Archieven: Verhalen

‘Daar stond ik dan met zweren op mijn benen en zonder eten’

Francisca Thomassen groeide op in de Gibraltarstraat. Haar vriendin Tinie Eerdhuizen in de Jodenbuurt. Ze hebben elkaar na de oorlog leren kennen in het dorp Zwanenburg, waar zij nu allebei wonen. Het is bijzonder om te merken hoe verschillend zij de oorlog hebben meegemaakt. Aan Inass, Kate, Teije en Rayane van De Boomgaard vertelden ze hun herinneringen aan die tijd.

Mevrouw Thomassen, hoe was de oorlog voor u?
‘Bij mij in de straat woonden geen joden. Mijn vader en zuster zaten wel in het verzet, dat heb ik allemaal achteraf te horen gekregen. Wel gebeurde er op een dag iets vreemds. Ik zat op de huishoudschool en mijn zus woonde daar vlakbij. Tijdens een tussenuur ging ik daar weleens langs. Mijn zus was in gesprek met de melkboer die voor de deur stond en ik besloot om alvast naar binnen te gaan. Eenmaal in de woonkamer werd er opeens een deur dichtgetrokken vanuit de kamer ernaast. Ik schrok zo erg en rende naar buiten. “Er zit iemand in je huis!”, schreeuwde ik. Mijn zus zei dat ik het vast verkeerd had gezien. Wat bleek, zij had een joodse onderduikster in huis. Mijn zus moest erg bang zijn geweest, je wist niet wat voor een man die melkboer was. Iedereen kon goed of fout zijn.’

Heeft u honger gehad?
‘Iedereen in Amsterdam had honger tijdens de hongerwinter. Ik liep op gekke klompjes, die helemaal niet lekker zaten. Ik liep regelmatig met mijn buurmeisje naar halfweg om wat eten te zoeken in weilanden of bij boeren. Door mijn slechte weerstand had ik allerlei zweren opgelopen. Eenmaal aangekomen op sloterdijk stonden daar de Duitsers die al mijn verzamelde eten afpakte. Daar stond ik dan met zweren op mijn benen en zonder eten.’

Mevrouw Eerdhuizen, hoe was het om te wonen in de Jodenbuurt tijdens de oorlog?
‘Mijn ouders, drie broers en ik gingen als vrienden om met andere buurtbewoners die voornamelijk joods waren. Ik had een vriendinnetje die ik kende uit de buurt en zij was ook joods. In mijn straat werden veel mensen opgepakt tijdens de razzia’s. Grote overvalwagens met Duitsers met geweren reden de straat in. De kinderen die mee moesten, begrepen niet wat er aan de hand was. Zij klommen en speelden op de auto’s, totdat er een Duitser aankwam en heel hard schreeuwde dat zij moesten gaan zitten. Die mensen heb ik nooit meer teruggezien, ook mijn vriendinnetje niet. Veel Duitsers en NSB’ers gingen in de leegstaande huizen wonen. Mijn broers zaten in het verzet, mijn moeder was heel erg bang en uiteindelijk hebben zij ondergedoken gezeten.’

Had u veel honger tijdens de oorlog?
‘Ik zag mensen omvallen op straat van de honger. Op een dag was ik met mijn moeder op een beestenmarkt. Zij zag daar een konijn in een klein hokje. Het was een cadeau voor een van mijn broers die moest werken in Duitsland. Niet als huisdier, maar als eten. Mijn vader en ik raakten erg gehecht aan het konijn. We hadden zelfs een naam voor hem, Jakob. Mijn broer had iets aan zijn oog en werd daarom eerder naar huis gestuurd. Toen hij thuis was, moest Jakob de pan in. Hoeveel honger mijn vader en ik ook hadden, wij wilden er niks van eten. En iedereen zat maar te kluiven aan de poten van Jakob. Toen de oorlog was afgelopen, kwam de schooldokter langs. Ik leek wel een geraamte, daarom mocht ik naar Engeland. Ik kwam bij een Engels gezin in Noord Engeland terecht. De mensen waren heel erg lief voor mij. Toen ik weer terugkeerde naar Nederland, herkende mijn moeder mij niet meer, zo erg was ik veranderd.’

         

Archieven: Verhalen

‘Hopelijk nemen jullie een klein stukje van mijn verhaal mee in jullie latere leven’

Ferris, Sidali, Matin en Safana van De Boomgaard zijn goed voorbereid en ontvangen Lenie Ekelschot in de docentenkamer op hun school. Ze vinden het jammer dat ze na een uur weer naar de les moeten want ze hebben nog heel veel vragen. Lenie heeft als afsluiting van het gesprek wel een belangrijke tip voor de kinderen: altijd blijven leren, ook al heb je er moeite mee. Want: “Ik mocht niet doorleren terwijl ik het wel had gekund en dat heb ik gemist.”

