naar de kampen vervoerden, stopten de treinen urenlang op dat terrein achter ons huis. Mijn moeder en ik zwaaiden dan altijd naar de mensen om ze moed in te spreken en om te laten zien dat we aan hen dachten. Op een dag was een man uit de trein ontsnapt, de Duitsers zochten hem overal maar konden hem niet vinden. Vanaf toen stond er elke keer aan het begin en het einde van de wagons een Duitse soldaat met een mitrailleur zodat niemand meer durfde te ontsnappen. Ik wilde weer naar de mensen in de trein zwaaien maar het mocht niet van mijn moeder. Ze was zo bang voor de Duitsers dat we binnen moesten blijven. In ons hart zwaaiden we naar ze. Ik voel nog de verdriet en machteloosheid.’

Kende u zelf ook Joodse mensen?
Mijn broer was met een Joodse vrouw en omdat ze een baby hadden, mocht zij langer blijven. Tijdens de oorlog zijn ze getrouwd. Ze trouwden precies op de dag dat huwelijken tussen niet-Joden en Joden verboden werd. Maar mijn broer woonde in Woerden en daar wisten ze nog niet van die regel. Dus konden ze toch gewoon trouwen en is het niet teruggedraaid. Van Woerden verhuisden ze naar Amsterdam. Dat was net op tijd, want er zijn daarna verschillende mensen in Woerden opgepakt. Maar ook in Amsterdam was het niet veilig voor de vrouw van mijn broer. Zij is nog een tijd bij mijn ouders ondergedoken.’

Heeft u nog herinneringen aan de bevrijding?
‘Een van mijn broers werkte als conciërge op het gemeentehuis in Uithoorn. Op de avond van 4 mei kwam hij en zei: “Kom ga mee!” Hij nam ons mee naar het gemeentehuis, ging naar binnen en pakte de vlaggenstok en de vlag. Hij hing hem uit op het balkon en het hele plein stroomde vol mensen. Het was heel spannend want de volgende dag was het weer een gewone werkdag en mijn broer ging dus naar zijn werk. De Duitse officier kwam naar het gemeentehuis, maar hij had niets in de gaten van wat er de avond ervoor op het plein was gebeurd. De bevrijding zelf herinner ik me ook nog heel goed. Het voelde heerlijk. De Canadezen kwamen over de brug gereden en het was groot feest in het dorp. Niet met drank hoor, maar iedereen was buiten en er werd gefeest en gedanst.’

Archieven: Verhalen

‘We spraken niet, of heel zachtjes, en we huilden en bidden veel’

Inez de Graf (1933) woonde tijdens de oorlog met zes broers en zussen en haar moeder in Zeewijk, Aruba, in de buurt van Sabaneta, dat weer vlakbij de grote olieraffinaderij van San Nicolas ligt. Al wordt ze nog altijd door de angsten van toen omringd, toch deelt ze graag haar verhaal met Rohan, Stephanie en Jeüel van basisschool De Morgenster.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
‘Dat hoorden we op de radio. Aruba had altijd al bezoek van Duitse schepen gehad, maar nu het oorlog was werden we een doelwit, omdat we een van de grootste voorraden olie ter wereld hadden. Ik herinner me de vele Franse en Amerikaanse soldaten die met geweren in de hand schreeuwden: “Licht uit! Licht uit! Naar binnen!” Anders zouden de Duitse spionagevliegtuigen de lichten zien en weten dat ze in de goede richting zaten om uiteindelijk de olietankers te bombarderen. We zaten met het gezin thuis, in het donker, dicht bij elkaar. We spraken niet, of heel zachtjes, en we huilden en bidden veel. Ook een tante en twee kinderen kwamen bij ons wonen; ze hadden maar één paar kleren en schoenen mee. Eten was er ook niet veel; we leefden van aardappelen, rijst en bloem. Maar we waren tenminste bij elkaar, zodat we als het gebeurde, samen dood zouden gaan. De oorlogsjaren waren als een gevangenis. We waren aldoor bang om dood te gaan.’

