Archieven: Verhalen

‘Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders’

Om de hoek van de Admiraal de Ruyterschool woont Marie Jongbloed. Zij woont hier al sinds de oorlog. Reden voor Loek, Jaysa, Kenji en Sil om haar te interviewen over haar herinneringen aan die tijd. Marie liet onder andere een schuilplek in huis zien waar haar broers tijdens de oorlog ondergedoken zaten.

Als u iets kon veranderen aan uw kindertijd in de oorlog, wat zou dat dan zijn?
‘Dat er meer eten was. Je had als kind niet zo last van angst. Ik was namelijk pas vijf jaar toen de oorlog uitbrak. Ik stond op het balkonnetje toen de buurvrouw van de overkant riep dat ik tegen mijn vader moest zeggen dat de oorlog was uitgebroken. Al snel zag je steeds vliegtuigen overvliegen en Duitse militairen op straat lopen. Dat er geen eten was, was het ergst. Al de winkels gingen dicht. Mensen gingen stelen. Ik heb zelf ook iets gestolen. Aan de overkant woonde een familie met een eigen bakkerij. Mijn vriendje Chris en ik zagen dat daar brood werd gebracht. De één leidde die mevrouw af en de ander pikte het brood. We hebben daar om de hoek in de bosjes stiekem dat halve brood opgegeten. Omdat mijn vader ziek was, moesten mijn oudste broers en zussen voor het eten zorgen. Ze gingen helemaal lopen naar Andijk met een handkar om eten te zoeken. Mijn zus ging ook een keer met de fiets helemaal naar Groningen. Mijn ouders stonden steeds voor het raam te wachten tot de kinderen thuis kwamen. Toen hadden we geen mobiele telefoon dus je moest maar afwachten.’

Wat vond u van onderduiken?
‘Dat was natuurlijk heel zielig voor die mensen en voor de ouders. Als ze die kinderen te pakken kregen, was er alleen maar verdriet. Iedere ouder wil z’n kind bij zich hebben. Mijn eigen broers moesten ook onderduiken, die lagen hier boven in de kast. Dat was rond 1943. Er waren een heleboel NSB’ers hier in de buurt en die gaven door waar er nog jonge mannen waren. Hier in de straat woonde ook familie van ons, dat waren mijn neven van 15 en 16 jaar. Buren waarschuwden elkaar wanneer de Duitsers kwamen voor die jongens. Er zat een holle ruimte boven de kasten waar ze met z’n tweeën of drieën inkropen. Gelukkig zijn ze nooit ontdekt. Mijn vader hoefde niet onder te duiken. Hij was afgekeurd omdat hij erg ziek was. Je moest altijd op je hoede zijn voor verraders. Hier beneden woonde ook een NSB’er, meneer Eijs. Als de Duitsers met vliegtuigen overkwamen, stond hij te juichen in zijn tuin. Mijn vader was kleermaker dus die had een hele grote strijkbout. Hij wilde het liefst die strijkbout naar het hoofd van die buurman gooien, maar gelukkig heeft mijn moeder hem tegengehouden. Zo diep zat de haat tussen mensen onderling.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Ik heb nog een schaaltje uit die tijd. Kinderen die het thuis niet breed hadden, mochten zo nu en dan eten bij een klasgenoot die het wel goed had. Ik mocht wel eens eten bij Betty, een meisje met blonde pijpenkrullen. Wij kregen hartstikke lekker te eten daar. Ik kreeg ook altijd eten mee naar huis voor mijn broertjes en zusjes en dat zat in dit schaaltje. Ik heb het altijd bewaard. Ik mocht ook wel eens bij oudere mensen in de Bestevâerstraat eten. Ik kreeg daar zelfs vlees te eten, dat was heel bijzonder in die tijd. Vroeger zat er nog geen elastiek in de broeken maar droeg je een touwtje om je middel zodat je broek omhoog bleef. Ik had een keer zo veel gegeten dat het touwtje van mijn broek knapte toen ik weer naar huis liep.’

Archieven: Verhalen

‘Midden in de nacht werden we wakker van de honger’

Huub Liebrand woonde tijdens de oorlog in de Marco Polostraat, maar tegenwoordig woont hij in Geuzenveld. Huub heeft allemaal mooie foto’s en schilderijen aan de muur hangen, waar bijzondere (oorlogs)verhalen achter zitten die hij graag met Jasmine, Nana en Spencer van de Admiraal de Ruyterschool deelt.