Wat was moeilijk voor u in de oorlog?
‘We hadden niet veel thuis omdat we met zeven kinderen waren. Er was ook niet veel te doen, we mochten niet lezen en we hadden geen speelgoed. Wel konden we op straat spelen omdat er bijna geen auto’s waren. Mijn vader werkte bij de spoorwegen en hij heeft meegedaan aan de Februaristaking in 1941, daarom moest hij onderduiken. Hij kwam terecht bij een tandarts in Amsterdam-Zuid. Daar heeft hij het goed gehad, hij heeft bijna een jaar ondergedoken gezeten. Soms kwam hij ’s nachts thuis, dat was heel spannend en gevaarlijk, want boven ons woonde een NSB-er en als hij iets gehoord zou hebben dan had hij mijn vader vast aangegeven. Ik ben bijna de jongste, maar we hebben allemaal de oorlog overleefd, dat is een groot geluk.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘Ik kan me herinneren dat mijn moeder een bed in de woonkamer had om warm te blijven, want we hadden geen kachel en geen kolen. Mijn moeder ging eten halen bij de boeren. Tarwekorrels die op het land lagen, raapte ze op en daar kon de bakker brood van bakken. In de hongerwinter in 1944 moest ik naar Coevorden. We gingen met heel veel Amsterdamse kinderen op een schuit, met alleen een emmer als wc. Onderweg werden we ook nog gebombardeerd. Toen we aankwamen moesten we met z’n allen in vrachtauto’s en zo zijn we naar Coevorden gereden. Daar kwam ik bij een gezin, dat was helemaal niet zo leuk. Ik was heel vaak verdrietig want ik miste mijn familie. Na de oorlog wilde ik maar één ding en dat was naar huis, maar ik zat in Coevorden op school dus ik moest nog wachten tot augustus totdat ik naar huis mocht.’

Wat was een leuk moment in de oorlog?
‘Er stonden vlak bij ons huis hele grote bomen, die hebben een aantal mannen in de nacht, in dichte mist, omgezaagd en vervolgens door ons huis gesleept, naar onze tuin en daar in stukken gehakt. Toen had iedereen weer een tijdje brandstof. In Coevorden was er een keer een begrafenis van een Amsterdams jongetje dat was neergeschoten door een vliegtuig. Tijdens de plechtigheid werd er weer gebombardeerd. We moesten schuilen op het kerkhof, ik heb net op tijd een baby in een kinderwagen meenemen. Een tijd geleden hebben we de Amsterdamse kinderen van toen weer ontmoet. Dat baby’tje was er ook, maar nu was het een hele grote man. Ik herkende hem nog steeds, dat was een mooi moment. Als ik na de oorlog het geluid hoorde van vliegtuigen, moest ik nog lange tijd aan de oorlog denken. Ik vind het heel fijn dat jullie hier les in krijgen, hopelijk nemen jullie een klein stukje van mijn verhaal mee in jullie latere leven.’

               

Archieven: Verhalen

‘Wij weten hoe belangrijk het is om vrij en zonder angst te zijn’

Na aankomst van Bram Claassen op De Boomgaard wandelen Sabrina, Zainab, Zoubeir en Salma met hem mee naar zijn oude huis, op ongeveer tien minuten lopen van hun school. Dit is het huis waar Bram als kind van ongeveer zeven het begin van de oorlog meemaakte. Het interview vindt plaats voor het huis en terwijl Bram zijn verhaal vertelt, wijst hij naar de plekken in de straat en in het huis waar alles toentertijd is gebeurd.

Zat er iemand bij u ondergedoken?
‘Wij hebben hier een joodse jongen in huis gehad. Wij hadden in dit huis, toen hij kwam, een kast gemaakt en daarachter was nog een ruimte. Als de Duitsers kwamen, dan moest hij zich snel verstoppen. Op een keer kwamen soldaten de straat in en stopten met de auto hier voor de deur, en voordat wij de tijd hadden om de joodse jongen op te bergen, waren ze al op de trap. Maar wat bleek, ze moesten op één hoog zijn. Mijn moeder was op dat moment wel heel erg bang. Wat later moest onze onderduiker weer weg, want hij deed overdag het raam open en ging dan toneelspelen. Hij had namelijk op een toneelschool gezeten voordat de oorlog uitbrak, na de oorlog is hij een groot artiest geworden. Maar als hij voor het raam toneel ging spelen zag iedereen dat en dan werden wij gewaarschuwd, want iedereen wist dat wij een joodse jongen in huis hadden en dat was natuurlijk veel te gevaarlijk.’

