Archieven: Verhalen

‘Mijn vriendinnetjes kwamen niet meer naar school’

Hans Notmeijer was zelf nog niet geboren toen de oorlog begon en daarom vertelt hij over het leven van zijn ouders en grootouders tijdens de oorlog. Aan Nova, Mosi en Lavinia van De Weidevogels in Ransdorp vertelt hij de verhalen door die hij van hen heeft gehoord.

Het verhaal dat de moeder van Hans aan hem vertelde toen hij nog wat jonger was:
‘Op 10 mei 1940 werd ik wakker van gebrom. Boven ons huis vlogen Duitse vliegtuigen. Dat was het begin van de oorlog. Ik was vaak erg bang. Mijn vriendinnetjes kwamen niet meer naar school, hun huizen waren leeg. Ook kwamen sommige meesters en juffen niet terug. Ze waren ondergedoken of naar concentratiekampen gestuurd. Later gingen de scholen helemaal dicht. We hadden weinig te eten. Mijn moeder verzon van alles om haar kinderen eten te geven. Zo maakte zij soep van aardappelschillen en we aten ook vieze bloembollen. De honger was zo erg dat we Poekie, de poes van de buren, hebben gevangen en opgegeten. We hoorden de buurvrouw later nog roepen: ‘Poekie! Poekie!’ Best wel zielig eigenlijk maar we hadden zo’n honger. Als kind al moest ik met een kinderwagen zonder banden lange afstanden lopen langs het Noordhollandsch Kanaal om voedsel bij de boeren te halen. We liepen naar Hoorn of Enkhuizen, ruim 40 kilometer heen en weer 40 kilometer terug. Aan het eind van de oorlog kon je alleen eten krijgen met bonnen. Je moest bijvoorbeeld een broodbon geven met geld om een brood te krijgen. Later werden die bonnen waardeloos omdat er gewoon geen brood meer was. Na de oorlog was ik daarom vaak nog heel zuinig met eten. Ik gooide nooit iets weg.’

Het verhaal van de vader van Hans:
‘Ik praatte nooit over de oorlog, maar tijdens verjaardagen ging Hans vaak vragen stellen. Mijn twee broers hebben in de oorlog ondergedoken gezeten in Duitsland, anders zouden ze worden opgepakt door de Duitsers om aan het werk te worden gezet in de Duitse fabrieken. Ik ging in de oorlog soms kolen pikken bij de treinen om ze thuis in de kachel op te stoken ook al was het gevaarlijk. Er zijn zelfs vriendjes van mij neergeschoten tijdens het pikken. In 1943 stond er een Fokkerfabriek bij het NDSM-terrein, waar de Duitsers vliegtuigonderdelen maakten. De Amerikanen en Canadezen wilden dat voorkomen en hebben toen drie keer bommen gegooid op de fabriek. Een keer lukte dat, maar de andere keren vielen de bommen op de woonhuizen in de omliggende wijken. Veel mensen zijn daarbij omgekomen. Het was eigenlijk een foutje. Jarenlang werd gedacht dat de Duitsers het hadden gedaan. Elektriciteit was er niet en daarom gingen we zelfs bomen kappen in het Noorderpark om te kunnen koken of om ons huis te verwarmen. We deden alles om warm te blijven in deze koude tijd. De winters in de oorlog waren toevallig ook nog eens heel erg streng. Op een dag werd gezegd dat de oorlog voorbij was. We wisten niet of we het konden geloven want er was geen radio of tv. Ik ben met andere kinderen bij de weg gaan staan wachten tot de Canadezen zouden aankomen. Opeens zagen we ze. We waren dolblij. De oorlog was ten einde.’

Het verhaal van de oma van Hans:
‘Deze kist zit vol herinneringen aan de oorlog: voedselbonnen, kranten… allemaal belangrijke dingen die jij, mijn kleinzoon, moet bewaren. Ik hoop dat je dit bewaart en hierover gaat vertellen aan de volgende generatie kinderen. Het is belangrijk dat niemand vergeet hoe erg de oorlog was.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kan niet tegen menigtes’

De 89-jarige Aart Bax weet nog veel van de oorlog, maar hij zegt ook veel kleine feitjes te zijn vergeten. Aan de kinderen van De Weidevogel in Ransdorp vertelt hij hoe belangrijk hij het vindt dat overal in Nederland, dus ook in hun dorp, op 4 mei een krans wordt gelegd. Zelf gaat hij niet naar herdenkingen. ‘Ik kan niet tegen menigtes, ik moet er altijd weg. Dat komt denk ik wel door de oorlog want ik was erbij toen we in Amsterdam-Noord werden gebombardeerd. Dat duurde wel drie dagen.’