Hoe merkte u dat het oorlog was?
We werden wakker op 10 mei 1940 door het geluid van vliegtuigen. Toen we naar buiten keken, zagen we Duitse vliegtuigen. Er werd door Nederlands afweergeschut op geschoten. De dag dat de oorlog uitbrak, was de dag dat mijn ouders 12,5 getrouwd waren. De kamer was versierd. Wij hadden feest, maar er was geen feeststemming. De Duitsers kwamen de stad binnenrijden over de Hoofdweg met tanks en vrachtwagens. Wij gingen daar naar kijken. Bij de bevrijding kwamen de Canadezen ook via de Hoofdweg de stad in. Toen ben ik daar ook weer gaan kijken. Er werd chocolade en sigaretten uitgedeeld. Na de bevrijding wilde ik naar de Dam want daar was een groot feest. Ik liep door de Kinkerstraat op weg naar de Dam. Toen ik langs de Da Costakade liep, zag ik uit het gebouw van de Stadsreiniging allemaal verzetslieden in blauwe overalls komen met geweren in hun hand. Ze hadden blijkbaar gehoord dat er Duitsers op de Dam aan het schieten waren, dus die liepen via de Kinkerstraat zo naar de Dam toe. Ik ben snel naar huis gelopen toen ik dat zag. Heel in de verte hoorde ik schoten.’

Zat u ondergedoken?
‘Ik ben zelf niet joods, dus ik heb dat gelukkig niet hoeven doen. Mijn eerste vrouw, die ik na de oorlog heb ontmoet, was joods. Haar moeder had het gezin in de steek gelaten. Haar vader bracht haar daarom elke dag naar de crèche. Dat is een hele beruchte crèche geworden, want die was tegenover de Hollandse Schouwburg. Het was een crèche speciaal voor joodse kinderen. Vanaf daar zijn later ontzettend veel joodse kinderen weggevoerd. Haar vader liep met de kinderwagen elke dag langs een joodse schoenmaker. Die mensen hebben mijn moeder in huis genomen en dat zijn haar pleegouders geworden. De situatie werd steeds erger voor de joden, ze werden steeds meer vervolgd. Op een gegeven moment moest mijn vrouw ook onderduiken. Ze is door mensen van het verzet naar verschillende adressen gebracht en uiteindelijk is naar Limburg gebracht. Haar pleegouders zijn helaas opgepakt en vergast. De vader van mijn vrouw is tijdens de oorlog met een christelijke vrouw getrouwd en dat heeft hem gered. Ook al heb ik het zelf tijdens de oorlog nooit mee hoeven maken, weet ik door de verhalen van mijn vrouw hoe erg het is geweest.’

Hoe was de Hongerwinter?
‘Bij de gaarkeuken kreeg je bijvoorbeeld stamppot van suikerbieten. In de soep zat altijd zand. Heel veel mensen vielen flauw in de rij omdat ze zo’n honger hadden. Wat ook niet mee hielp, was dat het een hele strenge winter was. Er waren geen kolen meer dus je had ook geen verwarming. Ik ging wel eens met mijn broer op pad om hout te stelen voor in de kachel. Vanuit de Marco Polostraat liepen we helemaal naar het Olympisch stadion. Daar stond een houten bruggetje waar we iets van tien balkjes uit sloopten. Toen we een paar dagen later terug kwamen om nog meer hout te stelen, was de hele brug weg. Blijkbaar hadden andere mensen hetzelfde idee gehad. We zaten vaak ‘s avonds in het donker met dekens om ons heen en hadden altijd maar honger. Mijn moeder had eens ergens een zakje surrogaatpudding vandaan gehaald. We hadden zo’n honger, maar het was niet om te eten. We zijn van ellende maar naar bed gegaan. Midden in de nacht werden we wakker van de honger. Toen heeft mijn moeder weer het kacheltje aangemaakt en hebben we toch die pudding opgegeten. Ik gooi daarom nooit eten weg. Ik kan best kwaad worden als ik zie dat mensen eten weggooien.’

Archieven: Verhalen

‘Ik ben tot twee keer toe aan een razzia ontsnapt’

Henk Post woonde met zijn familie in de Shackletonstraat in de Baarsjes. Inmiddels is meneer Post bijna 93, maar Bodhi, Dean en Milan van de Admiraal de Ruyterschool vinden hem er nog heel jong uit zien wanneer ze hem ontmoeten voor het interview. De jongens hopen dat als zij later 93 zijn, ze nog net zo energiek als Henk zullen zijn.

Had u ook leuke tijden in de oorlog?
‘In het begin nog wel, maar later mocht niks. We mochten niet meer dansen, niet meer feesten. Je kon wel naar de bioscoop, maar daar draaiden ze alleen maar propagandafilms. Ik had wel een vriendinnetje, dat was wel leuk. Dan gingen we samen boodschappen doen. De vader van mijn vriendinnetje was communist. Die werd heel snel opgepakt en in een concentratiekamp gezet. Hij kwam na de bevrijding gelukkig weer terug. Tijdens de hongerwinter ben ik dat meisje eigenlijk uit het oog verloren. Iedereen had zijn eigen problemen. Er lagen duizenden mensen dood op straat, omgekomen van de honger. Mijn vader deed aan zwarte handel om aan extra eten te komen. Hij verkocht tabak. Met de bakkersknecht zou hij tabak ruilen voor brood, maar mijn vader heeft dat brood nooit gekregen. Uiteindelijk heeft hij stiekem een brood gestolen uit de bakkerskar. Hij kwam lijkbleek thuis en verstopte snel het brood. Hij vond het zelf een enorme misdaad die hij had begaan. De honger was zo erg, dat we zelfs ons eigen konijn hebben opgegeten die winter. Helaas is mijn vader uiteindelijk ook overleden door de honger in maart 1945.’