Hadden jullie een radio?
‘Mijn vader was soldaat in Den Haag. Toen het voor mijn vader afgelopen was om te vechten is hij thuis gekomen. Als radio antenne maakte mijn vader een soort houten kruis en daar spanden hij draden omheen en dat was dan de antenne. Zo konden we zelfs Engeland ontvangen en onze koningin horen spreken die daar zat. Soms stond ik op het balkon en kon ik de vliegtuigen zien. Dat waren kleine vliegtuigjes met propellers. Soms vochten ze met elkaar in de lucht, dat was natuurlijk wel griezelig, want op een gegeven moment werd er eentje neergeschoten. Op een keer kwam zo’n vliegtuig, brandend, overvliegen en toen vloog het ook weer terug. En wij stonden hier, zoals we hier nu ook staan. Het brandende vliegtuig ging heen en weer en toen is het ergens neergestort, waar, dat konden we niet zien.’

Heeft u de hongerwinter meegemaakt?
‘Nee, maar we hadden tijdens de oorlog ook al honger en als je honger hebt dan doe je alles voor eten. Zo had mijn vader achter op het balkon een rooster van gaas gemaakt, dat zette hij dan schuin neer met een stokje eronder en een touw eraan en dan gooide hij er een kruimeltje brood onder. Als er dan een vogel kwam voor het kruimeltje brood, dan trok mijn vader aan het stokje en dan lag de vogel eronder. Dan aten we hem op. Er zat heel weinig vlees aan, maar voor ons was dat toen, wat wij nu ‘shoarma’ noemen, lekker eten. Tijdens de oorlog ging de school gewoon door, alleen kregen we af en toe een nieuwe leraar, als de andere was opgepakt. Drie jaar heb ik hier nog op school gezeten en toen werden we met een auto naar Noord-Holland gebracht. Daar lag een boot en met die boot gingen we naar Friesland. Het laatste jaar van de oorlog hebben we daar gewoond, dus wij hebben de hongerwinter niet meegemaakt. We sliepen bij een familie, met z’n tweeën of drieën in een bedstee. Daarom is het zo belangrijk om ook de vluchtelingen van nu op te vangen, omdat wij weten hoe belangrijk het is om vrij en zonder angst te zijn.’

              

 

Archieven: Verhalen

‘Ga maar tegen je vader zeggen dat de oorlog is uitgebroken’

Marie Jongbloed, geboren in 1935, woont nog steeds in het huis waar zij de oorlog heeft meegemaakt. Samen met haar ouders en negen broers en zussen woonde ze hier destijds, waar soms ook nog een paar ooms en neven kwamen schuilen. Adam, Shona, Milou en Midas van De Boomgaard interviewden haar over de periode 1940-1945.

Heeft u ondergedoken gezeten?
‘Nee, ik niet, wel ooms en neven. Ze hadden in onze woonkamer boven de schuifdeuren, een open ruimte gemaakt. Daar konden zo drie ooms en neven in. Als de moffen dan binnen kwamen om te kijken of hier nog jonge jongens waren die in Duitsland konden werken als werkkracht, waren die hier niet te vinden.’

Wat was uw grootste angst tijdens de oorlog?
‘Bombardementen. Je moet je voorstellen, de ramen waren afgeplakt met tape in ruitjes zodat de ramen niet zouden spatten als er een bom zou vallen. Maar je kreeg dus ook niet veel mee, want je kon niet meer naar buiten kijken. Op nummer 35 woonde destijds een NSB’er, meneer Ys, die vernaaide alles. Hij stond op straat te juichen bij een overwinning van de Duitsers en hij was verdrietig als de Engelsen overkwamen, echt waar. Meneer Ys stond altijd te schreeuwen, wat precies zullen we maar niet herhalen. Mijn vader zei toen: “Als die man nog een keer zijn mond open doet, gooi ik mijn werkbout op zijn kanis.” Meneer Ys wilde dat de Duitsers de macht zouden overnemen.’

Hoe was de bevrijding?
‘Er werden allerlei wedstrijden georganiseerd door mensen hier in de buurt. Ik kon het hardste lopen van de straat. Aan de overkant woonde ene meneer Henk Prent, hij was de winnaar van de Reinier Claeszenstraat, en zo kreeg je ook een winnaar van alle andere straten. Op een gegeven moment had je een finale. Dat waren leuke feesten. Er werden ook vrouwen opgepakt die met de moffen hadden geheuld. Dan kwamen ze die jonge vrouwen ophalen. “Jij bent met een mof geweest”, riepen ze dan en dan werd hun hoofd kaalgeschoren. Voor mijn zuster Loeki kwamen ze ook de trap op. Mijn vader had zo’n grote zilveren schaar liggen, die kon je loshalen en dan was het net een dolk, zo groot. Maar toen die knullen de trap opkwamen om mijn zuster op te halen zei mijn moeder tegen die jongens: “Als je nog één trede naar boven komt!” Die jongens gingen dus maar snel weg toen ze mijn ouders met die stukken schaar in de hand zagen staan. Ik vond het zielig voor die vrouwen. Als je later groot bent zal je dat wat beter begrijpen en wij vrouwen begrijpen dat denk ik beter dan mannen. Iets verderop in de straat stond een stalling voor de jeeps van de Duitsers. Daar stonden ook karren vol met eten, en als jij nou een moeder bent van twee of drie kinderen en je kunt dat eten krijgen door met zo’n Duitser naar bed te gaan. Die vrouwen die werden kaalgeschoren, die stonden wel voor hun gezin.’