Wat is u het meest bijgebleven uit die tijd?
‘Oh, kinderen, de angst. En ook het huilen, het bidden en de droefheid die we voelden als we op de radio hoorden hoeveel mensen, ouderen en kinderen ook, in Europa werden gedood. We waren bang, maar we gaven de hoop nooit op. En we hadden geluk dat het de Duitsers om de olie ging en niet om ons. Daarom waren hier zoveel Franse en Amerikaanse soldaten, om die olie te beschermen.
We gingen wel naar school, maar daar was de sfeer ook niet leuk. We moesten bevelen opvolgen en de juffen en meesters schreeuwden als je iets deed wat niet mocht. Als we via de luidsprekers in de straten werden gewaarschuwd, moesten we meteen naar binnen. Klonken de sirenes, dan meteen de schuilkelders in. Terug naar huis rende je. Er was altijd angst, altijd het gevoel dat je moest oppassen, dat je dood kon gaan en er was de onwetendheid. Je ouders vertelden niet veel om je te beschermen.
Een keer werd een olietanker gebombardeerd en vatte vlam. Dat was vlakbij huis, we zagen het gebeuren. Toen verhuisden we naar het midden van het eiland, waardoor we een langere afstand moesten rennen naar en van school. En je dus nog langer bang was.’

Wat voelt u nu nog wanneer u ons dit allemaal vertelt?
‘Angst. Maar ik wil jullie dit vertellen. Het is belangrijk dat jullie het weten. Dat jullie je ouders en grootouders vragen stellen over de slavernij, ook al kun je veel opzoeken tegenwoordig. Maar vraag hun naar wat zij weten. Lees, leer en vertel door.
Soms wil ik helemaal niet praten over die oorlogsjaren. Omdat ik de angst en droefheid nu nog voel. Die gaan nooit weg.

Inez de Graf zucht.

Al die jaren gevangen in donkere huizen. Het schreeuwen, de bevelen, de bom op de olietanker, je ouders zien huilen…. We huilden van blijdschap en dankbaarheid toen de oorlog voorbij was. Maar de angst blijft.’

Archieven: Verhalen

‘De politie sleepte mijn vader hardhandig naar de kazerne’

Erna van Tholl verhuisde in 1949 met het gezin waarin ze opgroeide naar Amsterdam. ‘Naarmate ik ouder word, heb ik steeds meer heimwee naar Suriname. Het zijn toch je roots.’ Haar vader, ook geboren in Suriname, heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog gewerkt op één van de KSNM schepen die de kust van Suriname beschermden tegen een Duitse aanval. Erna weet aan Zoë, Evi, Aïsha en El’Josha van basisschool De Morgenster nog veel te vertellen over de verhalen van haar vader.

Wat deed uw vader voor werk in de oorlog?
‘Mijn vader is geboren in Suriname, in 1918. Toen hij dienstplichtig was, kreeg hij een oproep dat hij zich moest melden. Hij had daar helemaal geen zin in. Toen kwam de ME, de militaire politie, en die hebben hem hardhandig naar een kazerne gesleept. Omdat hij slechte ogen had, kon hij niet in militaire dienst en moest hij andere werkzaamheden doen. Toen de oorlog uitbrak, was hij verplicht om voor de KNSM te varen. De KNSM besloot om mensen aan te nemen die afgekeurd waren voor dienstplicht. Hij was toen twintig, werd matroos op het schip en nam veel schoonmaakwerkzaamheden op zich.
De KNSM zorgde ervoor dat Suriname vanuit zee beschermd werd tegen de Duitsers. De Duitsers wisten van Suriname en de grondstoffen. Bauxiet is een grondstof uit Suriname waarvan de Amerikanen oorlogsmateriaal maakten. De bauxietfabrieken mochten dus absoluut niet in handen van de Duitsers komen. Duitse onderzeeboten gingen op weg naar Suriname om de boel kapot te schieten, maar de Amerikanen stonden aan de Nederlandse kant. Zo ontstond er ook een wereldoorlog op zee. Het schip waarop mijn vader voer, de Koningin Emma, is gelukkig nooit geraakt door een torpedo van een Duitse onderzeeboot.’

Hoe vond uw vader het om voor de KNSM te werken?
‘Mijn vader heeft er tijdens de oorlog het beste van gemaakt. Door de omstandigheden had hij geen keus. Het waren bijzondere en leerzame jaren, waarin hij zichzelf heeft leren redden. Hij heeft heel veel goede vrienden gemaakt op zee, want iedereen zat in hetzelfde schuitje. Hij heeft een hele goede vriend gehad, ome Piet, die een ontzettend gezellige en ook lange man was. Dat heeft mijn vader erg gesterkt. Ome Piet is later in Amerika gaan wonen. Vandaar ook dat we de link hebben tussen Suriname, Amerika en Nederland. Nu hebben we overal vrienden en familie wonen.’