Heeft u een razzia meegemaakt?
‘Tot twee keer toe. De eerste keer waren we in de kerk geweest in de Chasséstraat. Toen we terug naar huis liepen, kwam een buurman ons waarschuwen. Alle mannen en jongens in onze straat werden opgepakt. Ik ben stiekem om de hoek gaan kijken. Al die mannen kwamen na een paar dagen terug. Mijn broer en ik hebben geld ingezameld in de straat om de boetes te kunnen betalen, die ze allemaal hadden gekregen. Ook stonden we een keer in de rij op het Leidseplein om een voorstelling te zien in het City theater, wat nu een bioscoop is. Er kwamen plotseling een paar grote auto’s voorrijden en alle mannen werden ingeladen. Ons hebben ze laten staan in die rij. Mijn vader, oom en ik werkten in een wapenfabriek. Daarom hadden wij een ausweisgekregen en hoefden wij niet in Duitsland te werken. Op datzelfde Leidseplein was tijdens de oorlog een gevangenis. Daar zat onder andere een tramconducteur gevangen. Die man maakte in de tram altijd grappen over de Duitsers, dus het was wachten totdat hij een keer opgepakt zou worden. Direct na de bevrijding ben ik gaan kijken hoe alle gevangenen werden vrijgelaten. De tramconducteur kwam ook naar buiten en riep heel hard ‘hoera’!’

Hoe pakte u het leven weer op na de oorlog?
‘De bevrijding was echt een feest, behalve op de Dam. Daar waren de mensen bij elkaar gekomen om feest te vieren en te luisteren naar een toespraak van de burgemeester. Op de Dam had je een groot pand op één van de hoeken, waar Duitse marine officieren verbleven. Een paar van die Duitsers begonnen te schieten op de menigte. Toevallig fietste ik net op dat moment vlak achter de Dam, op de Raadhuisstraat. Daar waren allemaal lege panden waar ik hout uit sloopte. Toen ik de Raadhuisstraat passeerde, zag ik dat de Binnenlandse Strijdkrachten, een soort verzetsgroep, die Duitsers oppakten. Er werd ook iemand dood geschoten, zo voor mijn ogen! Ook zag ik na de bevrijding hoe vrouwen werden kaalgeknipt en met teer ingesmeerd werden, alleen maar omdat ze met Duitse soldaten waren omgegaan. Ik vond dat verschrikkelijk om te zien. Ik heb zelfs gezien hoe één van die vrouwen zich uit het raam liet vallen toen ze haar kwamen halen. Ze heeft het wel overleefd, maar heeft de rest van haar leven mank gelopen.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader zat ondergedoken in het Paleis op de Dam’

Annemieke Kamoschinski kwam helemaal uit Den Bosch om Selina, Sophia, Sophie, Yabsera en Zazie van de Admiraal de Ruyterschool te vertellen over de Tweede Wereldoorlog. Zelf is Annemieke na de oorlog geboren, maar ze vertelt graag het bijzondere verhaal van haar vader Ben Portegies Zwart. De familie Portegies Zwart woonde in de Gloriantstraat. Vader Ben was zeer actief in het verzet.

Wat merkte u in uw jeugd van de oorlog?
Toen ik klein was, hadden mijn ouders het er niet vaak over. Ze dachten dat het niet goed was voor kleine kinderen. Maar zelfs als kind voelde ik aan dat het niet altijd goed ging met mijn vader. Hij was altijd angstig en bang. Sommige dingen mochten wij thuis nooit zeggen, zoals dat we honger hadden. Mijn vader werd dan heel boos. Als je zoals mijn vader iets deed wat gevaarlijk was, weet je dat je altijd opgepakt kan worden. Van zijn groep is meer dan de helft doodgeschoten door de bezetters. Hij heeft daar enorme angsten aan overgehouden. Het lastige is dat je die angsten ook overdraagt aan je kinderen, zonder dat je dat wilt.’

Wat deed uw vader precies tijdens de oorlog?
Toen mijn vader in dienst was, heeft hij leren seinen. Een vriend van mijn vader, ook iemand uit het verzet, had een seintoestel gebouwd. Hiermee seinde mijn vader met Rusland. De Russen wilden duidelijkheid krijgen over waar de Duitsers met hun boten lagen en hoe de militairen zich verplaatsten. Mijn vader seinde die informatie en hij kreeg seintekens terug. Zelf kon hij die niet decoderen. In het Vondelpark wachtte hij dan op een koerierster die de boodschap weer door zou geven aan een volgend persoon. Toen de koerierster een keer niet op kwam dagen, wist mijn vader dat de boel verraden was en is hij er snel vandoor gegaan.’