           

Archieven: Verhalen

‘Die strenge winter was een drama, maar ik heb toen wel leren schaatsen’

Truus Grondsma reist nog heel veel en gaat overal naartoe. Ze komt ook helemaal uit Noordwijk met de trein naar school. Yassir, Douae, Younes en Kyiomi van De Boomgaard wachten haar vol verwachting voor de deur op. In de tussentijd wordt er nog even gespeeld.

Wat merkte u van het begin van de oorlog?
‘De huizen hier waren toen net nieuw. We speelden gewoon op straat, want er waren nog niet zoveel auto’s. We hadden niet veel, ik speelde vaak met een houten stepje en maakte veel legpuzzels. Mijn jongste herinnering is dat ik midden in de winter achter mijn vader ben aangelopen die met een groep mannen samen kwam op de hoek van de Jan van Galenstraat en de hoofdweg. In de oorlog is ook mijn zusje geboren, maar zij was heel ziek. Zij is ook jong overleden. Je mocht eigenlijk ’s avonds niet naar buiten, maar mijn moeder had een speciaal bewijs dat ze wel naar het ziekenhuis mocht. Ook woonde aan het eind van de oorlog een joods gezin in ons huis. Mijn vader kende de man van school. De halve straat moet dat geweten hebben, maar zij hebben het overleefd. Mijn vader had een sigarenzaak. Dan ging ik bij hem achterop de fiets naar de boeren om spullen te ruilen voor eten. Er reed eens een Duitse wagen langs en wij verstopten ons in een slootje. Ze moeten ons gezien hebben, maar ze hebben niks gezegd. Ook reed er op de hoofdweg een vrachtwagen. De auto remde en er vielen suikerbieten af, die hebben we toen mee naar huis genomen.’

Hoe heeft u het overleefd?
‘Mijn vader kwam uit een grote familie van veertien kinderen uit Friesland. Wij zijn het laatste jaar van de oorlog naar mijn pake (opa) gegaan in Leeuwarden. Daar heb ik met een melkkannetje in de rij van de gaarkeuken moeten staan. In Leeuwarden ben ik voor het eerst naar school gegaan. Ook heb ik daar leren schaatsen. Het was een hele strenge winter en dat was voor anderen natuurlijk een drama, maar ik vond het ijs en sneeuw in Leeuwarden het mooist. Er werden daar ook regelmatig jongens opgepakt die moesten werken in de fabrieken. Dan gingen ze van deur tot deur. Mijn vader is ook een keer opgepakt, maar hij sprak Duits en heeft zich eruit gekletst. Daarna verstopte hij zich op een loze ruimte op de eerste verdieping. Er stonden een keer Duitsers voor de deur, ik moest huilen en riep: “Ze komen voor vader!” Die Duitser vroeg wat ik zei en mijn moeder zei snel: “Ze zegt dat haar opa ziek is.” Ik mocht nooit meer wat zeggen, dat durfde ik ook niet meer. Ik heb jarenlang mijn mond niet meer open durven doen.’

Hoe ging het verder na de oorlog?
‘De Canadezen reden met tanks door de stad, maar ik durfde er niet op te zitten. We kregen chocola, dat hadden we in jaren niet gehad. En voor het eerst banaan, dat had zo’n rare smaak. Maar ik had veel te weinig vitaminen gehad tijdens de oorlog, dus de tijd erna had ik plekken van het hongeroedeem. Als je die open stootte, dan stonk het heel erg. In de winter in 1946 werd ik van school gestuurd omdat ik geen klompen had, kun je nagaan hoe arm het nog was. Ik ben ook nog heel lang bang geweest voor het geluid van vliegtuigen, maar opeens was dat weg. Ik vind het fijn om mee te doen aan dit project. Hierdoor herinner ik mij weer allemaal dingen en ben ik ook een en ander gaan uitzoeken. Als je kijkt naar de geschiedenis, dan is er veel oorlog, maar hier al meer dan 70 jaar niet. En dat moet zo blijven.’

     

Archieven: Verhalen

‘Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons’

Jaap de Vos was 9 jaar toen de oorlog begon. Hij heeft eerder meegedaan met Oorlog in mijn Buurt. ‘De kinderen stellen goede vragen, het is belangrijk om de verhalen door te geven.’