Heeft u iets gemerkt van de Jodenvervolging?
‘Wij hadden vlakbij de pont naar het station een wijk voor zogenaamde ‘asociale gezinnen’, Asterdorp. Toen in Amsterdam de Joden werden opgepakt, werden ze opgesloten in die wijk. Van daaruit zijn veel Joden vervoerd naar Duitsland. De meesten zijn vermoord. Ook zagen we dat bij het Concertgebouw veel Joodse baby’s vlak voordat ze naar Duitsland gingen, stiekem werden weggeven achter een tram die expres langzaam reed. Dan gingen de baby’s naar onderduikadressen.’

Wat heeft veel indruk op u gemaakt of maakte u bang?
‘Wat ik heel goed heb onthouden was dat er niets was. Alles was op, afgepakt of verboden.
Bij razzia’s werden bijvoorbeeld alle fietsen opgehaald en was het voortaan verboden een fiets te hebben. Of een radio. Vanaf het moment dat de oorlog begon, was het lekker niet meer verboden om te stelen. Want van de Duitsers stelen, vonden wij niet slecht. Ik vond het wel eng om te worden opgepakt. Tegen het einde van de oorlog was ik 16 jaar en al een grote kerel. Duitsers dachten dat ik 18 was en dan was je verplicht in Duitse fabrieken te gaan werken.’

Was u blij dat de bevrijding kwam?
‘Ik was net als iedereen als een idioot zo blij! Dat mag ik eigenlijk niet zo zeggen, maar zo was het wel. We hadden niets waarmee we het konden vieren, maar we zaten de hele avond en nacht bij kaarsjes omdat we in het donker weer licht mochten gebruiken. Tegenwoordig kun je je nauwelijks meer voorstellen hoe het is als je niks hebt… Wij sneden de neus van onze schoenen want onze tenen groeiden door en er waren gewoon geen andere schoenen. We deden een paar jaar met een paar sokken. Nog steeds kan ik nu niks weggooien.’

Archieven: Verhalen

‘We hebben een Joods meisje als onderduiker gehad’

‘Gaan we helemaal naar Osdorp… daar ben ik nog nooit geweest!’, roept Rick. De helft van de kinderen rent de trap op van de flat, de andere helft pakt de lift. Op de galerij staan Tom en Riki Simonis ze al op te wachten. In hun lichte woonkamer nemen Lotte, Inti, Kim en Rick van De Weidevogel in Ransdorp plaats op de bank en begint Tom Simonis zijn verhaal.

Uw familie werkte voor het verzet. Wat deden jullie?
‘Mijn broer was 4,5 jaar ouder dan ik en had een kristalradio gebouwd. Daar had je geen elektriciteit voor nodig. Via deze radio ontving hij berichten uit Engeland die hij overschreef op papier. Mijn moeder tikte ze op een A4-tje met carbonnetjes ertussen. Zo kon ze in vijf keer typen wel 40 pamfletjes maken. Die berichten moesten worden verspreid, en dat deed ik, zo onder mijn trui. Op een dag kwam Marnix langs, ik weet niet of het zijn echte naam was hoor. Hij had gehoord over de kristalzender van mijn broer en over de berichten die hij maakte. Hij vroeg of we ook 800 exemplaren konden maken, niet met carbonnetjes maar met een stencilmachine. Toen kregen we een stencilmachine in huis, boven in mijn broers kamer en moest ik nog veel meer pamfletten rondbrengen. Het kostte best veel tijd om alles te bezorgen want ik moest overal in de Watergraafsmeer zijn en ik had niet altijd zin om zo ver te lopen. Bij het Tropenmuseum was een Duitse kazerne, afgezet met prikkeldraad. Daarlangs liep voor mij de kortste route naar de Plantage Middenlaan waar de ondergrondse zat. Omlopen zou heel veel meer tijd kosten, wel driekwartier. Dus soms kroop ik onder het prikkeldraad door, met onder mijn trui al die blaadjes. Het was erg gevaarlijk. Als ik was gepakt, was ik vast gemarteld en had ik niet alleen mijn vader maar ook de verzetsmensen kunnen verraden. Maar gelukkig is het steeds goed gegaan.’