Moest uw vader ook onderduiken?
‘Mijn vader werd op zijn werk gebeld door de buurman dat de Duitsers aan de deur waren geweest om hem te zoeken. Ze hebben toen mijn moeder opgepakt. Vanaf dat moment is mijn vader ondergedoken. Hij heeft op verschillende plekken gezeten, waaronder ook in het Paleis op de Dam. Mijn oom is daar in diezelfde periode getrouwd. Mijn moeder was ook aanwezig op de bruiloft. Zonder dat ze het zelf wisten, waren mijn ouders toen dus op dezelfde plek. Mijn vader vertelde later dat hij mijn broer en zus ontzettend miste in die periode van onderduiken. Hij is een keer vanuit Castricum, waar hij toen ondergedoken zat, op een fiets zonder banden naar Amsterdam gefietst om zijn kinderen vanaf een afstandje te kunnen zien.’

Hoe is het met uw moeder afgelopen?
‘Mijn broer heeft gezien hoe ze mijn moeder hardhandig meenamen. De buurman heeft mijn broer en zus toen naar familie van ons gebracht. Na een half jaar is ze vrijgelaten omdat ze niks wilde loslaten over de activiteiten van mijn vader. Toen ze de tram instapte om weer naar huis te gaan, verliet bijna iedereen direct de tram. Ze had een half jaar lang niet kunnen douchen in de gevangenis dus ze stonk verschrikkelijk. Ze schaamde zich vreselijk. Mijn broer en zus herkenden haar niet meer toen ze hen kwam ophalen. Dat vond ze zo erg. Ze heeft nooit willen vertellen wat haar is aangedaan in de gevangenis.’

Was u trots op uw vader?
‘Mijn zus heeft het mijn vader zijn hele leven kwalijk genomen dat hij in het verzet was gegaan. De kans dat hij het niet zou overleven was heel groot en dan had hij niet voor zijn gezin kunnen zorgen. Ze vond dat hij het gezin in de steek liet. Toch ben ik trots op wat mijn vader heeft gedaan tijdens de oorlog. Hij heeft ook een verzetsherdenkingskruis gekregen, als dank voor de rol die hij in de oorlog heeft gespeeld. Hij wilde dat zelf niet ophalen, dat vond hij moeilijk. Toen ben ik het voor hem op gaan halen. Ik ben ook trots op mijn moeder. Die heeft alles in haar eentje moeten regelen tijdens de oorlog toen mijn vader ondergedoken zat.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitse soldaten luisterden met ons mee naar de radio’

Het interview met Jan Weder vindt plaats op de school van Jairah, Thijn en Sem. Ruim op tijd, op de fiets, komt de 86-jarige aan bij de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk. Daar vertelt hij aan de hand van foto’s uit de oorlogstijd over Broek op Langedijk tijdens de oorlog.

Hoe begon de oorlog voor u?
‘Op 10 mei 1940 – vijf dagen later werd ik zeven – werd ik wakker gemaakt door mijn moeder. “Het is oorlog,” zei ze. Ik word nog emotioneel als ik aan dat moment denk. Met mijn twee broers klom ik op het dak, dat was een plat dak, om naar de vliegtuigen die het vliegveld van Bergen bombardeerden te kijken. Dat was natuurlijk machtig om te zien als jongen.’

Wat merkte u van de Duitsers?
‘Mijn vader was bakker en we hadden een lunchroom. Daarnaast verkochten we ook benzine, olie, banden en accu’s. Grappige combinatie, hè. In 1943 werd een Duits bataljon met vijftien paarden in de keuken van ons bakkershuis gestald. De soldaten waren erg aardig. In de oorlog mochten we niet naar de radio luisteren; alle radio s werden gevorderd, ingepikt. Mijn vader had net een nieuwe radio gekocht en wilde deze natuurlijk niet inleveren. Hij leverde daarom zijn oude radio in. Zo luisterden we stiekem toch naar de radio, En de Duitsers van het bataljon luisterden mee. Met hen hadden we een hele goede band.
Ook moest iedereen zijn fiets inleveren. Dat wilde men niet, waarop sommigen hun fiets tijdelijk in de sloot verborgen en zeiden dat ze geen fiets hadden. Of men maakte van zijn of haar fiets iets geks. Fietsen die er anders uitzagen wilden de Duitsers ook niet. Fietsbanden waren overigens niet meer te koop in die tijd. Als je toch ging fietsen en je had geen banden meer, reed je op zogenoemde antiplofbanden, gemaakt van een stuk tuinslang of een reepje autoband.

