Archieven: Verhalen

‘Als kind wist ze niet wat oorlog was’

Ooit was Hans Notmeijer schooldirecteur, maar geschiedenis bleef altijd zijn lievelingsvak. Tegenwoordig vertelt hij verhalen op het Muiderslot, over ridders, de Middeleeuwen, maar hij weet ook veel over dinosaurussen. Hij kan prachtig vertellen. Vandaag heeft hij een kist bij zich met foto’s, kranten en spulletjes die hij ooit van zijn oma kreeg. Hij neemt Omaima, Manar, Azra, Zara van de IJdoornschool mee terug in de tijd. Precies wat zijn oma wilde toen Hans ‘meester’ was geworden. ‘Als je met kinderen gaat werken’, had ze gezegd, ‘kun je deze kist laten zien en vertellen hoe het was in de oorlog’.


Hebben uw ouders de Hongerwinter meegemaakt?

‘Ze waren allebei nog kind in de oorlog, maar hebben beiden de Hongerwinter meegemaakt. Mijn moeder werd toen ze ouder was, heel vergeetachtig, Alzheimer heet dat. De laatste paar jaar sprak ze vooral over de oorlog omdat dat héél veel indruk op haar had gemaakt. Als kind wist ze niet wat oorlog was, maar ze voelde wel dat er veel spanning was, ook in het buurtje waar ze woonde. Mijn vader was een jongetje van tien en hij vond het heel indrukwekkend als de Duitse vliegtuigen overvlogen. Ook hebben ze parachutisten gezien.’

Hebben uw ouders elkaar ontmoet in de oorlog?
‘Nee, ze hebben elkaar ontmoet tien jaar na de oorlog, in 1955 ongeveer. Toen was het leven weer een beetje normaal. Ik heb ook mensen gesproken voor wie de armoede het ergste was. In de laatste weken van de oorlog namen de Duitsers heel veel spullen mee zodat er bijna niets meer te eten en te drinken was. Pas in 1955 gingen mensen weer leuke dingen doen, zoals feestjes en dansen. Zo hebben mijn ouders elkaar ontmoet.’

Hebben uw ouders gehoord over de concentratiekampen?
‘Later wel. Maar als er over concentratiekampen gesproken werd, dan dachten ze: dat is zo gruwelijk, dat hebben mensen elkaar niet aangedaan. Ze geloofden het dus eigenlijk niet en dachten dat het overdreven was. Mijn moeder had wel Joodse vriendinnetjes op school en ja.. die waren opeens weg. Toen is ze gaan navragen en bleek dat ze naar Westerbork waren gebracht, naar het concentratiekamp. Ik heb wel krantjes waarin af en toe iets stond over concentratiekampen, maar in het nieuws werd er niet over gesproken omdat het werd geregisseerd door de Duitsers. Ze schreven alleen dat wat zíj wilden dat mensen te horen kregen. Ook radio’s hadden mensen niet, die moesten worden ingeleverd.’

Moesten uw ouders Duits leren om alles te kunnen lezen toen de bezetting er was?
‘Dat is een hele goeie vraag. Mijn moeder was te jong en mijn vader wilde geen Duits praten, maar mijn opa moest helpen opruimen toen de Ritakerk gebombardeerd was. Hij had zoveel met Duitse soldaten te maken dat hij vanzelf wat Duits moest gaan praten. Uiteindelijk was dat ook wel handig want zo kon hij ook duidelijk maken: ‘Help ons een beetje… er is geen eten en ik wil niet dat mijn kinderen dood gaan’. Na de oorlog bleek hij zo getraumatiseerd dat hij niets meer met Duitsers of Duitsland te maken wilde hebben, zoals op vakantie gaan daar naartoe.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader en ik gingen naar Uitdam voor een flesje melk’

Op de IJdoornschool in Amsterdam-Noord kregen Jealic, Sara, Chellise en Tracy bezoek van Dolf van der Veen. Meneer Van der Veen is al bijna 90 jaar, maar kan zich nog veel herinneren over de oorlog. Het is een mooi en indrukwekkend gesprek waarin de vrijheid centraal staat.