Waarom ging uw vader naar Nederland?
‘Door de oorlog en het varen in de Cariben, wilde mijn vader meer zien van de wereld. Hij had een oom die met een Nederlandse vrouw was getrouwd en in Nederland woonde. Hij had mijn vader gezegd dat er altijd plek voor hem was. Toen hij eenmaal had geproefd van de zeevaart was het voor hem duidelijk: ‘Ik ga naar Nederland en ik ga het daar maken.’ Het heeft jaren geduurd voor hij weer terugging naar Suriname, zo goed had hij het hier. Hij heeft eigenlijk nooit heimwee gehad, ondanks de kou. Wij zijn in de lente aangekomen, maar toen eenmaal de herfst voorbij was, was het erg heftig. Ik ging met een pyjamabroek onder mijn lange broek naar school, zo kou had ik het.
Mijn ouders gingen op een gegeven moment op de Middenweg wonen. Er was daar een ruimte met een luik en dat was een beetje verstopt. Daar hebben ze spullen van mensen die daar in de oorlog verstopt waren gevonden, zoals een vork en een bord. Van de winkel onder ons hoorden we dat daar Joden zaten ondergedoken. Dat was wel heftig om te zien in ons eigen huis.’

    

Archieven: Verhalen

Het mooie van de oorlog was de saamhorigheid

Connie de Vries-Kuijl woonde tijdens de oorlog met haar ouders en vijf broertjes en zusjes in Weesperkarspel, het huidige Driemond. Ze was vijf jaar toen de oorlog begon. Fahad, Jemimah en Rochester spraken met haar en hoorden verhalen over bombardementen en het mooie aan een tijd die niet mooi was.

Wat is het heftigste wat u zich kunt herinneren van de oorlog?
‘Vlakbij ons werd de brug over het Merwedekanaal door de Engelsen gebombardeerd. Toen was ik heel erg bang. Ik liep met mijn vader, moeder, broertjes, zusjes en nog wat kennissen op de weg. Ineens zagen we allemaal vliegtuigen die een voor een plotseling naar beneden doken. We scholen in een sloot, ik lag er half in en was bang. De brug is niet goed geraakt, een aantal huizen wel, sommige zijn weggevaagd. Bij dat bombardement zijn een oudere dokter en een buurjongen van mij omgekomen en dat was natuurlijk een ervaring die je nooit meer vergeet.
Een andere herinnering is dat de Duitsers de postduiven van mijn vader, die duivenmelker was, kwamen ruimen. Ze waren bang dat via de duiven allerlei informatie zou worden verspreid. Mijn vader vond hield veel van die dieren. De Duitsers hakten bruut hun koppen af…’

Wat aten jullie tijdens de oorlog?
‘We aten rare dingen tijdens de oorlog, zoals suikerbieten en aardappelschillen. Mijn oudste broer lustte alles, dus die had het relatief makkelijk. Enkele kinderen, waaronder ik, konden dat eten minder goed verdragen en aten dan liever niks. Die hadden enorme honger. Op een gegeven moment kwam de pater van de kerk bij ons langs. Hij vertelde mijn ouders dat een van mijn broers wel heel vaak op straat ging liggen. Hij had zo weinig energie dat hij steeds even moest rusten. In dit soort gevallen mochten sommige kinderen dan twee weken ergens anders in het Gein op een boerderij wonen waar ze warm eten kregen om aan te sterken. Alleen moest je dan helemaal van Weesp daar naartoe lopen, zeven kilometer! Dat was natuurlijk een enorme tocht als je zo weinig energie had.’

Deden jullie wel eens stiekeme dingen?
‘Nou, je mocht tijdens de oorlog niet naar de radio luisteren, maar wij hadden in een keukenkastje achter een gordijntje een radio staan en daar werd dan wel eens naar geluisterd. Zo bleven we toch een beetje op de hoogte van wat er speelde in het land. Ook heeft mijn vader ondergedoken gezeten en in zijn papieren zijn geboortedatum veranderd. Hij was toen eigenlijk nog 39 maar hij deed net alsof hij al veertig was ,want dan hoefde je niet meer in dienst en hoefde je ook niet naar Duitsland om te werken bijvoorbeeld. Je werd heel creatief in de oorlog; mensen bedachten van alles. Het was natuurlijk een vreselijke periode, maar het mooie was de saamhorigheid. Je kwam echt voor elkaar op, je hielp elkaar, kookte voor elkaar en informeerde naar elkaar en je kende echt iedereen.’