Kunt u zich het begin van de oorlog herinneren?
Op 10 mei vlogen de Duitse vliegtuigen over. Het was een mooie heldere dag. Het was een luchtgevecht en ik wist meteen dat het oorlog was. Het was spannend maar ook om bang van te worden. Het was een angstige tijd. Je moest het huis verduisteren. Iedere avond zetten we een hor met zwarte doeken voor de ramen. Dat was voor je eigen veiligheid, want als ze licht zagen konden ze op je schieten. Mijn vader verstopte mijn nieuwe fiets en de radio in de kruipruimte onder de vloer. Als ik naar bed ging legde ik kleren naast m’n bed zodat ik ze snel kon aantrekken en weg kon rennen. Zo gingen we slapen, iedere dag. Wij waren bang voor de Duitsers, maar de Duitsers waren ook bang voor ons. Zij waren bang voor de ondergrondse.

Bij ons in de straat op nr. 50 woonde een ouder echtpaar, zij waren Joods. Zij moesten zich melden voor de werkkampen. Ik heb gezien dat ze met hun koffertje klaarstonden voor het huis en dat ze werden opgehaald. Daarna woonde in hun huis een NSB’er met drie kinderen. Daar ging je niet mee om. Die kinderen zaten op een Duitse school op het Bolwerk. Met steentjes gooiden we een keer de ruiten in. Snel renden we weg, maar mijn broertje werd gepakt en een tijdje vastgehouden. Mijn moeder is naar de politie gegaan en heeft mijn broer vrij gekregen. Mijn vader kon het niet want dan was hij bang dat hij te werk werd gesteld in Duitsland.’

Heeft u ook iets spannends meegemaakt?
Op het Kleverpark woonde een drukker die in het achterkamertje een stencilmachine had. Twee keer in de week haalde ik er verboden krantjes “Het laatste Nieuws”. Het waren pakketjes van 20 stuks. Ik stopte ze onder mijn jas en bracht ze rond bij bepaalde adressen. De dochter van de drukker bracht zelf ook krantjes onder het matrasje van haar poppenwagen. Zo hadden de Duitsers niet door dat kinderen ook meehielpen.’

Was u bang om gepakt te worden?
‘Als ik gepakt zou worden dan moest ik zeggen dat ik de krantjes net op straat had gevonden. Ik mocht absoluut niet zeggen waar ik ze vandaan had. Je mocht niemand iets vertellen, ook niet aan mensen die je vertrouwde.

Ik zat op het ECL en ik liep van school naar huis over de Dreef en het Houtplein. Op een dag waren op de Dreef mensen doodgeschoten, daar waar nu het monument is. Wie toevallig voorbijliep, was verplicht om ernaar te kijken. Verschrikkelijk. Ik kwam net uit school, gelukkig was ik wat later, maar die mensen lagen er nog. Ik ben snel doorgelopen.

De hele oorlog heb je het gevoel van angst. Zo was het. Daarnaast heb je door de honger altijd maagpijn. Met de bevrijding waren er vliegtuigen met voedseldroppings, we kregen heerlijk wit brood. Van de Canadezen kregen we grote vierkante blikken scheepsbeschuit. Van al die leeggegeten blikken maakten we een vlot, en daarmee voeren we over de Kloppersingel. Zo heb ik de bevrijding gevierd.’

Archieven: Verhalen

‘We verstopten het paard bij ons in de achtertuin’

Nel Visser is 96 jaar. Ze woont nog steeds in het huis aan Van der Meerstraat 30 waar ze in 1942 is gaan wonen. Ze groeide op in een gezin met negen kinderen. Haar vader werkte als scheepsbouwer aan het Spaarne.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
Ik was 18 toen de oorlog begon, ik zat niet meer op school en werkte op kantoor bij een groothandel in koek en snoepwaren, cacao koffie en thee. Op een gewone kantoordag waren er twee Duitse vliegtuigen boven de stad oefeningen aan het doen, in schijnaanvallen. Het ging mis en ze botsten op elkaar. De piloot wist uit het toestel te springen en kwam met de parachute naar beneden vlak voor het raam waar ik zat te werken. Hij landde precies op het hek in de voortuin! Binnen een mum van tijd kwam er een Duitse auto de Kloppersingel voorrijden en nam hem mee.’

Heeft u ook onderduikers gekend?
‘We hebben een onderduiker in huis gehad. Dat was Ton Drenth, we hadden hem voor de oorlog leren kennen op vakantie. Hij was opgepakt, maar wist te ontsnappen en is gevlucht. Stond hij opeens bij ons voor de deur. Hij heeft een paar weken gelogeerd, maar hij werd waarschijnlijk verraden. Op een dag lag er een geheimzinnig briefje in de bus: “de TDR zo spoedig mogelijk Haarlem verlaten. De goede politie” Snel is hij toen weer vertrokken, ze hebben hem nooit te pakken gekregen.’

Mijn zus zat in het verzet maar daar ben ik pas veel later achter gekomen, toen ze een onderscheiding kreeg. Ze sprak nooit over de oorlog. Ze heeft veel meegemaakt. Ik weet nog wel die keer dat ze overstuur thuiskwam. Ze was op de Dreef, alle mensen die daar op dat moment waren moesten toekijken hoe 15 mannen werden doodgeschoten. Het enige wat ze kon uitbrengen was ’Die ene leefde nog!’’

