Archieven: Verhalen

‘Die narigheid blijft’

Riet Immerzeel-Van Alphen woonde op de Vlaardingerdijk toen de oorlog uitbrak. Haar vader was al ‘oud’ en hoefde in de oorlog niet naar Duitsland. Maar twee van haar drie broers wel. ‘We hebben geluk gehad dat ze terugkwamen’, zegt ze tegen Marjánka, Rukiye en Taisia van de Singelschool in Schiedam. De ene was gevlucht uit Hamburg. Maar de ander, die kwam maar niet terug, ook niet na de overgave van de Duitsers. Iedereen was al terug. ‘Daar komt er weer een’, werd er dan gezegd. ‘Daar komt je broer.’ Maar hij was het nooit. Op den duur keek ik niet meer. Toen riepen ze weer. Ik dacht: ik kijk niet. Toen kwam mijn broer Toon aanlopen. We waren zo ontzaglijk blij. Ik ben mijn moeder gaan roepen, die viel bijna van de trap.’

Heeft u ooit bommen horen vallen?
‘Ja zeker, vlak bij ons, op de Vlaardingerdijk. Dat was in 1942, ik was toen vijf. Met vader en moeder zat ik op bed, in een tussenkamer, ik hoorde whoef, whoef. ‘Wat is dat?’, vroeg ik. ‘Dat zijn bommen’, zeiden mijn ouders. Daar werd ik bang van, ik hoorde ze gewoon vallen. Maar moeders zijn slim. Er hing daar in de kamer een schilderij van de heilige Theresia van het Kind Jezus. Dankzij haar zullen de bommen ons niet raken, beloofde moeder. Ik geloofde er helemaal in en was niet meer bang. Ik maakte ook het bombardement van Rotterdam mee, het vergeten bombardement van maart 1943. We gingen altijd naar Rotterdam. Lopend, zoals mensen in die tijd, en zeker in de oorlog, heel veel lopend deden. Het werd heel eng. We hebben gerend. Achter ons vielen de bommen. Mijn moeder riep maar: ‘We moeten de brug over, de brug over, anders komen we nooit meer thuis’. Je zag die vlammen achter je. Een groot vuur, echt heel ellendig. We zijn door het oog van de naald gekropen.’

Kende u ook Joodse mensen?
‘Het was 1942 toen we een keer aan het buitenspelen waren. Ineens stond er een mooi jongetje naar ons te kijken hoe wij speelden. Hij had hele mooie donkere haren en bruine ogen. Ik vroeg of hij mee wilde spelen. Dat wilde hij graag. Hij ging nooit mee het weiland in. Maar als hij buiten speelde, was ik altijd met hem. Jaap, heette hij. Op een dag had ik een nieuw speeltje: twee lege groetenblikken met een touwtje erdoor, en lopen maar, als op een paar stelten. Hij vroeg aan mijn moeder of zij die ook voor hem wilde maken. ‘Ja hoor, als ik blikken heb’, zei zij. Het was heel fijn, we waren kinderen zonder angst. Toen werd het augustus 1942. Je voelde spanning. Een overvalwagen met soldaten voor de deur, geweren in de aanslag. Veel mensen kwam uit hun huizen, we liepen achter de wagen aan. Je hoorde alleen maar fluisteren, ‘oh nee, oh nee, niet die mensen’. Ze belden aan, ze sloegen met kolven op de deur. Na een kwartier kwamen ze naar buiten, vader, moeder, een baby, een jongetje van een jaar of drie en mijn vriendje. De soldaten hadden hun geweren gericht op de omstanders. De mensen mompelden dat het schoften waren. Ik vroeg me af of Jaap de blikjes bij zich zou hebben in zijn koffer. Bij moeder bleven de tranen over de wangen lopen en ik bleef maar bibberen. ‘Dat zijn Joodse mensen’, kreeg ik te horen. ‘In Duitsland is er een gek die vindt dat Joodse mensen hier niet mogen wonen.’ Mijn moeder had zich even laten gaan. Ik mocht er niet over praten. Volgens mijn moeder kregen ze in een ander land een nieuw huis. Ik heb later gehoord dat Jaap en de andere kinderen met hun moeder vanuit Westerbork onmiddellijk op transport zijn gezet naar Auschwitz en daar zijn gedood. Zijn vader moest werken en is in 1944 aan uitputting gestorven. Als ik nu langs hun huis op de dijk kom, huiver ik nog steeds. Daarom trek ik het me zo aan als ik de kinderen van vluchtelingen zie lopen. Ik zie dan gewoon dat beeld van die moeder met de baby, die prachtige witte cape op de arm.’