      

 

Archieven: Verhalen

‘De soldaten brachten de bakker en zijn vrouw naar de ‘Joden Savanne”

Dederee, Joel en Samuel van basisschool De Morgenster spraken met mevrouw Celine Hasselaar over Suriname in oorlogstijd. Zij was tien toen de oorlog begon en woonde toen bij een pleeggezin.

Hoe oud was u toen de Tweede Wereldoorlog begon?
Ik was tien en woonde in Paramaribo op een groot erf bij een Chinees pleeggezin. Daar woonde ik sinds mijn zevende. Mijn ouders, die Indianen waren, woonden in het oerwoud van Suriname. Ze hadden nooit leren lezen en schrijven en wilden dat ik dat wel zou leren. In het pleeggezin werd Chinees gesproken. Op school leerde ik Nederlands. Toen de oorlog begon konden we nog alles kopen, alleen de luxe spullen kwamen niet meer uit Nederland. Bij ons was geen oorlog. Op het erf waren wel militairen met hun gezinnen. Op een dag gingen deze militairen de Duitse bakker ophalen. Ze vroegen aan zijn vrouw waar hij was. Hij sliep nog. We zagen hem in een soort jurk naar buiten komen. Hij had een mutsje op met een kwastje eraan. Het waren hele aardige mensen. Ze bakten heel lekker brood en gebak. De soldaten hebben hem naar de ‘Joden Savanne’ gebracht. Daar werden de Duitsers gevangen gehouden. We hebben de Duitse bakker en zijn vrouw niet meer teruggezien.’

Vond u het niet verdrietig dat u bij pleegouders moest wonen?
Ik vond het vreselijk. Ik miste mijn familie heel erg en het was alsof mijn ouders mij wegdeden, alsof ze me niet meer wilden hebben. Het was ook niet leuk in dat pleeggezin. Ze hadden al grote kinderen, die aan het werk waren in het onderwijs en als apothekersassistente. Een van de jongens had een garage Ik was het kleine kind in huis. Voor ik naar school ging, moest ik heel hard werken. Dan moest ik de vloeren schoonmaken en als ze vonden dat het niet goed was gedaan, kreeg ik slaag. Ik werd heel veel geslagen. De eerste jaren zag ik mijn ouders niet. Ik ben daar gebleven tot ik elf was. Mijn moeder kwam langs en wilde dat ik andere kleding aandeed. Toen ontdekte ze dat ik werd geslagen. Ze heeft me mee naar huis genomen. Had ik het maar eerder aan mijn moeder verteld, maar ik durfde dat niet. Daarna kwam ik bij een ander pleeggezin met jonge kinderen; daar heb ik het heerlijk gehad. De moeder was lief en ik vond die kleine kinderen heel leuk om mee te spelen en om vast te houden.’

Hoe kwam uw familie de oorlog door?
‘Mijn ouders – mijn moeder heette Frederika en mijn vader Jacques – merkten ook niets van de oorlog. Zij werkten in het binnenland van Suriname. In het oerwoud vind je alles wat je nodig hebt. Mijn vader werkte er in het bos. Hij kapte grote bomen. In Suriname leven nu nog twee zussen van me, zij zijn 92 en 94. In 2014 ben ik voor het laatst in Suriname geweest. Ik heb er afscheid van genomen. Ik ga er niet meer heen.’

Hoe komt het dat u zo lief en vriendelijk bent gebleven?
‘Ik heb veel aardige mensen leren kennen. Ik heb wel geleerd om te kijken hoe mensen zijn. Niet iedereen is aardig. Jullie wel. het is fijn om met jullie te praten.’