Kwamen er ook Duitse soldaten bij u thuis?
‘De soldaten kwamen langs om dekens te vorderen. Mijn zoon Cas was nog een baby en lag in de box. Op de bodem had ik twee dekens neergelegd, waar mijn zoontje op kon liggen. De soldaat wilde weten of ik getrouwd was en daarom liep ik naar boven om het trouwboekje te halen. Ik dacht, ‘die dekens ben ik kwijt’ maar toen ik beneden kwam zag ik de soldaat op de grond naast de box zitten. Hij huilde, ‘Thuis heb ik ook een baby’ zei hij. Hij is weggegaan en heeft geen dekens ingenomen.

Op het werk werden eerst de auto’s gevorderd en later moesten ook de paarden worden ingeleverd. We verstopten het paard bij ons in de achtertuin. Er was een grote schuur, achter de konijnenhokken. Het beest bonkte weleens tegen de muur en brieste. Na de bevrijding kwam de achterbuurman “Hadden jullie nou een heuselijk paard in de tuin?” Hij had het dus wel in de gaten gehad, maar heeft het nooit verraden.’

Hoe heeft u de bevrijding gevierd?
‘Ik was thuis met mijn pasgeboren baby. Aan de overkant op nummer 15 woonde meneer en mevrouw Breuker. Zij was Joods en hij niet. Zij was ondergedoken in Amsterdam, maar is zonder dat iemand het wist is ze weer teruggekeerd naar huis. Bij de bevrijding kan ik me nog goed herinneren, ze kwam ze heel schuchter en voorzichtig de straat op. Ze vertrouwde het nog niet. Ze heeft twee jaar in haar eigen huis ondergedoken gezeten!’

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘Ik wilde na de oorlog liever bij tante Jantje en ome Chris in Groningen blijven’

Op vijf hoog bij Nel Bons in Geuzenveld kijken Lucas, Maxime en Chivanel van De Boomgaard hun ogen uit over de stad. Nel was zes jaar toen de oorlog begon en woonde in die tijd aan het Van Beuningenplein. De kinderen kennen de speeltuin in die buurt, Nel kent de buurt van hun school waar zij heeft gekorfbald. “Voor dit uur mag je Nel zeggen, en neem lekker je chips en een pakje sap.”

Hoe merkte u dat het oorlog was en waar woonde u toen?
‘Als kind merkte ik er niet veel van. Wel herinner ik me dat we op de Prinses Julianaschool tijdens een luchtalarm in de gymzaal of kelder moesten schuilen. Onze ouders vertelden ons verder niets over de ellende. Pas later begreep ik wat er allemaal gebeurd was. In die tijd woonden we vlakbij het Westerpark, aan het Van Beuningenplein. Ik ben een schipperskind, geboren op de boot bij Halfweg. Mijn vader heeft nog een paar jaar gevaren, nadat we een gemeentewoning kregen in West. In de oorlog moest hij in Duitsland werken. We waren met zes kinderen thuis, zonder vader en dus zonder inkomen. Mijn moeder kreeg wel geld van de gemeente. Dat moest ze, met ons, lopend ver van huis ophalen. Zeggen dat je moe was, was er niet bij. En je had honger. Ik ging wel eens met mijn broers de polder, waar nu de Hemhavens zijn, in. Dan scoorde je soms een stukje brood. Maar als je pech had, pakten de Duitse soldaten dat af. Van een klein meisje! Ik herinner me ook de pannenkoekjes die mijn moeder bakte van gemalen suikerbieten. Je had niks, dus dat vond je lekker.’

Hoe ging dat in de Hongerwinter?
‘Toen er bijna niks meer te eten was, ben ik naar Winschoten (Groningen) gestuurd. Daar was voldoende te eten. Als ik nu bedenk hoe erg dat voor mijn moeder was. Dat ze daar gewoon maar op moest vertrouwen… Met zeker honderd kinderen ging ik onderin op een boot, een rijnaak genaamd, twee weken lang over het water. Als het luchtalarm afging, gingen we aan de kant. Aan boord was een ton met een plankje en een gat erin, daarop ging je naar de wc. Het stonk er naar urine! Wassen deden we met water van buiten. Nee, zeeziek was ik niet. De boot ging alleen over de kanalen, dat ging rustig. Maar ik zag weinig daglicht en toen we eraf kwamen, liepen de luizen zo mee van boord! Mijn pleegouders werden tantje Jantje en ome Chris. Zij hadden een zure bommenfabriek, zoals Kesbeke vlakbij jullie school. Ome Chris, moet je weten, was een NSB’er. Maar een brood-NSB’er, zoals ze dat noemden. Hij was aangesloten om zijn bedrijf veilig te stellen. Ik had het heel leuk bij mijn pleegouders. Na de oorlog wilde ik zelfs niet naar huis. Ik heb geschreeuwd dat ik bij ze wilde blijven. Ik kan er nog emotioneel van worden als ik aan dat moment denk. Wel mocht ik m’n konijntje mee. Alleen werd die thuis bij me weggehaald, ik denk om op te eten. Dat ie naar de dierenwinkel was, zoals mijn vader zei, geloofde ik niet.’