Zijn jullie wel eens opgepakt?
‘Mijn vader had meegewerkt aan de Februaristaking en werd daarom gezocht. De eerste keer dat de Duitsers naar hem op zoek waren, zeiden buurtbewoners dat ze niet wisten waar wij woonden. Maar een paar maanden later werd mijn vader wel opgepakt. Mijn ouders hadden net die avond besloten dat hij de volgende avond moest onderduiken omdat ze via-via hadden gehoord dat er weer mensen zouden worden opgepakt. Maar in de ochtend van 13 juli 1942 kwamen de Duitsers al om hem mee te nemen. Terwijl hij zijn spullen inpakte, kon mijn moeder nog net wat illegale blaadjes uit zijn zakken grissen. Hij werd meegenomen naar het gijzelaarskamp in Haaren, waar hij op 23 december 1943 weer werd vrijgelaten, op zijn trouwdag. Ik heb hem in het kamp regelmatig geschreven en hij schreef ons ook een keer per week terug. Ik ben zelf ook een keertje opgepakt. Ik speelde wel eens in de Transvaalbuurt bij een Joods vriendje uit de klas, maar dat mocht eigenlijk niet want je mocht niet met Joodse kinderen omgaan. Daar trok ik me niks van aan. Op een dag speelde ik weer daar en kwam er een razzia. Alle Joden werden opgepakt. Ze dachten dat ik ook Joods was en ik moest mee. Maar een moeder die me herkende, zei dat ik niet Joods was. Toen mocht ik weg, naar huis. Dat vriendje heb ik nooit meer gezien.

Hadden jullie ook onderduikers in huis?
‘We hebben 9 maanden een Joods meisje van drie als onderduiker gehad. Dat was de enige keer dat ik een zusje had. Ze mocht nooit naar buiten of voor het raam staan. Niemand mocht weten dat ze daar was. Het meisje heeft de oorlog overleefd. Ik heb haar naderhand nog een keer gezien, met haar moeder. Soms hadden we voor één of twee weken onderduikers thuis.’

Archieven: Verhalen

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp’

Jules, Rijk, Ralph en Loran van de Weidevogel gaan met de auto naar Amsterdam-Zuid. Ze zien het als een uitje en dollen nog wat op straat als ze uitstappen. Maar zodra ze de drie trappen hebben bestegen naar het bovenhuis waar Lous Steenhuis en haar man wonen, zijn ze stiller. In de gang hangt een poster van ‘de kinderen van kamp Bergen-Belsen’. Mevrouw Steenhuis ontvangt iedereen met limonade en koek en begint eerst met een sprookje dat ze voorleest. Een sprookje over een prinsesje.

Het prinsesje werd geboren in de oorlog maar omdat haar Joodse ouders in het verzet zaten en vroeg moesten onderduiken, groeide ze de eerste jaren op bij haar oom en tante die gemengd gehuwd waren (tante was niet Joods). Toen de Duitsers in 1944 ook gemengde stellen gingen vervolgen, moest het prinsesje ergens anders naar toe. Maar, klein als ze was, werd ze verraden en belandde ze als 3-jarig meisje in de gevangenis op het Spui.

Daar was een lieve mevrouw die zich over haar ontfermde en met haar mee ging toen ze naar Westerbork werd gebracht. In Westerbork waren nog meer Joodse weeskinderen: onbekende kinderen. Gelukkig kreeg ze daar van iemand een popje: Mies. Dat gaf troost als het prinsesje zich alleen voelde. Met het laatste transport vanuit Westerbork vertrokken alle onbekende kinderen naar het kamp Bergen-Belsen. Dit was dan wel geen vernietigings-kamp, maar er was daar niets te eten.

Uiteindelijk werd het prinsesje en alle onbekende kinderen vanuit dat kamp naar modelkamp Theresienstadt gebracht. Totdat daar de Russen arriveerden en vertelden dat ze bevrijd was. Met een vliegtuig vloog het prinsesje terug naar Nederland waar haar moeder op haar wachtte. Haar moeder had op verschillende onderduikadressen de oorlog overleefd. Haar vader was in Auschwitz gestorven. Maar omdat het prinsesje haar moeder nauwelijks had gekend toen ze van haar werd gescheiden, herkende ze in deze vrouw haar moeder niet. Om aan te sterken werd het prinsesje naar Zwitserland gestuurd, waar iedereen haar vertelde hoe bijzonder ze was. Ze voelde zich een echte prinses!

‘Jullie begrijpen vast dat ik dat prinsesje was’, zegt mevrouw Steenhuis als ze klaar is met lezen. ‘En toen ik er achter kwam dat ik geen echte prinses was, was ik in het begin best even teleurgesteld.’