 

   

Archieven: Verhalen

‘Snel ben ik tegen een huis aan gaan liggen’

Laura, Namdi en Angela zijn een beetje zenuwachtig voor het interview met Bob de Vries. Ze vinden het spannend dat hij helemaal naar hun school, de Morgenster in Zuidoost, komt. De zenuwen blijken niet nodig, want meneer de Vries is ontzettend aardig en stelt hen meteen gerust. Ze mogen alles vragen! Hij heeft mooie, bijzondere en ook heftige verhalen over de oorlogsjaren in Driemond.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Die begon voor onze gemeenschap eigenlijk al een half jaar voor de oorlog uitbrak. In een fabriek waar vogeltjesvoer werd gemaakt werden Nederlandse soldaten gestationeerd, voor het geval de oorlog zou uitbreken. De soldaten moesten van tijd tot tijd marcheren. Een trommelaar en een trompettist liepen voorop. Dat vonden wij prachtig en dan liepen we altijd mee. De soldaten zingen altijd als ze marcheren. Ze kwamen vaak ‘s avonds bij mijn ouders koffie drinken, want er was verder weinig te doen in het dorp. Toen de oorlog begon, op 10 mei 1940, werd ik wakker van vliegtuiggeluiden. De vliegtuigen gingen Rotterdam bombarderen. Dat was een erg angstig moment. Op de radio hoorden we dat de oorlog was begonnen en Nederland zich zou verzetten. Onze soldaten waren alleen helemaal niet goed voorbereid. Ze zaten op een fietsje in plaats van in een tank.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Wij hadden het best goed. Mijn vader had een groot stuk land van 1100 m2. Daar verbouwden we zelf groente en aardappelen op. In de winkels was niks meer te krijgen aan het einde van de oorlog. We kregen op een zeker moment bonnen waar je eten mee kon halen. Dan ging je met je pannetje naar een gaarkeuken en dan werden er een paar scheppen eten in gedaan. Mijn moeder en zus zijn verschillende keren naar Overijssel gereden om groente en aardappelen te halen. Ze gingen daar op de fiets naartoe. Moet je nagaan, dat is zo’n honderdvijftig kilometer! De banden waren van autobanden gemaakt, die gingen om het wiel heen met een nietje. Soms werd het eten bij de brug bij de IJssel ook nog eens afgenomen door de Duitsers. Gelukkig is dat bij hun nooit gebeurd. Er waren op een gegeven moment ook geen kolen meer, dus moesten we hout stoken. Daarvoor zaagden we bomen om, wat natuurlijk niet mocht. We werden een keer aangehouden door de politie en toen moesten we onze bomen laten liggen. De zaag stak de politieagent zelf in zijn zak. Later, toen de oorlog was afgelopen, kwam hij de zaag terugbrengen.’

Heeft u bombardementen meegemaakt?
‘Op een zeker moment, later in de oorlog, moest Amsterdam beschermd worden. De Duitsers lieten de polders in Zuidoost onderlopen, zodat de geallieerden niet over het land Amsterdam in konden komen. De wegen die naar Amsterdam liepen, konden de Duitsers dan beter bewaken. Op een gegeven moment waren we op straat aan het hockeyen. En wat gebeurde er toen? Er kwamen tien Engelse vliegtuigen over en die gooiden bommen naar beneden. Ze probeerden de brug te bombarderen, maar dat is niet gelukt. Ze hebben in totaal twintig bommen naar beneden gegooid, maar de brug werd niet geraakt. Wel vielen er twee doden. Een jongen van een jaar of twintig liep daar in de buurt en werd geraakt door een granaatscherf. De ander was een dokter uit Weesp. Ik weet nog dat ik snel tegen een huis aan ben gaan liggen om me te beschermen. Gelukkig is het met ons toen goed afgelopen. In Weesp werd de brug ook een paar keer gebombardeerd om de spoorweg te vernietigen. Ook dat is niet gelukt. Ergens was het ook wel weer mooi dat onze polder werd ondergelopen. Het waren strenge winters en op den duur konden we honderden meters schaatsen op een hele grote plas.’

   

 

Archieven: Verhalen

‘Eigenlijk hadden we geen besef wat er allemaal gaande was in de wereld’

Rosalina, Blessing, Chelsea en Miracle van basisschool De Morgenster hebben mevrouw Beatrix van Axel geïnterviewd. Ze waren benieuwd of zij haar naam kreeg omdat prinses Beatrix een paar maanden eerder geboren was. Haar moeder vond het gewoon een mooie naam, die door een goede kennis was voorgesteld. Toen ze twee was brak de oorlog uit. Ze woonde toen met haar ouders en zes broers en zussen op het platteland in Suriname.