Archieven: Verhalen

‘Net alsof het in de oorlog veel kouder was’

Het ergste dat mevrouw Ouweling-Feelders in de oorlog meemaakte, Inaya, Ayman en Zanyar van de Singelschool vroegen er naar, was het gebrek aan eten. En ook de kou! ‘Het was net alsof het in de oorlog veel kouder was’, zegt ze. Mevrouw Ouweling-Feelders woonde in de oorlog op de Vlaardingerdijk, op de hoek met de Rembrandtlaan. ‘Je liep zo naar Spieringshoek, dat toen natuurlijk nog geen school was, en in mijn herinnering liepen we dan door hoge sneeuw en over sloten met ijs.’

Mocht u buitenspelen?
‘Ja, dat mocht altijd. Ook in de oorlog. Als het luchtalarm ging, wist je dat je moest gaan schuilen. In de Rembrandtlaan was een bunker. Mijn school, de Sint Agnesschool dichtbij de Bernardus, lag ook dicht bij Wilton-Fijenoord. Daar werkten zesduizend man. Als het luchtalarm ging, kwamen die allemaal naar de stad en gingen ze onderaan de Vlaardingerdijk in het zonnetje liggen. Dat was beter dan in de schuilkelder want daar was het altijd heel vies. Mensen gingen er staan plassen. Een schuilkelder was ongeveer twee keer de lengte van deze kamer. Je liep een trappetje af want het lag wat lager, en bovenop de schuilkelder lagen graszoden.’

Was het gevaarlijk?
‘Ja, het gebeurde wel eens dat bommen verkeerd terechtkwamen, dan op vielen ze per ongeluk op een woonhuis. Daar zijn doden bij gevallen. Als je de dag erna ging kijken, wist je niet wat je zag. Zo’n huis tot de grond toe vernield. En het bleef maar roken. Dat had je nooit gezien. Ik had trouwens ook nog nooit een vliegtuig gezien. Op het laatst was het ook op school te gevaarlijk. Daarom gingen we een school verder, naar de Westmolenstraat.’

Had u Joodse vriendinnen?
‘Nee, maar wel Joodse buren. Een vader en moeder met vier jongens: Salomon, Emil, Norbert en Bruno. Op een dag kwamen er mannen in zwarte pakken in overvalwagens. ‘Allemaal mee’, zeiden ze. De vader van het gezin was niet thuis, hij zat ondergedoken. De buren hebben het gezin niet geholpen en dat vond ik achteraf wel erg. Als kind wist je niet wat een Jood was. De buurjongens speelden niet buiten. Ze waren erg kunstenaarachtig. Het waren hele mooie jongens, eentje vond ik net een filmster.’

     

Archieven: Verhalen

‘Ik kwam met een leerachterstand de oorlog uit’

Henny Elgers heette toen de oorlog uitbrak nog Henny Lems en moest nog vijf jaar worden. Bijna 80 jaar later herinnert ze zich nog veel uit de oorlog, ook gebeurtenissen waaraan ze eigenlijk liever niet meer wil worden herinnerd. Ze vertelt aan Sait, Djilani, Jaylay en Menno van de Singelschool in Schiedam dat ze iedere maand als de sirenes gaan, toch weer even schrikt.