Wat is er met uw vader gebeurd in de oorlog?
‘Mijn vader heeft de oorlog niet overleefd. Hij was verraden op zijn onderduikadres en heeft op weg naar het politiebureau een vluchtpoging ondernomen. Wellicht is hij toen gewond geraakt waardoor hij niets meer waard was voor de Duitsers. Hij kon niet meer werken. Ik heb een kaart van hem, het is zijn laatste teken van leven aan mijn moeder. Als de mensen vanuit Westerbork op transport gingen, wisten ze niet of ze het zouden overleven. Ze gooiden dan kaarten en brieven uit de trein. De inwoners van Westerbork vonden de kaarten en brieven langs het spoor en probeerden te achterhalen aan wie de post was gericht. Het is een wonder dat deze kaart ons heeft bereikt. Er staat geen adres op, want dat zou mijn moeder hebben kunnen verraden. En mijn vader schrijft heel positief over de toekomst. Ik denk dat hij mijn moeder gerust wilde stellen.’


U heeft in kamp Theresienstadt gezeten, hoe was dat?

‘Theresienstadt was een heel bijzonder kamp. De nazi’s gebruikten het om aan te tonen dat hun kampen helemaal niet erg waren en dat er goed voor de Joden werd gezorgd. Als er bijvoorbeeld mensen van het Rode Kruis kwamen, werden er plantenbakken neergezet, gordijntjes opgehangen, kregen de mensen mooie kleren aan en wat te eten en werden er speeltuigen geïnstalleerd. Zo leek het alsof ze het best goed hadden. Zodra het Rode Kruis weg was, moesten ze de oude kleren weer aan en werden de gordijnen weer weggehaald. Zo maakten ze nepnieuws.’

Waarom vertelt u over de oorlog?
‘Ik vind het leuk om met kinderen contact te hebben, ik vind het belangrijk dat kinderen horen over de oorlog en leren wat er is gebeurd. En ik wil laten weten wat pesten en buitensluiten voor gevolgen kan hebben. Buitensluiten om een andere huidskleur of ander gedrag is niet goed. Dat moet je nooit doen!’

Archieven: Verhalen

‘In de Van der Pekstraat zagen we mensen graven’

Thea Hoff komt met het openbaar vervoer naar de Klimop. Lexi, Indigo, Jurry en Dion van de Klimopschool in Noord zitten in een lokaal met uitzicht op de Wingerdweg, Varenweg en het nieuwe Mosplein. Mevrouw Hoff wijst aan waar ze als kind naar school liep en vertelt dat er zoveel veranderd is. Waar nu de Klimopschool staat, was destijds nog gewoon park. Wel zagen de huizen aan de Varenweg en de Wingerdweg er in die tijd net zo uit.

Hoe oud was u in de oorlog en wat deed u?
‘Ik was 4 jaar oud toen de oorlog uitbrak. De eerste jaren zat ik op de kleuterschool en eigenlijk ging het leven gewoon door. Mensen gingen naar hun werk en in het begin was er genoeg te kopen in de winkels, maar dat werd steeds minder. Totdat de levensmiddelen op de bon gingen. Soms kon je geen schoenen kopen bijvoorbeeld, dan moest je maar met te kleine schoenen lopen. Als Nederlands kind was je betrekkelijk veilig. We hebben geluk gehad! Ons huis is niet gebombardeerd en ik had weinig last van de Duitsers. Ik heb wel meegemaakt dat in onze buurt bommen vielen en dat er gegraven werd in de puinhopen. In de Van der Pekstraat zagen we mensen graven om te kijken of er nog mensen onder het puin lag. Dat was eng hoor… Opeens riep iemand dat iedereen stil moest zijn omdat ze iets hoorden. Toen is er nog iemand gered. Ik was nog klein, 6 jaar oud, maar dit herinner ik me goed.’

Heeft uw familie in het verzet gezeten?
‘Mijn zus was veel ouder dan ik en zij werkte voor het verzet. Ze deed koeriersdiensten op de fiets, ze bracht krantjes en verzetblaadjes naar andere verzetsmensen. Die verborg ze onder haar kleren. Het was heel erg gevaarlijk, maar ik wist dat toen natuurlijk niet, daar was ik te klein voor. Ze heeft vreselijk geluk gehad want ze is nooit aangehouden. Ik weet nog wel dat als het luchtalarm afging, we moesten schuilen en soms was dat in het park en soms moesten we naar de schuilkelders. Die schuilkelders waren helemaal niet fijn. Het stonk daar verschrikkelijk dus daar gingen weinig mensen naartoe.’