Kunt u zich iets herinneren van de oorlogstijd?
We woonden op het platteland, daarom merkten we niet zo dat het oorlog was. Mijn ouders spraken er ook niet met ons over. Ons leven ging gewoon door. Wel merkten we dat er voor het eerst schaarste was. Er kwam bijvoorbeeld geen kleding meer uit Nederland en ook geen schoenen. En veel eten dat altijd met schepen gebracht werd uit Europa was ook niet meer te krijgen. Gelukkig verbouwden we op ons erf groente, zoals knollen en cassave. Van de cassave maakte mijn moeder cassavebrood.’

Waren er ook soldaten in Suriname in de oorlog?
Ook al werd er niet echt gevochten in Suriname, er waren toch veel soldaten; Surinaamse en ook Amerikaanse. Niet ver van ons was een kazerne en daar zagen we soldaten oefeningen doen en marcheren. En we zagen ze langsrijden in jeeps. Ook vlogen er Zeppelins en vliegtuigen over. ’s Nachts moesten we ervoor zorgen dat het licht van de olielampen niet door de vliegtuigen gezien kon worden. Maar eigenlijk hadden we geen besef wat er allemaal gaande was in de wereld.’

Wat herinnert u zich verder van die tijd?
Mijn jeugd op het platteland was een heel prettige tijd. Ik speelde altijd buiten met mijn broers en zussen en dan klommen we in bomen. We waren altijd graag in de buurt van onze vader. Hij was timmerman en wij bewonderden hem omdat hij van alles kon maken. Toen er geen schoenen meer te koop waren, maakte hij zelf schoenen met een leest. Ook heeft hij heeft heel veel huizen gebouwd in Suriname. Tijdens de oorlog was er minder werk, omdat er geen spijkers en zinken platen meer uit het buitenland kwamen. Daardoor moest men andere manieren verzinnen om huizen te bouwen en daar was mijn vader heel goed in. De oorlog maakt een mens wel vindingrijk. Mensen bedenken overal oplossingen voor. Dat is het enige positieve van de oorlog, vindingrijkheid en dat mensen de talenten die God hun gegeven heeft, beter leren gebruiken.’

                               

 

Archieven: Verhalen

‘Het leven ging door, maar langzaamaan veranderde alles’

Rustig wachtten Nona, Melody en Habelyn van basisschool De Morgenster in de lerarenkamer op Antoon de Vries. Ze vinden het spannend. Gelukkig hadden de kinderen een goede verstopplek gevonden voor de bonbons die ze na het gesprek willen geven. Omdat meneer de Vries niet meer zo goed kan horen, gaan ze hun uiterste best doen luid te spreken. En dat was soms best moeilijk.

Wist u meteen dat de oorlog was begonnen?
‘Ja, via de radio. Televisie was er nog niet. Van de ene op de andere dag was de oorlog begonnen. Mijn ouders dachten wel dat het zou gebeuren en hadden ons voorbereid. Maar als zevenjarige jongen zegt je dat nog niet veel. Ik wist nog niet wat oorlog was. De eerste paar dagen merkte je het ook nog niet. Mijn eerste herinnering is van twee dagen later. Ik moest niet meer naar school. Ik zat bij de kruidenier op de stoep en ik keek naar een Nederlandse soldaat die met zijn geweer op een vliegtuig zat te schieten. Het klinkt misschien raar maar wij konden gerust met de Duitse soldaten praten. We mochten gewoon blijven buiten spelen. Het leven ging door, maar langzaamaan veranderde alles. Op gegeven moment mochten we niet meer na zeven uur s‘ avonds naar buiten.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Iedereen in de familie was altijd bezig met eten verzamelen. Mijn moeder, mijn twee zusters en mijn schoonzuster fietsten eens in de zes weken voor eten naar Nijverdal. Vroeger hadden de fietsen geen normale banden. Het waren meer autobanden. Dat fietste niet lekker. Naar Nijverdal waren ze zo’n drie uur onderweg, maar uiteindelijk kwamen ze terug met fietstassen vol eten. We kregen vaak gekookte suikerbieten en rogge. Mijn broers gingen elke ochtend melk verzamelen bij de boeren. In de Hongerwinter ging ik ook postzegels ruilen voor brood bij een fabriek met Poolse soldaten. We hadden thuis eigenlijk altijd genoeg eten. We hadden geen honger. Ik kan me ook herinneren dat er een schip vol met appels gelost werd voor de Duitsers bij ons in de omgeving. We gingen dan op de rand van een boot zitten en pakten dan appels, totdat onze broekzakken vol waren. Toen dacht je slim te zijn, maar de Duitsers hadden je natuurlijk gewoon gezien.’