Wat at u in de oorlog?
‘We aten veel mosselen. Die haalde mijn vader in Zeeland. Ik kan nu geen mossel meer zien. Ik woonde met mijn zus, twee broers en mijn ouders in de Galileistraat, dicht bij jullie Singelschool. Mijn vader werkte bij Van den Berg, een bouwgroothandel, en bezorgde bouwmaterialen bij mensen en bij bedrijven. Dat deed hij met paard en wagen. Omdat mijn vader over vervoer beschikte, moest hij het eten aan Duitse officieren bezorgen. Je snapt dat er soms minder eten in de pannen zat, als die werden afgeleverd. Af en toe was er wel eens wat extra, zoals die keer dat er een pot met stroop was. Die had moeder hoog op een plank neergezet. Tot ik bedacht dat een lik stroop toch wel heel lekker was. Ik was alleen behoorlijk onhandig en het einde van het liedje was dat de stroop over mijn hoofd droop en ik voor straf een boterham met niks kreeg…’

Wist u dat de oorlog zou komen?
‘Ik moest nog vijf jaar worden. Dus veel begrip van wat er gebeurde in de wereld had ik niet. Maar mijn negende verjaardag herinner ik me nog wel goed. Op 10 november 1944 werden bij een razzia heel veel mannen meegenomen. Ze werden bij de Merwehaven bij elkaar gebracht en van daar op schepen gezet. Een buurvrouw kwam me die dag wat te eten brengen. ‘Ben je toch nog een beetje jarig’, zei ze. Ik weet ook nog dat het onderwijs in de oorlog maar magertjes was. Ik zat op de Savornin Lohmanschool, maar om de week moesten we naar de Gorzen, want de Duitsers zaten in onze school. Ik kwam echt met een leerachterstand de oorlog uit.’

Had u Joodse vrienden toen u klein was?
‘Er was een Joods gezin met een meisje waar ik mee speelde. En op het pleintje hier bij school was een garage waar een Joods gezin woonde. De vader was kleermaker. Van die man heb ik geleerd hoe ik een knoopje aan moet zetten, op een steeltje. Op een dag hoorde mijn broer soldaten lopen. ‘Henny, ze nemen ze mee’, riep hij, en begon hard te huilen. Later, als ik daar voorbij liep, dacht ik altijd: hoe heeft dat nu zo kunnen gebeuren?’

Archieven: Verhalen

‘Ik wist niet meer hoe chocolade smaakte’

Meneer Bleijerveld komt naar de school De Singel in Schiedam voor het interview met Lewis, Lars, Suraya en Isabella. Hij woont nu op het Bachplein, maar in de oorlog woonde het gezin op de Vlaardingerdijk. Hij herinnert zich 10 mei 1940 nog goed. ‘Om een uur of vier ’s morgens werd ik wakker van schoten en het luchtalarm. Nederland was ingenomen.’ Na afloop van het interview zegt meneer Bleijerveld dat het voor hem een eer was om met de kinderen te spreken!

Zat u bij het verzet?
‘Nee, ik geloof niet dat ik dat zou durven. Ik was natuurlijk ook nog heel jong voor verzetsdaden. In Vlaardingen had je de verzetsgroep De Geuzen. Nadat ze werden opgepakt, zijn achttien van hen ter dood veroordeeld. De Duitsers deden dat om een voorbeeld te stellen naar anderen.’

Was u bang?

‘Ja, zeker bij bombardementen, verschrikkelijk. Je wist nooit waar de bommen vielen. Een stukje verder bij ons in de wijk werd een heel huizenblok vernield bij een bombardement. Dat was in de Nicolaas Beetsstraat. Ik zag ook hoe Joodse buren zijn weggevoerd. Er kwam een overvalwagen langs, heel luguber was het. Ik speelde vaak met die buurjongen. Het gezin is weggevoerd, naar verluidt naar Westerbork, en ik heb nooit meer iets van ze gehoord. Onvoorstelbaar ook dat zo lang zo weinig bekend was over het lot van de Joden. De praatjes gingen wel dat ze helemaal niet gingen werken, maar op transport werden gezet naar Auschwitz. Maar je geloofde het niet.’