Kende u Joodse mensen die opgepakt zijn tijdens de oorlog?
‘Op de Kamperfoelieweg woonden vrienden van mijn ouders een aantal huizen bij ons vandaan. Ze waren Joods. Zij hadden geen kinderen. Ook zij zijn opgepakt en afgevoerd. Ze hadden kunnen onderduiken, maar die man zei dat hij gastgezinnen niet in gevaar wilde brengen. Hij vond zichzelf te driftig. Zijn vrouw wilde bij hem blijven en toen is het mis gegaan. In die tijd wisten ze nog niet wat er allemaal zou gebeuren als ze naar een ‘werkkamp’ zouden gaan. We hebben nooit meer iets van ze gehoord. Ze zijn nooit meer teruggekomen. Op de Distelweg moesten de Joodse mensen bij elkaar gaan wonen. Dat heette Asterdorp. De kinderen zaten nog gewoon op school. Zij moesten een heel eind lopen naar de Floraweg. Eerst zagen we dat er dagelijks ongeveer 12 kinderen langskwamen, maar per week zag mijn moeder die groep kleiner worden. Totdat er geen kind meer langsliep. Dit heeft mijn moeder vreselijk aangegrepen. Alle kinderen zijn waarschijnlijk met hun families op een dag opgepakt en afgevoerd naar de vernietigingskampen.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Archieven: Verhalen

‘Ik heb samen met mijn moeder een boom omgehakt’

Nico Keek was 6 jaar toen de oorlog uitbrak en herinnert zich nog van alles. Alleen kwam hij er een paar dagen geleden achter dat sommige dingen toch net anders waren gegaan dan hij dacht. In zijn herinnering was hij met een sleetje op pad gegaan om eten te halen, maar zijn broer wist hem te vertellen dat het een oude kinderwagen was. Meneer Keek vertelt aan Liandra, Tafsut en Jared van de Klimop-school in Noord dat hij na de oorlog het leven goed heeft kunnen oppakken. Gelukkig heeft hij weinig nare herinneringen aan deze tijd.

Ging u gewoon naar school tijdens de oorlog?
‘In de oorlog gaan dingen opeens anders. We konden alleen halve dagen naar school. De Duitsers, die een plek nodig om te slapen, hadden van een school in de buurt een kazerne gemaakt. Wij konden alleen ‘s middags naar school omdat de kinderen van die ingenomen school dan ‘s ochtends in de onze konden. Op school kregen we soep. Dat was om de kinderen aan te sterken. Ik weet niet meer precies hoe die smaakte, maar ik denk dat het niet heel lekker was. Maar als je honger hebt, wil je alles wel eten. We kregen bonnen en die kon je inruilen voor eten. Je had niet veel te kiezen. We woonden in Amsterdam-Zuid en mijn vader was bakker. Hij kon het brood verkopen en daar kreeg hij weer zegeltjes voor. Als hij brood over had, kon hij dat ruilen tegen aardappelen. Ik moest helpen, samen met mijn broertje, om de zegeltjes die we binnen kregen, op grote vellen te plakken. Dan konden we weer nieuwe zakken meel krijgen. Maar wij hielden vaak zegeltjes over en zo hebben wij geen honger geleden.’

Hoe was het toen het zo koud was in de Hongerwinter?
‘Wij woonden vlakbij Zorgvliet, de begraafplaats. Daar heb ik samen met mijn moeder een boom omgehakt en we hebben die over het ijs naar huis gesleept. Zo konden we eten koken en hadden we het weer warm. Onder de tramrails lagen houten blokjes, en na de oorlog waren al die blokjes weggehaald en opgestookt om de winter door te komen. Dat mocht natuurlijk niet en als de politie het zag was het best gevaarlijk.’

Kende u Joodse mensen?
‘Ik zat op een katholieke school en daar zaten geen Joodse kinderen op. Wel heb ik een keer gezien dat er in een huis helemaal geen ramen meer zaten. Alles was kapot. Ik hoorde toen dat er een Joods gezin was weggehaald. Ik wist helemaal niet wat er met die mensen gebeurde. Later begreep ik dat dit gezin afgevoerd was naar een concentratiekamp. Wij hebben zelf geen onderduikers in huis gehad. Mijn ouders hadden zeven kinderen en vonden het te riskant. Als de Duitsers erachter kwamen, zou je afgevoerd kunnen worden met het hele gezin.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Archieven: Verhalen

‘Ik had van een tante een foeilelijk jurkje gekregen’

Met een grote tas komt mevrouw Burger het lokaal binnen. Uit de tas haalt ze allemaal oude spulletjes die ze heeft bewaard uit de oorlog. Het interview dat Firdaouss, Maliyah, Demerrylio en Mohamed De Klimop met mevrouw Burger hadden, vonden ze hartstikke interessant. Ze vonden het ook heel bijzonder om de oude spullen van haar te bekijken. Ze liet bijvoorbeeld een map met foto’s en krantenknipsels zien en ze had een oud blikje smeerkaas mee.