Hoe was het bombardement in Driemond?
‘We waren aan het hockeyen op straat en toen vloog een vliegtuig over ons dorp. De brug over het Amsterdam-Rijnkanaal werd gebombardeerd. De ramen vlogen er allemaal uit en we moesten ergens schuilen. Toen was ik echt geschrokken. Na dat bombardement werd ik elke keer als ik over de brug moest angstig. Ik heb in die tijd geleerd om te overleven. Je moest samen zorgen voor warmte en eten. De familieband werd sterker. We moeten van het verleden leren, zodat we niet dezelfde fouten maken.’

   

Archieven: Verhalen

‘Ik dacht dat ik mijn moeder nooit meer zou zien’

Vol spanning zitten Anna, Debora en Xander van De Morgenster te wachten op meneer Adri Frijlink. Ze gaan hem interviewen over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De spanning is meteen weg als meneer Frijlink vrolijk binnen komt lopen. Hij vertelt wie hij is en de kinderen mogen hem gewoon hem bij z’n voornaam noemen als ze dat willen. Hij krijgt van Debora een bekertje water aangeboden en het interview kan beginnen.

Hoe merkte u dat er oorlog was?
‘In het begin merkte ik er weinig van. Wel zag ik dat sommige kinderen niet meer naar school kwamen. Later bleken het joodse kinderen, die weggevoerd waren. Soms hadden we geen school, omdat de leraar of lerares niet kwam. Of de ouders moesten uit veiligheidsoverwegingen hun kinderen thuis houden. Maar dat vonden we als kind helemaal niet erg.
Tijdens de Hongerwinter in 1944 was er vooral in de grote steden voedselschaarste en werden er voedselbonnen uitgedeeld. Op een avond zei mijn moeder: “Morgen ga je naar Friesland, mama heeft geen eten meer.” Daar ben ik vier maanden gebleven, bij hele lieve mensen. Er was er genoeg eten, maar ik  was verdrietig omdat ik heimwee had. Ik dacht dat ik mijn moeder nooit meer zou zien. Dat gevoel vergeet ik nooit meer.’

Heeft u spannende dingen meegemaakt, was u bang?
Naar vond ik vooral de honger, en dat het zo bar koud was. Toch moest ik van mijn ouders iedere ochtend naar zwemles. Dat vond ik ook naar. En er waren spannende dingen. De Duitsers hadden zich de Fokkerfabrieken en scheepsbouwterreinen toegeëigend en ‘s nachts zag ik vanuit mijn slaapkamer het zoeklicht van de Duitsers. Ze probeerden de vliegtuigen van de geallieerden boven de fabrieksterreinen in beeld te krijgen. Dat gevoel van spanning werd later in de oorlog een gevoel van angst vanwege de bombardementen. Als je ’s morgens zag dat er huizen waren geraakt door bommen die niet voor deze plek bedoeld waren… Soms was de trap het enige dat over was. Als het luchtalarm ging, moesten we van mijn moeder allemaal op de trap zitten, want dat was de veiligste plek. De muren begonnen te trillen en de trekbel bleef maar rinkelen. Het gevaar was wel dat als er wat met de trap gebeurde, we met z’n allen ervan af werden geblazen!
Maar gelukkig, op 5 mei was de oorlog voorbij en op 7 mei was er feest op De Dam. Een drukte van jewelste. Mijn vader, mijn broer en ik gingen ook feest vieren. Ineens werd er door Duitsers op de menigte geschoten. Er vielen doden. We renden voor ons leven. Dat zal ik ook nooit vergeten.’

Denkt u nog weleens aan de oorlog?
‘Ja, vooral op 4 mei. Dan gaan er heel veel mensen naar de Dam om samen met de koning en andere notabelen de oorlog te herdenken. Ik zit dan altijd thuis bij de tv en wil dan niet gestoord worden. Tijdens de toespraak herinner ik mij alle ellende en gaan mijn gedachten terug naar heel lang geleden, dan kan ik wel huilen. Maar als ik eraan denk dat mijn familie er grotendeels nog is, ben ik blij.’