Hoe was het na de oorlog voor u?
‘Toen was ik ongeveer jullie leeftijd. Eerst werd ik, kort na thuiskomst, naar een kamp in Den Dolder gestuurd om me weer te leren aanpassen. Ik vond het een strafkamp. We moesten zelf ons eten koken. Als je de aardappels te dik schilde, kreeg je de schillen op je bord om te eten. Als mensen het hebben over ‘die goede oude tijd’, roep ik altijd: die bestaat niet. En dan heb ik het niet eens over de oorlog. Ik had ook heel wat school gemist door de oorlogsjaren. Ik was zo dom als tante Truus! Ik ging op mijn veertiende naar de Nijverheidsschool. Daar leerde ik strijken en ik mocht thee zetten. Mijn moeder vond dat maar niks en hield me thuis om haar te helpen met het huishouden. Zonder al die apparaten die je nu hebt, was er veel te doen. Ik haatte de maandag, als al die bergen was er lagen. Nee hoor, goeie ouwe tijd zul je mij niet horen zeggen.’

             

Archieven: Verhalen

‘Dertig jonge jongens werden zo neergezet en ter plekke doodgeschoten’

De 88-jarige Jenny de Jong looft Emirhan, Raouan, Malin en Imran van De Boomgaard voor wat ze doen: “Jullie leven zo mee met mijn verhaal, ik vind het zo knap dat jullie zo aandachtig luisteren en dat jullie beloven om mijn verhaal verder te vertellen.”

Heeft u vriendinnetjes verloren tijdens de oorlog?

‘In het derde oorlogsjaar mochten we geen Nederlandse liedjes meer zingen, zoals het Wilhelmus. Wij hadden een hele leuke juffrouw en op een dag zei ze: “Jongens, zullen we nou even stout gaan doen? We gooien de ramen open en we gaan de liedjes zingen die we niet mogen zingen, lekker hard.” Maar opeens werden de deuren met een klap opengegooid. Er stonden drie Duitse soldaten met een machinegeweer. “Meekomen juffrouw” en “Das ist ein Jude Kind, mitkommen”, riepen ze. Toen moest Truusje ook mee. Als ik eraan denk kan ik nog huilen. De directrice van de school ving ons op en zei: “Wees nou maar niet bang, de juf komt vast morgen terug en Truusje ook”. En inderdaad, de juffrouw kwam de volgende dag terug, maar Truusje is nooit teruggekomen. Haar vader, moeder en broers ook niet. Dat is zo verschrikkelijk en dan krijg je een vreselijke haat tegen de Duitsers. Langzamerhand ebt dat een beetje weg. Wij wisten natuurlijk niet dat Truusje weg zou blijven.’

Wat is een nare herinnering?
‘We hadden een ongelooflijk leuke tante, tante Marie, zij woonde bij ons in. Zij werkte in een kiosk op de Weteringsschans. Op een dag zat mijn tante verschrikkelijk hard te huilen bij mijn moeder.  Die ochtend om 9 uur, de tram reed al niet meer, gingen allerlei mensen naar hun kantoor op de Weteringsschans. Tante Marie zat in de kiosk toen er drie grote overvalwagens kwamen aanrijden. Uit de eerste wagen sprongen Duitse soldaten met hun geweren. Iedereen die daar stond of liep, moest stoppen, tante Marie werd uit het huisje gehaald. Als je niet meewerkte kreeg je een klap. Toen kwam er een tweede vrachtwagen, 30 jonge jongens werden zo neergezet en ter plekke doodgeschoten. De Duitse soldaten schreeuwden: “Allemaal stil zijn. Gucken sie mal!” De dode jongens werden in de vrachtwagen teruggegooid en iedereen mocht weer doorlopen. Bij het Weteringplantsoen staat nu een monument, als ik daar langskom leg ik altijd even mijn hand erop. Door het verhaal van mijn tante vergeet je het nooit meer.’