Heeft u gevaarlijke dingen meegemaakt?
‘We speelden vaak op de strobalen in het bollengebouw tegenover ons huis. Nou ja, eigenlijk braken we in om daar te spelen. Een buurjongen is een keer naar beneden gevallen en moest toen zes weken in een donkere kamer herstellen. En nog gevaarlijker: op een avond brak er brand uit en is het gebouw afgebrand. Dat was een hele enge situatie, zo dichtbij ons huis. We voelden de hitte van de vlammen, die doordat de wind vanuit het westen kwam, over ons heen waaiden. Mijn vader stond op het dak met emmers water om het huis te koelen. Gelukkig is dat goed afgelopen.’
      

Archieven: Verhalen

‘Ze vertelden met dat het Fries was en dat geloofde ik als kind’

Het is half vier ’s nachts als Neil Vroegop – drie jaar toen de oorlog begon – Siena, Sifra, Laurens en Jonathan van de J.D. Arkelschool spreken. Bij hem in Washington dan. Vanwege de afstand vindt het gesprek via de computer plaats. Dat doen ze in het Engels, wat best spannend is. Gelukkig kon fotografe Judith van Lunsen de kinderen helpen als dat nodig was. Op afstand, maar ook zo dichtbij, hoorden ze zo over Broek op Langedijk tijdens de oorlog.

Zaten uw ouders bij het verzet?
‘Mijn vader was hoofd van de Nederlands ondergrondse. Wij hadden gedurende de oorlog veel onderduikers in huis. Mijn vader werkte hierin samen met verzetsstrijder Jacob Balder, die in de oorlog is verraden en doodgeschoten.
Mijn vader zorgde ervoor dat wij ons als gezin beschermd voelden en nam ook de tijd voor ons. Ik heb daarom toch  hele fijne herinneringen aan mijn jeugd, ondanks de oorlog. Ik ben heel trots op mijn ouders.’

Hoe was het om onderduikers in huis te hebben?
‘Mijn vader had een bloembollenbedrijf en omdat er bij ons vaak mensen uit verschillende landen verbleven, viel het niet op dat we ook onderduikers in huis hadden. Daarnaast hadden we genoeg te eten. Ook daardoor was het voor mijn ouders mogelijk mensen te helpen. Er verbleven bij ons neergestorte piloten, Joodse mensen en jongemannen die te werk gesteld moesten worden in Duitsland. De onderduikers werkten allemaal mee in het bedrijf. Als kind vond ik al die vreemde talen om me heen raar. M’n ouders vertelden me dat het Fries was. En dat geloofde ik.
Op een dag vond ik een paar laarzen onder tafel. Ik vond ze erg mooi en besloot ze aan te trekken en ermee te gaan wandelen buiten. Toen mijn moeder me zag, werd ik meteen naar binnen gestuurd. De laarzen waren namelijk van een Engelse piloot! Als de Duitsers dat hadden gezien, was iedereen in ons huis, ook mijn ouders, opgepakt en vermoord.’

Wat vond u van de Duitsers?
‘Tegenover de veiling was een kazerne met paarden, kanonnen en munitie. Wij waren als kind natuurlijk heel nieuwsgierig en spraken met de Duitse soldaten daar. Ze waren heel aardig en gaven ons zuurtjes en koekjes. Veel van de Duitse soldaten wilden helemaal niet vechten. Zij waren ook liever bij hun gezin in Duitsland, maar waren verplicht mee te werken. Niet alle Duitsers waren slecht; net zoals niet alle Nederlanders goed waren.’

Heeft u gevaarlijke dingen meegemaakt?
‘Op zondag liepen we vaak langs het spoor van Broek op Langedijk naar de boerderij in Heerhugowaard om melk te halen. Op zondagmiddag reden er treinen met soldaten van Den Helder naar Alkmaar langs. Engelse vliegtuigen beschoten die treinen wel eens. Dan sprongen wij in de geulen naast de sloot. Dat was wel spannend, en gevaarlijk. Ook spannend was dat we de auto van mijn vader onder het hooi hadden verstopt, omdat de Duitsers die wilden vorderen. Iemand heeft ons verraden en toen kwamen ze langs om de auto op te halen. Maar de Duitsers hadden erge honger en namen liever wat boter mee dan de auto. Dat was een goede ruil.’
           

Archieven: Verhalen

‘Ze sloegen me in elkaar en lieten me bebloed achter in de sneeuw’

Voor dit interview reisden Isa, Wout, Noah en Tijmen van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk naar Amsterdam, waar ze hartelijk verwelkomd werden door Han Romijn, geboren in 1930 en oudoom van hun meester. Meneer Romijn dacht dat ze wel een ijsje lustten na de autorit en daar had hij gelijk in. Met ijs en met hun schriftje vol vragen paraat kon het gesprek beginnen.