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik woonde net als jullie in Nieuwendam, in Amsterdam. Maar ik heb niet de hele oorlog hier gewoond. Met mijn nicht ben ik in Friesland gaan wonen want daar was nog te eten. Ik ben er opgevangen door een onderwijzer en zijn gezin. Na de bevrijding duurde het nog een tijdje voordat ik weer terugging naar Amsterdam. Uiteindelijk zijn we met een broer van ‘mem’, die melkboer was, over de Afsluitdijk naar Amsterdam teruggegaan. En met de familie uit Friesland heb ik nog steeds contact. Erg leuk.’

Wat kunt u zich nog het beste herinneren van de oorlog?
‘Tijdens de oorlog ben ik veel op pad geweest om eten te zoeken en halen. Ik had twee jongere broertjes (zij waren in de oorlog geboren) thuis dus zorgde ik, samen met mijn vader, voor het eten. Dat deed ik vaak op de fiets. Mijn fiets had geen echt banden meer maar mijn vader had touw om de velgen gespannen zodat ik er toch nog op kon fietsen. Ik heb veel tochten gemaakt. Zo gingen mijn vader en ik naar Uitdam om een flesje melk te halen bij de boer. Als we deden alsof we buren waren, kregen we twee flesjes melk. Ook ben ik op de fiets naar Friesland geweest. Via de Afsluitdijk, die wel 30 kilometer lang is, ben ik langs boeren gegaan om voedsel te vragen. Dat ging soms goed en soms niet. Omdat ik vriendelijk en beleefd was tegen de boeren, kreeg ik wel wat te eten mee. Ook mocht ik vaak in de stal blijven slapen omdat ik lange tochten maakte. Dan mocht ik achter de koeien slapen. Als ik dan wakker werd, zat ik onder het bruin. Haha, dat krijg je als je achter koeien slaapt, dan zit je wel eens onder de koeienvlaai. Maar er is ook wel eens een boer geweest waar ik mocht blijven slapen, die niet zo aardig was. Ik werd opgesloten in de stal waar het erg koud was. Het was moeilijk om ’s nachts warm te blijven. Toen ik in de ochtend uit de stal werd gelaten, hoopte ik op iets te eten. Maar ik kreeg niks. De boer zei: ‘Ga maar fietsen jong, dan word je lekker warm’.’

Vindt u het moeilijk om over de oorlog te praten?
‘Nee, het is nu eenmaal gebeurd en ik ben er nog. Ik kan het nog navertellen. Dat kunnen veel andere mensen niet. Wel vind ik vrijheid erg belangrijk. Zeker nu met al die rumoerige tijden op de wereld. Daarom vertel ik ook graag mijn verhaal.’

Archieven: Verhalen

‘De dag dat de oorlog uitbrak is mij goed bijgebleven’

Mina, Melda en Oumaima van de IJdoornschool in Amsterdam-Noord interviewen Hans van ’t Veer, die tijdens de oorlog opgroeide in de Van der Pekbuurt. De oorlog vond hij soms best spannend, zegt hij tegen de kinderen. ‘Als er een luchtgevecht was en ze gingen op elkaar schieten, de duikvluchten die de vliegtuigen maakten… Ja, dat vond je als kind geweldig!’

Wat deed u toen het oorlog werd?
‘Ik was ruim 4 jaar oud en had geen broertjes of zusjes. In de oorlog zijn niet zoveel kinderen geboren. Ik kende het woord oorlog nog niet eens, maar het was wel meteen duidelijk wat het was. Waar nu Shell is, dat heette toen nog de BPM, daar had je olietanks die in brand werden gestoken. Waarom? Om de benzine en olie voor de Duitsers weg te halen zodat ze daar niet mee konden werken. Je zag enorme rookwolken op vijfhonderd meter van waar wij woonden. Dus de dag dat de oorlog uitbrak, is mij goed bijgebleven.’


Kon u in de oorlog naar school?

‘De eerste twee jaren van de oorlog waren niet zo erg. De Duitsers waren nog niet zo streng en wilden niet te veel ‘rotzooi en rommel’ in Nederland. Maar toen de Joden werden weggevoerd, werden de Nederlanders ook brutaler en kwamen er her en der opstanden. Er kwamen Duitsers naar Nederland die de scholen gingen gebruiken als kazernes. Ook mijn school werd ingenomen, ik had dus geen les meer. Mijn vader heeft toen een goeie vriend van hem gevraagd mij bijles te geven. Ik vond dat best vervelend want ik wilde graag buitenspelen. Maar dan kwam de leraar de ene keer om 10 uur en dan weer om 11 uur langs om te kijken of ik wel mijn huiswerk had gedaan. Het resultaat was wel dat ik na de oorlog gewoon weer naar school kon en geen jaar had overgeslagen.’