   

Archieven: Verhalen

‘Als we dat afschuwelijke geluid hoorden, moesten we dekking zoeken’

Jack, Romy en Ruveyda van basisschool De Nautilus interviewden Suze van Doesburg, die zeven jaar was toen de oorlog begon. Ze kan zich nog veel herinneren en kan ook goed vertellen en had veel  spulletjes van vroeger nog. Zo liet ze een poëziealbum zien waar ze haar vriendinnetjes gedichten in liet schrijven, en een koffiemolentje, waar ze niet alleen koffiebonen mee maalden, maar ook graan.

Had u honger tijdens de oorlog?
Tijdens de oorlog ging alles op de bon. Niet alleen eten, ook schoenen en kleding. Alles was schaars. De Hongerwinter was geen fijne periode. Ik denk dat mijn oma was verhongerd als ze niet bij ons in huis was komen wonen. Gelukkig wist mijn vader tijdens de oorlog aan eten te komen. Hij werkte vaak nachtdiensten bij de elektriciteitscentrale in Oost waar hij ook wel eens schepen moest lossen. Vaak zat daar eten bij. Daar nam hij stiekem wel eens wat van mee. Dan fietste hij uit werk naar huis met zijn fietstassen vol eten. Als hij nachtdienst had gehad, herkenden wij aan zijn manier van bellen dat hij het was. Drie tingetjes. Ik lag met mijn moeder te luisteren en dan haalden we het zachtjes op, want de buren mochten dit niet weten. Ik nam wat er aan het stuur zat, vaak een emmer suikerbietensap, mijn moeder de fietstassen, waar aardappelen of suikerbieten in zaten, en mijn vader sjouwde de fiets naar drie hoog.’

Wat aten jullie nog meer in de oorlog?
Ik had een schooltuintje vlakbij Sloterdijk. Daar ging ik altijd met mijn vriendinnetje naartoe. We hadden allebei hetzelfde op het veld staan: boerenkool en dahlia’s. Kijk, dahlia’s zijn heel mooi in een vaas, maar boerenkool kan je eten. Dus toen we de boerenkool en dahlia’s hadden geoogst, heb ik mijn bloemen voor de boerenkool van het vriendinnetje geruild. Zo ging ik met mijn armen vol boerenkool naar huis. Toen ik thuis kwam met de boerenkool, was iedereen blij. We wasten de boerenkool en alle buren aten bij ons.
Ik kan mij ook nog herinneren dat ik op mijn tiende verjaardag met een vriendinnetje tarwe ging verzamelen bij de velden bij Sloterdijk. Ik weet dat mijn moeder liever niet had dat ik ging, dus deed ik dat stiekem samen met een vriendinnetje, met een kussensloop onder mijn jurk. Tegenwoordig wordt graan geoogst met machines, toen ging dat nog met de hand. Het graan werd in grote bossen verzameld en daar viel de tarwe dan wel eens vanaf, op de grond. Wat op het veld lag mochten we verzamelen, aan de bossen mochten we niet komen, dat was van de boer. Toen ik thuis kwam, was mijn moeder dolgelukkig, “Ah lekker! Kunnen we brood van bakken,” zei ze. We maalden het met een koffiemolentje en brachten het naar de bakker zodat hij het voor ons kon bakken’

Was u wel eens bang?
De oorlog was een spannende tijd. ’s Avonds moesten we onze ramen blinderen, zodat overvliegende vliegtuigen niet konden zien waar ze waren. Nog steeds als op de eerste maandag van de maand het luchtalarm wordt getest, komt het een beetje naar boven. Als wij dat afschuwelijke geluid hoorden, moesten we dekking zoeken. Dan moesten we van mijn vader onder de tafel liggen. Mijn pop nam ik mee. Ik kan mij nog wel een eng voorval herinneren. Mijn moeder stond voor het raam te huilen. Een Engels vliegtuig was neergeschoten en cirkelde rond voor het zou neerstorten. De Duitse soldaten waren net zo bang als wij, die schuilden ook voor het neerstortende vliegtuig. En mijn moeder stond gewoon te schelden voor het raam. “Zie je wel, die klootzakken, nou zijn ze bang!” tierde ze. Ik was zo verbaasd dat mijn moeder zo fel was. De oorlog maakt van alles bij mensen los.’

    

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892