Hoe komt u aan deze spullen?
‘Ik had een tante die nogal veel bewaarde. Zelfs deze blikjes smeerkaas. Tijdens de Hongerwinter waren er regelmatig voedseldroppingen. Dan vlogen vliegtuigen over en gooiden ze eten naar beneden. Dat was allemaal in blik verpakt zodat het wat langer houdbaar was. Mijn tante werkte als EHBO’er en had daarom makkelijk toegang tot deze spullen. We hadden ook een blik biscuits en een blik krentenbrood gekregen. Het krentenbrood zit net als de smeerkaas nog steeds verpakt. Een jaar of tien geleden, vlak voor mijn tante kwam te overlijden, maakte ik haar koelkast schoon en kwam ik de blikjes smeerkaas tegen. “Wat moet je hier nog mee?”, vroeg ik. Op een gegeven moment zei ze: “Draai je eens om.” Hap, kreeg ik zo een lepel 60 jaar oude smeerkaas in mijn mond geduwd. Bah, wat was dat vies. Jakkes!’

U heeft ook een kruik meegenomen, wat is daar bijzonder aan?
‘Dit is niet zomaar een kruik. Voordat dit een kruik werd, was het een granaat! Tijdens de oorlog werden veel mannen opgeroepen in Duitsland te werken, ook mijn vader en oom moesten daar werken. Vreselijke dingen hebben ze daar overigens gezien. Eens in de zoveel tijd mochten ze naar huis. In Duitsland vond mijn vader een granaat, daar heeft hij toen een kruik van gemaakt zodat hij lekkere warme voeten had tijdens de barre, koude winternachten. Tegenwoordig heb je rubberen kruiken die je tegen je buik houdt of bij je voeten legt, vroeger waren kruiken van ijzer.’

Wat herinnert u zich nog van de oorlog?
‘Ergens vond ik stiekem de oorlog wel spannend, maar oorlog is natuurlijk helemaal niet spannend en leuk. Oorlog is ontzettend naar. Ik had van een tante een foeilelijk jurkje gekregen. Een afschuwelijk ding, ik krijg nu nog de kriebels als ik er aan denk. Tijdens de Hongerwinter hadden we natuurlijk ook erg veel honger. Het was heel moeilijk om aan eten te komen. Mijn moeder moest regelmatig met de kar naar Waterland. Dan ruilde ze bijvoorbeeld zeep tegen wat aardappelen. Ook stonden we wel eens in de rij bij de gaarkeuken. Daar gingen we heen met ons bordje en kregen we wat te eten opgeschept. Ik kan mij nog goed herinneren dat er mensen in de rij flauwvielen van de geur van het eten. Die hadden zo’n honger, dat ze bezweken aan de geur.’

Kende u veel Joodse mensen?
Bij ons in de buurt woonde Jaap, een bekende Joodse man met een sigarenwinkeltje op de Meeuwenlaan. Ook hij en zijn familie werden op een dag opgepakt. Een vader, moeder en twee dochters. Jaap was ook bekend bij de Hollandse politie. De agenten hebben toen gezegd: “We kijken even niet, als jullie willen weglopen, moeten jullie dat nu doen”. Eén dochter heeft kunnen weglopen. De anderen zijn naar het politiebureau gebracht en zijn nooit meer teruggekomen.
Ook had ik vroeger een vriendinnetje Marleen, zij en haar familie waren Joods. Na de oorlog kwam ik wel eens bij haar thuis. Als we beneden de deur opendeden, riep Marleen “Mama, ik ben het”. Dan kwam haar moeder uit de kast gekropen waarin ze zich had verstopt. De vader en broers van Marleen waren opgepakt en zijn omgebracht in Auschwitz. Haar moeder is altijd heel bang gebleven en verstopte zich dan in de kast, zo zielig was dat.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn ouders hadden een banketbakkerij aan het Mosplein’

Het interview dat Yassell, Yassin, Tufan en Yassine van De Klimop hielden met Ton Freitag, vonden ze heel boeiend. Meneer Freitag was pas 8 jaar oud toen de oorlog begon, maar wist zich nog ontzettend veel te herinneren. Dat vonden de kinderen knap van hem. Zo vertelde hij dat hij een bombardement op de kerk heeft overleefd en dat zijn vader in het verzet zat. Ze hebben veel van hem geleerd en bedanken hem voor zijn verhalen.