U bent als kind ook nog Engeland gegaan om aan te sterken. Hoe was dat?
‘Eerst werd ik samen met anderen naar een legerkamp gebracht, om te voorkomen dat we besmettelijke ziektes overbrachten. En na twee maanden kwamen we bij mensen in huis die in Wellington woonden, in het westen van Engeland. Ik vond het geweldig. We werden verwend. De mensen namen ons uit plichtsbesef in huis, en een beetje uit liefde. Ik ging er ook naar school en leerde behoorlijk Engels. We mochten er fietsen, bijvoorbeeld naar het vliegveld waar ik allerlei soorten vliegtuigen en jeeps zag. Na vier maanden ging ik weer naar huis.’

Weet u nog dat de bevrijders kwamen?
‘Ja, natuurlijk! Maar we moesten uitkijken want er liepen nog Duitsers tussen. De bevrijders deelden chocola uit. Ik wist niet meer hoe het smaakte. De oorlog was beklemmend geweest, die onvrijheid. Het enige uitje dat we hadden was met de boot van Rotterdam naar Culemborg. Je mocht niks zeggen, er werd op je gelet. Het was een angstige tijd. Dat gevoel raak je nooit meer kwijt, zeker niet rond gedenkdagen. Daarom is het ook zo belangrijk dat we nu al zo lang geen oorlog hebben.’

Archieven: Verhalen

‘Als een gebochelde man is hij langs de controlepost gekomen’

Voordat Max, Kenzo, Jenna en Denice van de Twiskeschool Ton van Baardwijk gaan interviewen, krijgen ze een rondleiding van hem door het veteranenhuisje in Tuindorp-Oostzaan. Daar kunnen ze zien ze hoe de mensen leefden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ook staan er nog schotten die in de oorlog voor de ramen werden gezet om de huizen te verduisteren. Ze zien waar onderduikers zich konden verstoppen en ook nog een hoop spullen uit die tijd, zoals een oude radio, kolenkachels, kinderspeelgoed en zelfs oude onderbroeken! Meneer Van Baardwijk weet ze alles te vertellen over Amsterdam Noord, hij is een wandelend geschiedenisboek.

Kent u nog verhalen uit de oorlog?
‘Mijn vader was heel dapper. Hij heeft tijdens de oorlog een half varken gekocht bij een boer. Het eten dat je over straat vervoerde, werd vaak afgepakt omdat er zo weinig was. Mijn vader moest over de Meeuwenlaan en heeft toen dat halve varken op zijn rug gebonden en zijn jas daarover heen gedaan. Hij heeft een stok gepakt en als een gebochelde man is hij langs de controlepost gekomen. Ook liep hij op een nacht met een kar aardappelen op de dijk. Hij zag een militaire auto aankomen en heeft die hele kar omgegooid en zich verstopt. Toen de auto weg was, heeft hij zes uur lang al die aardappels weer bijeengezocht en in de kar gelegd. Toen hij thuiskwam, was hij zo ziek en moest hij zes dagen op bed liggen.’

Als u verhalen hoort over de Duitsers wat denkt u dan?
‘Ik heb het nog lang over de rotmoffen gehad, maar dat kan natuurlijk nu niet meer. De Duitsers van nu zijn pas na de oorlog geboren. En we hebben zoveel andere culturen erbij gekregen. Wel merk ik dat er weer een hoop haat is naar andere bevolkingsgroepen. Sommige mensen in de politiek denken dat ze alles maar kunnen zeggen. Als ik iemand iets hoor zeggen over moslimvrouwen met een hoofddoek, dan zeg ik altijd: in de jaren 50 liepen ze hier in Amsterdam ook met een hoofddoek dus waar hebben we het over? We moeten goed blijven opletten dat er niet weer haat opbloeit.’