U heeft tijdens de oorlog ook doden gezien, hoe was dat?

‘Dat was aan het einde van de oorlog, ik was ongeveer 9 jaar en we hadden net de Hongerwinter gehad. De Noorderbegraafplaats was gesloten omdat de vorst wel een meter in de grond zat en scheppen daarom niet ging. De lijken bleven liggen tot men weer kon scheppen. Ik heb toen dode mensen vervoerd zien worden op handkarren en op bakfietsen, onder een doek. Het waren de eerste doden die ik in mijn leven zag.’


Had u voldoende te eten?

‘De laatste twee oorlogsjaren kregen mensen extra bonkaarten voor de zieken. Met de extra punten konden mensen vlees kopen. De slagers hadden om de vier weken ‘zieken-vlees’ voor hen. Er was altijd wel wat vlees over, dat mijn vader dan inpikte. Zo hadden wij genoeg te eten. Als ik thuiskwam, zaten soms vijf mensen aan tafel mee te eten. Mijn ouders deelden dat eten dus ook met anderen. Al het voedsel was op de bon en er was ruilhandel. Sommigen ruilden zelfs hun trouwringen voor eten.’

Oorlog in mijn buurt – Hans van het Veer. Foto en © Yvonne Witte
Oorlog in mijn buurt – Hans van het Veer. Foto en © Yvonne Witte

Archieven: Verhalen

‘Als je nu niet gauw gaat, word je ook opgepakt’

Na een kwartiertje lopen vanaf de IJdoornschool arriveren Sheila, Su’aad en Abena bij het huis van Anneke Koehof. Het is erg gezellig in huis en er staan koekjes en chocolade paaseitjes klaar. Anneke vertelt het verhaal van haar tante Roos, maar ook haar eigen verhaal over de Tweede Wereldoorlog komt ter sprake. Ze laat veel foto’s zien van haar tante Roos, van de textielfabriek waar zij werkte en van haar collega’s.

Hoe vindt u het om het verhaal van uw tante Roos te vertellen?
‘Het is belangrijk omdat er nog maar weinig mensen zijn die dit verhaal kunnen vertellen. Het is een mooi, maar triest verhaal. Na ongeveer tien keer bij tante Roos op bezoek te zijn geweest in Vlaardingen heb ik het verhaal opgeschreven. Tante Roos Koehof was 20 jaar oud toen de oorlog begon. Ze werkte bij de textielfabriek Hollandia Kattenburg in Amsterdam-Noord, waar ze regenjassen maakten. Roos werkte op de afdeling gummi, ze moest zorgen dat er rubber tussen de naden kwam zodat de jas waterdicht was. In de oorlog werd Hollandia Kattenburg bezet door de Duitsers. De werknemers, die bijna allemaal Joods waren, moesten nu Duitse soldatenuniformen naaien. Als ze allemaal meewerkten, dan zouden zij en hun familie worden ‘gesperrt’ (niet gedeporteerd). De medewerkers in de fabriek voelden zich redelijk veilig door deze afspraak. Op 11 november 1942 viel de Grüne Polizei de fabriek binnen. Ze kwamen als eerste op de gummi-afdeling van tante Roos. Iedereen werd verzameld en de Joden werden van de niet-Joden gescheiden. Om de beurt werden mensen afgeroepen. De Duitsers hadden een lijst van alle Joden. Zo wist Roos dat iemand hen had verraden. Hoe wisten ze anders wie er Joods was? Uren moesten de medewerkers van de fabriek daar staan. Uiteindelijk werden ze allemaal weggevoerd. Nadat de overgebleven mensen weg mochten, is Roos snel naar de Transvaalbuurt gegaan om de familie van haar collega’s te waarschuwen. Maar helaas was ze te laat. Toen ze in hun huis stond, kwamen de Nederlandse politieambtenaren al binnen. Roos moest haar papieren laten zien en werd weggestuurd. ‘Als je nu niet gauw gaat, word je ook opgepakt’, riepen ze en Roos werd zo de trap af geduwd. Daarna was het moeilijk om weer aan het werk te moeten in de fabriek, zonder al haar vrienden en collega’s.’