Wat weet u nog van het bombardement?
‘Het was een groot feest, de katholieke Sint Ritakerk bestond 25 jaar. Op zaterdag was het feest en ik zat in de kerk toen opeens het luchtalarm afging. Maar ja, dat luchtalarm hoorde je iedere dag vanwege de overvliegende Engelse vliegtuigen. De bisschop maakte zijn verhaal af, tot we opeens een hele harde klap hoorden. BAM! Ik draaide mij om en zag de hele achterkant van de kerk instorten. Het was ineens donker. Ik dacht dat ik doodging. Gelukkig werd ik onder de kerkbank vandaan getrokken en ben toen heel hard naar huis gerend om het mijn ouders te vertellen. Acht mensen zijn bij het bombardement omgekomen, onder wie twee van mijn vriendjes.’

Kende u veel Joodse mensen?
‘Tijdens één van de bombardementen in Noord was ons huis beschadigd geraakt waardoor we tijdelijk in Zuid woonden. Daar had ik een vriendje, Peter Piek, hij woonde beneden ons en had hele mooie speelgoedautootjes, zo mooi had ik ze niet. Zijn moeder zei nog tegen Peter: ‘Laat Tonnie ook eens met een mooi autootje spelen.’ Ook kreeg ik een kopje thee van haar. Dat vond ik zo bijzonder, want mijn moeder had mij nog nooit een kopje thee gegeven. De volgende ochtend keek ik uit het raam en zag ik een overvalwagen, een Duitse auto, met allemaal mensen erin. Peter en zijn moeder stonden voor de auto en zwaaiden nog naar mij. Ik heb ze daarna nooit meer teruggezien. Daar heb ik toen veel verdriet van gehad.’

Wat deed uw vader in het verzet?
‘Mijn ouders hadden een banketbakkerij aan het Mosplein, waar wij ook boven woonden. Ze hadden een tweede winkel aan de Wingerdweg. Deze moest dicht in de oorlog en werd daarom als wapenopslag gebruikt, ook zaten daar andere verzetslieden ondergedoken. Mijn vader had boven bij ons op zolder een radio verstopt. Elke avond zaten we daar naar Radio Oranje te luisteren. Dan kregen we de berichten uit Londen te horen en wisten we hoe ver de Duitsers waren teruggedrongen. We moesten goed met ons oor dicht bij de radio zitten, want er was veel ruis op de zender. De Duitsers probeerden de verzending namelijk te verstoren. Ook kwamen de mensen van Het Parool, Trouw en Vrij Nederland bij ons radio luisteren. Nu zijn dat grote, dikke kranten, toen waren ze illegaal en slechts een A4’tje met verzetsnieuws.’

Hadden jullie een auto in de oorlog?
‘Tijdens de oorlog mocht je niet autorijden en namen de Duitsers auto’s in beslag. Daarom stond onze auto in de garage. Tijdens de Hongerwinter stonden twee Duitse soldaten met een geweer bij de garage. Ze wilden weten van wie die auto was. Van Freitag, is hen toen verteld. “En waar zijn de banden?”, wilden ze weten. “Die staan bij Freitag op zolder.” De Duitsers gaven mijn vader twee uur de tijd om de banden onder de auto te doen, anders zouden ze hem doodschieten. Mijn vader wilde niet dood, dus die was natuurlijk doodsbang. Met hulp heeft hij de banden weer onder de auto gedaan. Om 6 uur kwamen de Duitsers de auto wegslepen en hebben we de auto niet meer teruggezien.’

Archieven: Verhalen

‘Overal zag je mensen lopen met zo’n Davidster op hun jas’

Wat een gastvrije ontvangst met een drankje en hapjes van mevrouw van de Linden! De kinderen van de Klimop vinden het bijzonder en bijna niet voor te stellen dat alles wat meneer Van de Linden over de oorlog vertelt, in hetzelfde Amsterdam-Noord is gebeurd als waar zij wonen en naar school gaan.

Hoe was het om in de Tweede Wereldoorlog te leven?
‘Dat is niet in een paar woorden te vertellen, maar het vroegste wat ik mij kan herinneren is dat ik met de bus en de trein met mijn moeder naar Velsen ging. Ik was toen 3 jaar. Pas later begreep ik waarom we daarheen gingen. Mijn vader was opgeroepen om militair te worden om het land te verdedigen. Zijn regiment lag bij IJmuiden en wij gingen op bezoek bij hem. Enige tijd later stond ik in IJmuiden met mijn vader en moeder op een heuvel, en kwam een hele colonne Duitse auto’s aanrijden… Het moment dat ze IJmuiden binnenkwamen om het te bezetten, was mijn allereerste herinnering aan de oorlog.’