Hoorde uw familie iets over de Jodenvervolging tijdens de oorlog?

‘Tijdens de oorlog wisten we wel dat er mensen werden afgevoerd. Dat gebeurde op een vreselijke manier. Kinderen werden gescheiden van hun ouders en in treinwagons gestopt. Hier in Tuindorp-Oostzaan hebben we het gelukkig betrekkelijk rustig gehad.’

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Archieven: Verhalen

‘Witbrood smaakte als een taartje’

Jan Jansen komt zelf naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Nik, Giovana, Joey en Daan hebben hun vragen goed voorbereid voor het interview en hebben er zin in. Meneer Jansen vertelt dat hij nog erg jong was in de oorlog en vooral herinneringen heeft aan zijn kleutertijd.

Wat kunt u zich nog herinneren aan die tijd?
‘We mochten geen radio van de Duitsers. Mijn ouders waren het daar niet mee eens en verstopten hun radio. Wij hadden in huis een wasketel en daar zaten mijn vieze doekenluiers in, dat stonk natuurlijk heel erg. Dus toen de Duitsers in de wasketel wilden kijken, deden ze hem meteen weer dicht en liepen verder. Wat ik me ook nog heel goed herinner is dat ik voor het eerst chocolade at. Dat vond ik verrukkelijk. En dat ik witbrood als een taartje vond smaken, zo lekker vond ik het. Al dat eten werd uit vliegtuigen gegooid omdat het Bevrijdingsdag was.’

Zaten er ook Duitsers bij u in de buurt?
‘Ons gezin woonde naast een huis waar Duitse soldaten zaten. Dat was in een polder in Amsterdam-Noord, dichtbij Tuindorp-Oostzaan, naast een dijk. In die dijk hadden Duitsers gangen met springstof gegraven. Het plan van de Duitsers was om de springstof te laten exploderen zodat al het water in Tuindorp-Oostzaan zou lopen. Dan zou iedereen daar verdrinken.’

Waar speelde u mee in de oorlog?
‘Ik woonde op een vrij afgelegen plek, niet veel mensen woonde daar. Dus ik had ook niet veel vrienden. Maar ergens verderop was ook een hele grote familie. Daarom speelde ik in die tijd altijd met de kinderen van deze familie. We speelden op het platteland met tollen, springtouwen en nog meer oude spelletjes. Nu gebruiken we die niet meer.’

Archieven: Verhalen

‘Maagvulling, dat was het!’

Lieve, Anas, Rob en Zoe van de Twiskeschool interviewen Ria Faber-Bakker die hen vertelt over haar jeugd in Amsterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog. Mevrouw Faber-Bakker was ongeveer even oud als Lieve, Anas, Rob en Zoe toen de oorlog eindigde. Op de vraag of ze later nog bang was dat er opnieuw oorlog zou uitbreken, antwoordt ze dat ze destijds banger was voor de Koude Oorlog, tussen Rusland en het Westen.


Wat vond u het ergste aan de oorlog?

‘Het ergste wat me is bijgebleven is de Hongerwinter, het dieptepunt van de oorlog, en vooral in Amsterdam. Er was echt niets meer te eten. We moesten naar de gaarkeuken, zoals dat heette, met van die grote gamellen. We zouden het eten dat ze daar klaarmaakten, nu onze beesten niet eens geven. Er zat ook totaal geen voeding in. Maagvulling, dat was het. Het heette aardappelsoep, maar het was water met hier en daar een stukje aardappel. Er was geen brandstof meer en het was ontzettend koud. We mochten wel naar school en daar kregen we wat te eten. Ik kan me nog herinneren dat we suikerbieten en andijvie kregen. De andijvie zat in een groot vat, met veel zout om het goed te houden. Hele zoute andijvie met hele zoete suikerbieten… niet te eten! We kregen ook een keer een blik sardientjes. Mijn moeder heeft ons, heel verstandig, ze in kleine stukjes laten opeten. Sardientjes in olijfolie is vet en dat waren we helemaal niet meer gewend. Dan gaat het helemaal fout. Zoiets blijft je bij.’