Kende tante Roos ook Joodse mensen?
‘Roos had zelfs een Joodse liefde. Hij heette Meier Papegaai en ze waren stapelverliefd op elkaar. Helaas is het niet goed afgelopen. Op de eerste dag dat de Joden een ster moesten dragen, 1 mei 1942, is hij opgepakt door de Duitsers. Zijn broer werkte als kelner in de Hollandsche Schouwburg, maar vergat zijn witte kelnersjasje. Dat zag Meier en hij rende de straat op met het witte jasje van zijn broer, maar zonder zijn overjas waar zijn ster op was genaaid. Hij werd meteen gearresteerd en is via de gevangenis in Amstelveen naar Amersfoort vervoerd. De rest laat zich raden. Roos heeft hem nooit meer gezien.’

Waar woonde u tijdens de oorlog?
‘Ik ben tijdens de oorlog geboren, in 1943. Helaas is mijn moeder na mijn geboorte overleden, dus ben ik niet opgegroeid bij mijn ouders. Uiteindelijk ben ik bij de melkboer bij ons in de straat gaan wonen. Mijn vader kon niet voor mij zorgen. Hij was ondergedoken omdat hij niet naar een werkkamp wilde. Maar hij werd verraden, opgepakt, mishandeld en moest toch naar een werkkamp. Daar is hij later met een vriend uit weggevlucht.’

 
 

Archieven: Verhalen

‘Oorlog doet rare dingen met mensen’

Wow, wat veel boeken staan hier… Het huis van John Geelof staat vol boeken en aan de muur hangen oude foto’s. Op een tafeltje liggen oude kranten, oude munten, een granaatscherf, bonnenboekjes en zelfgemaakt speelgoed. John Geelof was al vroeg wakker want het is weer een belangrijke dag. Vandaag komen Berkay, Khadija, Dina, Sara en Wesleyn van de IJdoornschool luisteren naar wat hij heeft meegemaakt in de oorlog. En vertellen doet hij graag.

Hoe was het voor u in de Hongerwinter?
‘Het was een vreselijk strenge winter. Het was soms -20. Het vroor zo hard dat het water in het IJ bevroren was. We konden dus gewoon naar de overkant lopen. De sneeuw werd niet weggehaald en overal stonden dijken van bevroren sneeuw. We gingen naar bed als het donker was en stonden pas weer op als het weer licht werd. Dat was overleven. Alles was op, de winkels hadden niks meer. De bomen werden gekapt, dus we konden niks meer. Het was ijskoud binnen. Eten konden we ook niet bereiden want we hadden niks om te stoken. Ook het licht deed het niet meer. Wat ik ook wel heel tragisch vond was dat de woningen van de Joden, die weggehaald waren, werden leeggeroofd. De spullen waren vaak al weg, maar alles wat van hout was werd er ook uitgehaald. We werden wel heel creatief. De blaadjes van paardebloemen kun je eten en soep van koken, net als de blaadjes van brandnetels. Bloembollen werden gegeten en suikerbiet. Het was niet heel lekker, maar je moest wat.’


Wat is u het meest bijgebleven uit die tijd?

‘De angst voor wat er verder nog zou gebeuren. Er was altijd iets engs, iets wat je niet begreep. Oorlog is niet altijd alleen maar vechten. De bombardementen op de fabrieken in Noord waren ook heel angstaanjagend. Soms barstten de granaten in de lucht al uit elkaar of de ramen sprongen kapot. Ik begreep vaak niet wat er gebeurde. Je kon ook niemand vertrouwen. De Duitsers gaven de mensen soms extra te eten als ze hielpen. Soms ging het om iets klein maar het ging ook om bijvoorbeeld Joden verraden. Oorlog doet rare dingen met mensen.’


Kende u NSB’ers?

‘Ja, mijn oom. Maar deze man was al voor de oorlog lid van de NSB. Dat vond hij geweldig. Dat was een soort PvdA, maar dan helemaal op Nederland gericht. Tijdens de oorlog waren de NSB’ers voor de Duitsers en dus gevaarlijk. Maar mijn oom heeft er wel voor gezorgd dat wij de Hongerwinter doorkwamen. Hij kwam op zijn fiets helemaal vanuit een dorpje bij Haarlem om ons wat brood te brengen. Dus soms waren de NSB’ers onze vijanden maar soms ook onze vrienden. Dat was het gekke in die oorlog: wie was je vriend en wie was je vijand?’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Archieven: Verhalen

‘De knecht had echt medelijden met ons’

Zulal, Simrah, Alperen en Qrenzo van de IJdoornschool in Noord zijn bekaf van het kwartiertje fietsen naar het huis van Riet de Groot. ‘Als ze maar geen hond heeft’, zeggen Zulal en Simrah nog. Maar al bij aankomst rent een vriendelijke hond van de buurman de kinderen tegemoet. Voor de kinderen bijna reden om weer naar huis te gaan. Snel wordt de hond binnen gezet, het doodsbange hondje van Riet gaat even naar boven. En zelfs de kat moet de woonkamer uit. Als de rust eindelijk is teruggekeerd, kan het interview beginnen.