Wanneer merkte u iets van de oorlog in het dagelijks leven?
De spanning in de oorlogsjaren was altijd voelbaar. We zagen Duitse soldaten en wagens met kanonnen. Maar aan de andere kant gingen we ook gewoon naar school. ’s Avonds moesten de ramen verduisterd zijn, zodat de Engelse vliegeniers niet wisten waar ze vlogen. Dan zagen we lichtstralen door de lucht. De Duitsers hoopten zo een vliegtuig te spotten en neer te kunnen schieten, zodat ze niet door konden vliegen om Duitsland te bombarderen. Soms hingen we uit het raam om naar de vliegtuiggevechten te kijken. Dan zagen we brandende vliegtuigen en piloten die aan een parachute uit het vliegtuig sprongen en in de weilanden terechtkwamen.’

Was u weleens bang in de oorlog?
‘Ja, één keer ben ik écht verschrikkelijk bang geweest.  Ik was veertien en op hongertocht in Noord-Holland. Het was tegen het einde van de oorlog en ik reed op een dijkje tussen Avenhorn en Ursem. Er vlogen allemaal vliegtuigen over. Engelse vliegtuigen werden begeleid door jagers en die verveelden zich blijkbaar, want ze begonnen zomaar op ons te schieten.  We verscholen ons aan de ene kant van het dijkje en toen aan de andere kant, doodsbang voor wat er kon gebeuren. Het was gewoon een poging tot moord! Toen de oorlog was afgelopen, was dat angstige gevoel opeens weg.  Ik kan het niet zo goed beschrijven maar je voelde je echt weer vrij!’

Was er genoeg eten in de oorlog?
‘Vanaf 1942 kon je alleen iets kopen als je er een bonnetje voor had. Maar in de winter van 1944, de hongerwinter, hadden we in Amsterdam bijna geen eten meer. Daarom ging ik op hongertocht, met een  fiets met tuinslangen als banden ging ik naar onder andere Groningen en Drenthe om kleding of ander spullen bij boeren te ruilen voor eten. Ik was soms weken onderweg terwijl mijn moeder niet wist waar ik was. Soms mocht ik bij iemand in de hooiberg slapen, soms bij de mensen thuis. Als ik geluk had en thuiskwam met wat aardappelen leek het wel of ik met goud thuiskwam. Zo waardevol waren de aardappelen voor mijn moeder. Dan knielde ze op het kleed en spreidde de aardappeltjes over het kleed. Maar tijdens één van de tochten werd mijn eten door een groep  jongens afgepakt. Omdat ik me verdedigde, sloegen ze me in elkaar. Ze lieten me achter, in de sneeuw, mijn mond onder het bloed. Gelukkig nam een meneer me mee naar een bejaardentehuis in Wormerveer. Daar kon ik voor één keer mijn buik vol eten. Via via kwam ik terecht in Broek op Langedijk, bij de familie  van jullie meester. Ik was zo verzwakt en uitgehongerd dat ik bewusteloos raakte. Twee weken lang was ik van de wereld en werd ik goed verzorgd door deze lieve familie tot ik weer was aangesterkt.  De vriendschap met de familie is altijd gebleven. In het bijzonder met Annie, de dochter van het gezin. Ik werd verliefd op haar, het was wederzijds en we zijn getrouwd!’

 

Archieven: Verhalen

‘Vanonder tafel keek ik uit op drie paar laarzen’

Bram Kout was een baby toen de oorlog begon. In zijn huis in Sint Pancras vertelt hij aan Chiel, Assunta en Jasmijn van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk over wat er gebeurde toen zijn vader en oom zich tijdens een razzia verstopten.


Wat kunt zich nog herinneren van de oorlog?
‘Ik was pas drie maanden toen de oorlog begon. Mijn eerste herinneringen zijn van later, ik denk van toen ik een jaar of vier was. Het geluid van de vliegtuigen herinner ik me. Eentje heb ik heel laag zien overvliegen; helemaal schuin omdat een van de motoren stuk was. Ze lieten dingen vallen om toch nog Engeland te bereiken. Ik weet niet of dat gelukt is. Maar het was wel heel spannend, want het was heel dichtbij, het lawaai was enorm en de gordijnen bij het huis van het hoofd van de school verderop vlogen in de brand. Dat vergeet je niet, al ben je zo jong.’