Welke gebeurtenis is u het sterkst bijgebleven?
‘Op de tweede dag van de oorlog zei mijn moeder tegen mij: “Jennie, jij moet aardappels en bloemkolen gaan halen.” Ik loop naar huis, via het pleintje en plotseling gaat het luchtalarm af. Een stel mannen die bij de schuilkelder staan riepen dat ik snel moest komen, maar ik schreeuwde: “Ik wil naar mijn moeder”, dus ik holde naar huis. Al het eten viel op straat, de vliegtuigen vlogen over. Toen ik thuis kwam gaf mijn moeder mij wat lekkers, ik was zo van streek. Op de eerste dag van de bevrijding heb ik ook hard moeten hollen. We hoorden dat de Canadese soldaten zouden komen op de Dam, dus mijn vriendinnetje en ik gingen erheen. Overal hingen vlaggen, er was vrede. Het was heel erg druk op de Dam. Aan de overkant was een hotel en in dat hotel zaten nog een paar Duitse soldaten, dat wist niemand. Wij stonden te wachten op de Canadezen. Ik keek naar dat hotel en ik zag daar opeens drie Duitse soldaten met een machinegeweer die begonnen te schieten. Voor ons stond een moeder met een kinderwagen die omviel, het baby’tje was dood, dat zag je meteen. Daar moet ik altijd aan denken, dat ik de eerste dag van de oorlog heel hard moest hollen met mijn mandje en dat ik de eerste dag van de vrede heel hard heb moeten hollen, uit angst dat je doodgeschoten werd.’

          

Archieven: Verhalen

‘We aten brood met schuifkaas’

Sam, Naoufal, Lena en Roef van De Boomgaard ontvangen Henk Smit op school. Het is mooi weer, dus ze besluiten het gesprek in de speeltuin bij school te houden. Daar blijkt Henk Smit al te zitten! Snel krijgt hij een goede stoel en koffie aangeboden.

Wanneer begon voor u de oorlog?
‘Ik was zes jaar en woonde aan de Van Oldenbarneveldtstraat, vlak achter de Nassaukade. Ik herinner me dat er schuilkelders werden gebouwd in de stad. Als er bommen zouden vallen, kon je daar schuilen. Ik herinner me ook het geluid van de laag overvliegende vliegtuigen: brrrrrrrrrrrrrrrom. In het begin leek de oorlog nog mee te vallen, maar na een jaar of twee werden Joodse leraren ontslagen en moesten Joodse mensen een gele ster dragen. Wat mij verboden werd, was een boek. Ik zat op een Franse school en die werd opgeheven omdat het de Duitsers niet beviel, dat Frans. Ik moest naar een andere school, in de Amaliastraat. Moet je je voorstellen hoe dat is, om niet meer naar je eigen school te mogen.’

Wat deed u zoal in die periode?
‘Er was weinig te doen, weinig vertier. Een leuk uitje was naar de markt op het Waterlooplein. Dit was de Joodse buurt waar dus veel Joodse mensen woonden. Ik ben in die tijd ook een keer hier, vlakbij jullie school, geweest. Er woonde een meisje waar mijn vriendje verliefd op was, en ik ging met hem mee naar haar huis. Onderweg hebben we een keer een meisje uit het water gered nog. Toen moest ik me thuis wel eruit praten waarom ik daar helemaal was geweest. Later in de oorlog was er steeds minder te eten. Wij aten schuifkaas. Dan had je een klein plakje kaas dat je steeds over je boterham schoof, zodat je bij elke hap brood tenminste nog een beetje kaas proefde. Er was ook gebrek aan kleding – ik heb op klompen gelopen, dat was lekker warm – en glas bijvoorbeeld. Ik had één jampotje dat ik steeds meenam naar de kruidenier voor 2 ons jam. Dat woog hij af door eerst het lege potje te wegen. Zo deed men dat vroeger.’

Hadden jullie het moeilijk in de oorlog?
‘Mijn moeder was veel ziek en ik kookte daarom vaak. Dat moest op een kachel met een klein potje erop waar je stukjes hout in kon doen om vuur te stoken. Ik mocht gewoon fikkie stoken in de huiskamer! De planken in de kast zijn één voor één in stukjes gehakt en in de kachel verdwenen. Toen er steeds minder te eten was, ben ik in januari 1945 buiten Amsterdam bij een boer gaan wonen, in de Wieringermeer. Daar ontdekte ik dat boerenmensen helemaal niet dom zijn, zoals men in de stad wel eens beweerde. De boer had drie hoogopgeleide kinderen en het werk was interessant; ik heb nog jarenlang in de zomer bij hem gewerkt op het land. Hij was ook aardig voor de mensen. Velen kwamen langs de deur, vrouwen met kinderwagens ook. Hij liet ze ook overnachten, soms zaten er wel vijftien mensen ‘s avonds aan tafel bij hem. De volgende dag gingen ze verder op de fiets met wat tarwe en aardappelen. Sommige mensen verbleven er als onderduiker. Ik kon daar zelf tot 17 april 1945 blijven. Toen werd de Wieringermeer onder water gezet. Ik kreeg daarna onderdak bij de boerenknecht en zijn vrouw in Nieuwe Niedorp. Van de oorlog merkte ik niet veel. Af en toe zag ik gevechten tussen de Duitsers en Engelse vliegeniers in Spitfires. Ik ging pas eind juni terug naar huis en heb niks van de bevrijding meegemaakt.’

               

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892