Had u familie of vrienden die in een concentratiekamp zaten?
‘Mijn vader was Joods, maar hij is nooit opgepakt omdat hij was getrouwd met mijn moeder, een christen. Maar de oom van mijn vader wel, en die is nooit teruggekomen. Mijn zus had een Joods vriendje. Op een zomerse dag, toen alle deuren en ramen open stonden, zagen we de Duitsers in overvalwagens de straat in komen rijden. Haar Joodse vriendje woonde aan de overkant en stond op het balkon. Toen de Duitsers kwamen om hem mee te nemen, sprong hij van het balkon af. Hij schreeuwde het uit van de pijn. Ik weet niet of hij zijn been gebroken had, maar ze sleepten hem gewoon mee. Hij is nooit meer teruggekomen. Ook zijn vader en zijn moeder niet, en zijn broer ook niet.’

Wat weet u nog van de Hongerwinter?
‘We hadden enorme honger. Iets verderop hier bij het bruggetje was een boerderij, die bestaat nu niet meer, daar ben ik in de Hongerwinter met mijn oudere zus naar de boer gegaan om eten te vragen. Er lag metershoge sneeuw. Maar de boer zei dat hij geen eten had en dat we weg moesten gaan. Naast de boerderij stond een klein huisje waar de knecht woonde. Mijn zus ging het daar ook vragen. De knecht had echt medelijden met ons. We zagen er natuurlijk ook niet uit, we droegen hele dunne kleren en waren erg mager. Hij zei dat hij nog wel een kliekje voor ons had, maar hij had geen schaaltje om het in mee te geven. Het eten kregen we daarom mee in een krantje. Daar zaten we, in de sneeuw, de koude zuurkool uit de krant op te eten. We hebben ook wat bewaard voor ons broertje Hans want die was niet mee.’

Had u ook onderduikers thuis?
‘We hebben één onderduiker gehad, maar die is verraden door de buurman op nummer 8. Voor de oorlog gingen we nog gewoon met deze buurman om en was hij ook bevriend met mijn vader. Maar ineens ging hij bij de NSB. Toen wilde mijn vader niks meer met hem te maken hebben. De Duitsers kwamen midden in de nacht met een schijnwerper onder ons bed zoeken. Doodeng vonden we het. Mijn vader werd meegenomen. Voor de onderduiker hadden we een vluchtroute bedacht. Als de Duitsers kwamen, moest hij via de dakgoot en het platje aan de achterkant vluchten naar het schoolplein achter ons huis. Mijn zus moest dan snel in zijn bed gaan liggen. Als de Duitsers boven kwamen en een leeg warm bed ontdekten, zou dat opvallen. Ze hebben hem toen niet gevonden want hij was hem gesmeerd, maar we hebben hem ook nooit meer kunnen terugnemen in huis.’

Heeft u gezien dat Nederland werd bevrijd?
‘Ik was 12 jaar oud en ik ging samen met mijn vriendinnetje, die op Duindoornplein nummer 12 woonde, naar de stad om een rood-wit-blauw vlaggetje te kopen. We liepen in de Kalverstraat en opeens hoorden we schieten. Veel mensen renden de Kalverstraat in. We werden bijna onder de voet gelopen. Toen was ik in de paniek de weg kwijt. Ook mijn vriendinnetje was weg. Ik moest hard huilen. Gelukkig was er een aardige meneer die me hielp en me weer terug naar de pont gebracht. Dat schieten vond ik heel eng.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn moeder was dapper’

Op de IJdoornschool bereiden Hosher, Chivaro en Ilias het interview voor dat ze straks hebben met Toon Dudok. De jongens weten al precies wat ze willen vragen en kunnen eigenlijk niet meer wachten om te vertrekken. Ze komen iets eerder aan dan afgesproken, maar meneer Dudock zit er al helemaal klaar voor. In een nieuw appartement in Amsterdam-Noord, want mevrouw Dudok kan geen trappen meer lopen. Ze woonden voorheen meer dan 50 jaar op de Nieuwendammerstraat, hier is het nog even wennen, vindt meneer Dudok.