Wat was het engste dat u heeft meegemaakt?
‘Een heel angstig moment dat ik me herinner was een razzia hier in het dorp. Ik was bij mijn grootvader thuis. Buiten stond een groep mannen, waaronder ook mijn vader en oom, wat te praten. Opeens zagen we dat de groep uiteen stoof. In de verte kwam een peloton Duitse soldaten aan om jongemannen op te pakken. Die hadden ze nodig om te werken in Duitsland, waar de meeste mannen het leger ingingen.
Mijn oom en vader gingen snel naar binnen en doken onder het luik dat we onder het vloerkleed in de woonkamer hadden. Door het raam zagen mijn oma, moeder en ik dat de Duitsers ieder pad van elk huis opgingen om te zoeken naar mannen. Drie soldaten kwamen bij mijn grootvaders huis het pad op. Ik hoor het stampen van hun zware laarzen nog, en dat ze riepen: “Wo sind die männer?” Ik wist heel goed: nu moet ik mijn mond houden. Mijn grootvader hield zich rustig en zei: “Ze zijn hier niet.” Ze wilden in de bedstee kijken, dat vond ie goed natuurlijk. Ondertussen school ik onder de tafel, terwijl ik uitkeek op drie paar Duitse laarzen en vlak bij me een peuk op de grond werd uitgetrapt door een van de soldaten. Nog een keer riepen ze: “Wo sind die männer?” Ze dreigden het huis in brand te steken. Het is goddank goed afgelopen.’

Wat heeft de oorlog met u gedaan?

‘Door die en andere gebeurtenissen heb ik altijd interesse in de oorlog gehouden. Ik heb boekjes gemaakt, ga altijd naar het monument in Sint Pancras. Mensen die verzet pleegden, besef ik nu, liepen een enorm risico. Zo namen mijn ouders een geëvacueerde familie uit Bergen aan Zee in hun schuur bij huis. Ik speelde graag met de twee bijna volwassen zoons. Jaren later ontdekte ik dat een van hen een wapen in het konijnenhok verstopt had gehad. Stel dat hij was gepakt, dan wil je niet weten wat er met mijn ouders was gebeurd.
Ik vind het fijn dat jullie me vragen stellen. De jeugd moet dit weten; dat er een periode was dat we onderdanig waren aan een ander volk dat je vertelt wat je moet doen en je dingen verbiedt. Oorlog is vreselijk. De wereldleiders zijn nog altijd helaas niet in staat oorlogen op te lossen. Wel is het heel bijzonder en heel goed dat we nu een Europese Unie hebben. De Europese landen zijn het niet altijd met elkaar eens, maar ze zitten wel samen aan tafel om te overleggen. Maar het moet van jullie komen. Wij ouderen hebben het niet gered om de vrede overal te bewaren.’

Archieven: Verhalen

‘Toen mijn vader was opgepakt, hebben we alle wapens meteen bij het vuil gezet.’

Kim, Roos en Jan Pieter van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk gingen voor hun interview met Jaap Balder naar Hoorn. Zijn vader was de verzetsstrijder Jacob (Jaap) Balder. Vooral Roos en Kim stellen veel vragen terwijl Jan Pieter heel goed luistert. Soms worden ook wel heftige vragen gesteld. Maar meneer Balder, die elf jaar was toen de oorlog begon, vertelt heel rustig over de periode 1940-1945.

Hoe was het om een verzetsstrijder als vader te hebben?
Mijn vader was timmerman en in de oorlog ook verzetsstrijder. Samen met anderen zat hij de bezetter dwars en nam daarin vaak de leiding. Hij hielp onderduikers, bracht ze weg, regelde bonnen.  Hij is uiteindelijk verraden door iemand heel dichtbij hem, een koerierster die af en toe bij ons langskwam. Ik denk dat ie steeds makkelijker en onvoorzichtiger werd in wat hij deed. Als er bijvoorbeeld een overval op het distributiekantoor was geweest – om bonkaarten te stelen – wist iedereen in het dorp dat mijn vader daar achter zat. Ze zeiden het ook: ”Jij weet daar vast meer van!” De verzetsgroep in die regio bestond uit 150 mensen die elkaar niet kenden. Ze hadden was een speciaal codesysteem ontwikkeld en kenden elkaar alleen via codes, waarbij iedereen een eigen nummer had.’

Hadden jullie onderduikers in huis?
We hadden een heel groot huis naast het voormalige postkantoor aan de Dorpsstraat. Er zaten door de jaren heen zesentwintig onderduikers bij ons in huis. Die mochten niet naar buiten. Geheimhouding was essentieel, maar ook moeilijk. Wij kinderen wisten dan ook niet alles, mijn moeder Grietje was goed op de hoogte. In een ruimte in huis waren wapens en kaarten van de ondergrondse opgeslagen. Toen mijn vader was opgepakt, hebben we alle spullen meteen bij het vuil gezet.’

Hoe is uw vader opgepakt?
‘Op een dag kwam er iemand voor mijn vader; hij had spijkers nodig. Die zat toen aan de overkant. Ik heb hem toen gehaald. Net toen hij in de winkel was, kwamen drie mannen van de SD hem halen. Wat er met hem ging gebeuren, wisten we toen nog niet. Hij is naar Amsterdam gebracht en, hoorden wij later, drie weken daarna in de duinen van Overveen gefusilleerd.’