Hoe kwam u aan eten in de oorlog?
‘Er was wel eten, maar niet genoeg. In de krant werd om de zoveel tijd gepubliceerd welke bonnen geldig waren voor brood en fruit, en dan kreeg je een rantsoen, een bepaalde hoeveelheid eten. Het eten ging allemaal ‘op de bon’ en die bonkaarten haalden we op in de Azaliaschool.’

Zijn er in de oorlog Duitsers bij u in huis geweest?
‘Niet bij ons. Maar mijn oma woonde op de Schippersgracht, vlakbij Nemo, en daarachter was de Jodenbuurt. Het was een gezellige en levendige buurt, maar in die tijd zag je overal mensen lopen met zo’n Davidster op hun jas. Ik snapte daar niets van, later natuurlijk wel. Op een dag was ik op bezoek bij mijn oma en maakten we mee dat Joodse mensen uit hun huizen werden gehaald… een razzia. Mijn oma moest en zou naar beneden gaan om te kijken wat er gebeurde. Meteen kwam een Duitse soldaat naar boven en begon de boel door te spitten om te kijken of wij geen onderduikers verstopten. Mijn twee tantes, nog jonge meiden, stonden voor het raam. ‘Oh daar gaat die en die…en die’, zeiden ze, want zij kenden die mensen allemaal. Sommige vrouwen waren zelfs nog naar de kapper geweest want ze gingen op reis. Die mensen hadden totaal geen idee waar ze naar toe gingen.’

 
 

Archieven: Verhalen

‘Wij stonden soms uren in de rij bij de groenteman’

Devian van De Klimop in Amsterdam-Noord kan z’n oren niet geloven als Riki Simonis zegt dat ze vroeger in de Elzenstraat op nummer 7 woonde. Hij woont zelf op nummer 5, dat is daar tegenover! Voor Alymama is het een beetje spannend. Zij woont nu 3 jaar in Nederland en komt uit Syrië, daar was het ook oorlog. Ze heeft wel veel zin in het interview, net als haar klasgenoten Zoe en Divya.

Hoe was het om de oorlog te beleven?
‘Heel raar en heel naar. Er was ineens veel minder eten. Sinaasappels, bananen, alles wat uit het buitenland kwam dat was er ineens niet meer. Dat was allemaal op de bon. Dus je kon nooit spontaan zeggen: nu wil ik een paar nieuwe schoenen, dat was er gewoon niet. Waar moest je dat vandaan halen? De Duitsers hadden een heleboel dingen uit Nederland weggehaald. Wij stonden soms uren in de rij bij de groenteman in de hoop dat we daar verse groente en aardappelen konden halen.’

Heeft u ook meegemaakt dat er bommen vielen?
‘Ik was op een zondag met mijn moeder en mijn zus naar het Vliegenbos. En toen probeerden ze de Fokkerfabrieken te bombarderen. We zijn heel snel een schuilkelder in gegaan. Die schuilkelders, moet je je voorstellen, die waren half onder de grond en een stukje erboven en dan leek het net of er een heuvel was. Daar heb ik ingezeten en het was heel eng. Ik was erg bang en dacht dat ik zou doodgaan en mijn vader nooit meer zou terugzien. Want mijn vader was met mijn broer gaan vissen.’

Wat aten jullie tijdens de Hongerwinter?
Wij hadden één groot geluk, mijn vader was kleermaker. Mijn ouders hadden kennissen in de Wieringermeerpolder en mijn vader mocht een keer per maand daarheen om kleding te verstellen en te repareren in ruil voor tuinbonen, aardappelen en tarwe. Maar dat was niet heel veel. Mijn moeder heeft ook wel hongeroedeem gekregen, dan krijg je hele dikke benen.’

At u ook tulpenbollen?
‘Ja hoor en soep van brandnetels.’

Had u ook uw ramen donker gemaakt?
‘Ja, wij moesten zwarte lappen voor het raam doen, verduisteringsgordijnen werden die genoemd. Maar wij hadden ook plakband op de ramen zitten en dat was voor als er een bom viel. Dan bleven de ramen aan elkaar plakken. Anders sprong al dat glas naar binnen en zouden we alle splinters in ons gezicht krijgen. De Duitsers liepen ’s avonds door de wijken, ik heb ze nog wel horen roepen: ‘Licht Auss!’.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892