 

Kende u Joodse mensen tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders kenden wel Joden, maar dat hoorde ik pas veel later. Mijn moeder had ze graag bij ons in huis genomen om ze te laten onderduiken. Mijn vader was ertegen omdat mijn 5-jarige zusje zou gaan babbelen. En dan hang je! We hadden niet veel ruimte. Ik sliep samen met mijn broer in bed op de overloop. Ik vond het allemaal spannend en heb vaak in mijn bed geplast. Dan gaf ik mijn broer de schuld… Mijn moeder was dapper. Ze ging op de fiets helemaal naar Apeldoorn. Dat vond ik moeilijk, mijn moeder zo lang te moeten missen. Ze heeft een keer meegemaakt dat ze bijna thuis was met wat eten, maar dat het werd het afgepakt door de moffen. Vaak ging ze op de fiets via Zunderdorp richting Purmerend om voedsel te halen. Ik ben ook nog op pad gegaan met schillen op een kar om die in te ruilen tegen een fles melk, ook in Zunderdorp.’

Wat deed u in de oorlog als 10-jarig jongetje?
‘Ik was te jong om de oorlog bewust mee te maken. Ik woonde vlakbij barakken waar de Duitsers bivakkeerden. Daar stond ook een afweergeschut. Soms was er een gevecht met vliegtuigen en dan stonden mijn vader, mijn broer en ik buiten te kijken. Mijn moeder en mijn twee zusjes zaten in de kast want die waren bang. Ik vond het wel spannend allemaal.’

Was uw vader een soldaat?
‘Nee, mijn vader heeft nooit in het leger gezeten. Hij moest voor de Duitsers werken in een fabriek hier in Noord. Dus we hebben geluk gehad. De Duitsers die ik heb leren kennen, waren niet zo slecht. Zij werden ook maar gestuurd, vaak konden ze er niks aan doen. Mijn moeder liep op een dag met mijn kleine zusje langs wat Duitsers. Er kwam een soldaat naar haar toe om mijn zusje een hand te geven. Hij vertelde dat hij zijn kind nooit had gezien omdat hij naar Nederland moest toen zijn vrouw zwanger was.’

Archieven: Verhalen

‘Het gevoel alleen te zijn vond ik het ergste’

Met de auto rijden gaan Josephin, Zeynep en Sueda van de Ijdoornschool in Noord naar het huis van Lous Steenhuis in Amsterdam-Zuid. Ze moeten veel steile trappen op want ze woont drie hoog. ‘Wat een groot huis!’, roepen de kinderen verrukt. Mevrouw Steenhuis begint met het voorlezen van een sprookje: Het Prinsesje dat de oorlog overleefde. Het is een sprookje dat over haarzelf gaat, opgeschreven door haar man. De kinderen luisteren ademloos. Ze vertelt daarna eerlijk dat ze zich nauwelijks meer wat herinnert van de oorlog omdat ze zo jong nog was, pas 3 toen de oorlog begon. En daar is ze ook erg blij om.


U bent Joods. Moest u in de oorlog ook een Jodenster dragen?

‘Ik was te jong daarvoor, kinderen vanaf 6 jaar moesten een ster dragen. Mijn vader en moeder natuurlijk wel, maar dat hebben ze niet gedaan. Ze gingen in het verzet allebei. Dat was heel gevaarlijk. Mijn moeder heeft de poster gemaakt van de Februaristaking. Ze was typiste. Na de oorlog heeft ze me verteld hoe ze dat heeft gedaan. ’s Avonds, als het in huis donker moest zijn, zette ze een fiets op z’n kop en draaide aan de trappers zodat ze licht kreeg van de fietslamp. Zo had ze genoeg licht om de poster te maken. De volgende dag moesten de posters stiekem worden opgehangen in de stad. Mijn moeder verstopte ze onder het matrasje in de kinderwagen, legde mij er bovenop en zo hing ze ze overal op.’


Waar heeft u ondergedoken gezeten?