Hoe was de bevrijding voor u?
Alle vlaggen gingen uit, maar ik was niet blij. Mijn vader was er niet en ik miste hem. Pas drie maanden later hoorden we dat hij een jaar eerder was doodgeschoten. Mijn jongste zusje was toen nog een baby.
Ook het land moest weer worden opgebouwd. Er was geen geld meer, want al het geld dat je had was ineens niet meer geldig. Elk gezin kreeg toen 10 gulden om van rond te komen.’

In 1977 ontvingen Grietje Balder en – postuum – Jaap Balder de Yad Vashem onderscheiding voor hulp aan Joden. Jaap Balder ontving ook het Eisenhower-certificaat voor zijn hulp aan geallieerd vliegtuigpersoneel. Grietje Balder overleed in 2004 op 100-jarige leeftijd.

         

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader is een oorlogsheld, maar wel een dode held’

De 91-jarige Willy den Hartigh-Balder is de dochter van de bekende Langedijker verzetsstrijder Jacob Balder. Over hem is in de klas van Sophie, Amy en Joey van de J.D. van Arkelschool in Broek op Langedijk – waar Willy ook op school heeft gezeten – veel verteld. Interessant dus om zijn dochter te interviewen! Ook een journalist van de lokale krant luistert mee in haar huiskamer in Heerhugowaard.

Hoe wist u dat de oorlog was begonnen?
‘Er kwamen vliegtuigen over vanuit Bergen en ook via de radio hoorden we dat het oorlog was. Het was op een vrijdagochtend, ik ben toen niet naar school gegaan. ’s Middags ging ik wel, en toen moest ik ook nog nablijven omdat ik die ochtend er niet was. Toen heb ik verteld dat ik diarree had en kreeg ik geen straf. Slim, he. Verder had je als kind geen notie ervan wat oorlog is. Later ga je het steeds meer merken. Vanaf 1942 hadden we onderduikers in huis, steeds meer. Vaak tijdelijk, dan gingen ze daarna naar de Wieringermeer. Ook hadden we drie keer een Engelse piloot in huis, terwijl wij helemaal geen Engels spraken. Dat leerde je toen nog niet op school.’

Wat merkte u van de Duitsers?
‘Wij woonden in Broek naast het oude postkantoor, tegenover de Hervormde Kerk. De Duitsers trokken in het gemeentehuis daar tegenover, en in de huizen aan beide kanten. De bewoners daar moesten maar zien waar ze gingen wonen. Joodse onderduikers bij ons zijn toen naar een ander adres gegaan. Het werd te gevaarlijk. De Duitsers kwamen bij ons wel eens binnen om iets te vragen aan mijn vader, die timmerman was. Ze klopten nooit op de deur, dat vonden we gek. Als kind vonden we de oorlog en alles wat er gebeurde ook wel interessant. In het dorp was normaal gesproken niet veel te beleven. Na een half jaar gingen de Duitsers  weer weg. Helaas zijn de Joodse onderduikers verraden op hun andere adres.’

Hoe is het om een bekende verzetsstrijder als vader te hebben?
‘Ik heb vaak gedacht en nog: was dit het allemaal waard? Hij is een oorlogsheld, maar wel een dode held. Ik had geen vader meer. Hij is 23 juni 1944 thuis opgepakt, nadat ie verraden is. We zouden bloemkool eten, dat weet ik nog zo goed. Ik was met mijn vijf jaar oude zusje melk halen. Ik kwam thuis en kon hem nog net uitzwaaien. Mijn moeder had het heel moeilijk toen hij weg was, maar het gaf ook rust na alle spanning door wat hij allemaal deed. Een dag later werd ook mijn twee jaar oudere zus, waarmee ik wel eens bonnen naar onderduikadressen bracht, opgepakt. Ze heeft een week in de gevangenis gezeten. Ze kwam vrij en moest iemand verraden, maar is toen ondergedoken. Thuis waren we met totaal zes kinderen en ik verzorgde vanaf dat mijn vader weg was het huishouden en de jongste, nog een baby, want mijn moeder wilde niet meer verder en lag veel in bed. Dat heeft wel een paar maanden geduurd.’

Hoe was de bevrijding voor jullie?
‘Voor ons was het geen feest, mijn vader was nog altijd niet thuis en we wisten niet of ie nog leefde. In juli dat jaar hoorden we dat zijn graf gevonden was in de duinen. Ik was heel boos op God; dat je een jaar lang bidt dat je papa terugkomt en dan is ie toch dood. Wij hadden geen vader meer en daarom was voor ons de oorlog verloren. Ik heb nooit over die periode kunnen praten. Totdat vier jaar geleden een achterkleinkind me kwam interviewen over de oorlog. Door dit interview heb ik ook weer nachten slecht geslapen. Maar ik doe dit voor jullie. Voor de kinderen die dit moeten en willen weten. En jullie willen het weten.’

           

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892