‘Ik ging eerst onderduiken in Amsterdam-Oost, met mijn vader en moeder samen. Ik was nog een heel klein babietje. Maar het werd er te gevaarlijk, waarop ik naar een oom ben gegaan, de broer van mijn vader, in Bussum. Hij was getrouwd met een niet-Joodse vrouw, dus daar was ik voorlopig veilig. Mijn moeder ging onderduiken in Haarlem, mijn vader bleef in Amsterdam-Oost. Hij is verraden en door de politie meegenomen en uiteindelijk in Westerbork beland. Vanuit Westerbork is mijn vader naar Auswitch gebracht en vergast.
Na een tijdje moest toch ook mijn oom onderduiken en daarom ging ik weer terug naar een Amsterdam. Ik kwam terrecht bij een nieuw onderduikadres in Amsterdam-West, samen met een ander Joods meisje, dat werd verraden. ‘Ja, maar daar zit nog een Joods meisje’, heeft ze toen gezegd. Ze heeft mij verraden en ik werd opgepakt en in de gevangenis op het Leidseplein gezet. Daar heeft een mevrouw mij gevonden en zich over mij ontfermd, mevrouw Adriaansen heette zij. Zij heeft net als ik de oorlog overleefd. Samen met deze vrouw ben ik naar het weeshuis in Westerbork gebracht.’


Wat is het ergste dat u heeft meegemaakt?

‘Ik denk het gevoel alleen te zijn, zonder mijn vader en mijn moeder. Hoewel er toch ook wel goed voor me werd gezorgd. In het weeshuis in Westerbork waren allemaal Joodse verzorgsters die probeerden het een beetje leuk voor ons kinderen te maken. Ik heb mijn popje Mies daar gekregen. Vanuit Westerbork gingen de 54 kinderen van het weeshuis op de trein naar Bergen Belsen. Ze noemden ons ‘de onbekende kinderen’. De treinreis was vreselijk. In Bergen Belsen zijn we gelukkig maar drie maanden gebleven, daarna gingen we met een trein naar Theresienstadt. Dit was een modelkamp. De Duitsers hebben er nog een propagandafilm gemaakt om zogenaamd te laten zien hoe goed de Duitsers met de Joden omgingen in de kampen. Ik kan daar zelf niks meer van herinneren, maar anderen van de groep onbekende kinderen wel, en zij hebben het me verteld. Ieder jaar komen wij kinderen samen. Er zijn er nog 45 van ons in leven, van wie ik er dus een ben.’

Archieven: Verhalen

‘Ik heb in mijn slaap niks van die bom gemerkt’

Meneer Cors Janssen was bijna zeven toen de oorlog uitbrak. Hij woonde met zijn ouders, grote en kleinere zus in de buurt van de Dijkgraaf. Aan Anna, Jaimen, Harm en Matteo van de van den Brinkschool vertelt hij over zijn ervaringen tijdens de evacuatie en in de Hongerwinter.

 Weet u nog waar u naartoe ging tijdens de eerste evacuatie?
‘Het plan was natuurlijk Rotterdam, maar ze kwamen er al snel achter dat dat niet zo’n goed idee was. Toen gingen we naar Streefkerk. Ik herinner me dat we over de dijk naar ons evacuatieadres liepen. Mijn moeder belde aan, een vrouw deed open, keek naar mij, naar mijn zus en toen naar mijn moeder. Ze zei: “Horen die kinderen bij u? Want dan heb ik geen plaats.”. Tja, daar stonden we dan. We hadden geluk. De buurvrouw kwam naar mijn moeder en zei dat ze wel al evacués hadden, maar dat ze plaats voor ons zou maken. Daar hebben we het fantastisch gehad.’

 Heeft u nog nare dingen meegemaakt?
‘Ja, toen in 1943 de V1 op het rode dorp viel, woonden wij precies in de kom waar de bom gevallen was. De achterkant van het hele huis was weg, en precies daar was mijn slaapkamer. Ik had er niks van gemerkt, ik sliep gewoon door. Door alle puin konden mijn ouders mijn slaapkamer niet in en van hun geroep werd ik ook niet wakker. Ze raakten natuurlijk in paniek en dachten dat mij iets was overkomen. Uiteindelijk lukte het mijn vader de kamer binnen te komen en mij wakker te maken.’

Tijdens de mobilisatie werd uw vader opgeroepen voor het leger. Wat gebeurde er toen?
‘Gelukkig kwam hij in juni 1940 al weer naar huis.Maar ik weet nog dat in 1943, net nadat de bom op het rode dorp was gevallen, alle Nederlandse militaire werden opgeroepen om zich als krijgsgevangene in Assen te melden. Mijn vader was bang wat er met ons zou gebeuren als hij zich niet zou melden, dus hij ging. Hij had in die tijd psoriasis, een onschuldige huidaandoening die er wel ernstig uitzag. Toen heeft mijn moeder bij de huisarts een briefje geregeld waarop stond dat hij een besmettelijke ziekte had. Ze is met dat briefje naar Assen gegaan en ‘s avonds kwam ze weer thuis. Met mijn vader!’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘We kwamen in Zeist terecht; de foute kant op want daar was niets te eten en te drinken. Maar ik heb het geluk gehad dat ik samen met mijn zus werd uitgezonden met het kindertransport, naar Hengevelde. Daar kwam ik in een gezin met drie hele grote meiden terecht. Erg voor mijn ouders, maar ik heb er een fantastisch half jaar gehad. Ik weet nog hoe we ‘s nachts met vrachtwagens naar de buurt van Zutphen reden en de volgende ochtend met paard en wagen naar Leersum. Daar kregen we te eten, eindelijk weer! We aten heel veel, maar waren niks meer gewend. ‘s Avonds lagen we allemaal ziek op de zolder.’

            

Archieven: Verhalen

‘Hé, jij bent een sterke kerel, kom maar mee, zeiden ze tegen mijn vader’

Nicky, Isolde, Siebe en Sem van de Van den Brinkschool gingen met de bus naar Bennekom om meneer Wout Hol te interviewen. Hij was pas drie weken oud toen de oorlog begon, maar kan wel heel veel vertellen over deze periode. Hij en zijn familie woonden eerst in Bennekom, op een boerderijtje aan de Mansholdlaan. Tijdens de tweede evacuatie kwamen ze in Ede terecht. 

Hadden jullie onderduikers?
‘Nee, maar mijn vader is wel; ondergedoken. Op een zondagmorgen ging de familie naar de kerk in Ede. Ik hoefde niet mee omdat ik nog geen zes was. Toen mijn vader uit de kerk kwam, werd hij opgepakt. Er stonden Duitse soldaten te wachten en die zeiden: “Hé, jij bent een sterke kerel, kom maar mee”. Ik zie nu nog mijn moeder voor me met tranen in haar ogen. Ze was heel bang omdat je niet wist wat er met hem zou gebeuren. Hij was meegenomen naar Mooiland. Dat ligt tussen Wageningen en Leersum. Daar werden jonge mannen naartoe gebracht en ingezet om te gaan werken. Mijn vader moest op de militaire begraafplaats werken. Maar het lukte hem om na paar dagen te ontsnappen. Tijdens het afmarcheren na het werk is hij, toen niemand keek, met een vriend in de bosjes gesprongen. Ik herinner me nog heel goed dat mijn vader er weer was op een morgen. De rest van de oorlog moest hij wel heel afgezonderd gaan leven, dus hij was een soort van ondergedoken.’ 

Maar waren jullie niet bang dat hij zou worden ontdekt?
‘Ja, en één keer ging het bijna mis. Toen was er luchtalarm in Ede vanwege de luchtgevechten. Toen dat alarm begon, reed er een officier van het Duitse leger op zijn paard dicht bij ons evacuatieadres. En als er luchtalarm is, dan moet je wel kijken dat je zo snel mogelijk gaat schuilen. De officier reed zo met zijn paard bij ons het erf op, de koeienschuur binnen. Daar zat mijn vader verstopt. Gelukkig was hij nog net op tijd om zich te verstoppen in de slaapkamer. Hij was echt heel bang; ik zie hem nog rillen van angst. Maar de officier was helemaal niet geïnteresseerd in mijn vader. Hij was zelf heel bang en wilde vooral zichzelf en zijn paard in veiligheid brengen.’

Heeft u nog iets geheims gedaan in de oorlog?
‘Op de boerderij in Ede had  den wij een houtmijt. Dat is op elkaar gestapeld hout om te stoken. Wij hebben die van ons een keer helemaal afgebroken en opnieuw opgebouwd met een lege ruimte erin. Daar hebben we toen alle fietsen ingezet en die hebben daar gestaan tot de bevrijding. Ook al konden wij ze niet gebruiken in die periode, het was toch een heel fijn gevoel te weten dat we ze veilig hadden verstopt.’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892