Hoe konden onderduikers in leven blijven?
‘Dat deden ze onder anderen door het maken van lepeltjes van geldstukken. Je had toen nog een tweeënhalf cent stuk en een halve cent, en kijk, hier hebben we een gulden. Hier heb je een dubbeltje waarvan het hoofd is uitgezaagd. De onderduikers vermaakten deze munten in speldjes en theelepels. Het was voor hen tijdverdrijf en ze konden er ook wat mee verdienen. Deze hebben mijn ouders gekocht.’

Hoe wist u eigenlijk zeker dat de oorlog voorbij was?
‘Je mocht in de oorlog geen radio meer hebben, maar mijn vader had er een verstopt. En zo waren er veel meer mensen die een radio hadden verstopt. Op 5 mei wisten we daarom vrijwel zeker dat we bevrijd waren.’

Archieven: Verhalen

‘Ons broertje had spontaan de hand van mijn zus gepakt’

Marian Schaap is in 1944 geboren en heeft dus eigenlijk nauwelijks herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Toch heeft de oorlog een grote rol in haar leven gespeeld, vertelt ze aan Tess, Cherisa en Noor van de Twiskeschool die aandachtig naar haar verhaal luisteren. Dat komt omdat Marian Schaap een pleegzus heeft die van Joodse afkomst is. Haar zus is als baby van 10 maanden in hun gezin gekomen en haar ouders zijn in Sobibor omgekomen. Ze vertelt dus vooral het verhaal van haar zus.

Hoe is uw zus bij u in huis gekomen?
‘Mijn zus is in 1943 bij ons in huis gekomen. Haar ouders waren in de veronderstelling dat hen niets zou overkomen, ondanks dat ze Joods waren. Zij hadden immers niks fout gedaan. Aan het begin van de oorlog werden de Joodse gezinnen nog gevraagd om met wat kleding en eten naar de Hollandsche Schouwburg te gaan. Later kwamen de Duitsers gewoon met overvalwagens om de mensen mee te nemen. Dat gebeurde ook met mijn zus haar ouders. Haar moeder heeft haar op het laatste moment bij de buren gebracht, met een koffertje met kleding. Ze had mijn zus in een dekentje gewikkeld en tussen het dekentje had ze haar trouwboekje gestopt, een foto van zichzelf en haar moeder en haar trouwfoto. Dat zijn lang de enige zichtbare dingen geweest van haar ouders. Via het verzet is mijn zusje bij ons terecht gekomen. Haar ouders zijn met veewagens naar Sobibor, het vernietigingskamp, gebracht. Waarschijnlijk heeft haar moeder toen een briefje uit de trein gegooid met de boodschap dat ze blij was het liefste niet bij zich te hebben. De reis heeft een week geduurd en ze zijn bij aankomst meteen vergast. Alleen de broer van haar moeder en een oudtante hebben de oorlog overleefd, verder is er niemand teruggekomen. Mijn zusje was 10 maanden oud toen ze bij ons kwam en je zou denken dat ze het allemaal niet wist. Toch voelde ze blijkbaar aan dat er iets vreselijks aan de hand was. Mijn moeder lag hele nachten met haar hand tussen de spijlen van haar bedje, om het handje van m’n zusje vast te houden. Dan sliep ze, anders was ze onrustig en ging ze huilen. Toen mijn zusje een paar maanden bij mijn ouders was, hebben ze een foto van haar laten maken. Want stel dat haar ouders terugkwamen, dan konden ze zien dat het echt hun kindje was. Mijn zus en ik hebben gelukkig een goede band. Zij wil niet praten over haar verleden en wat haar familie is overkomen.

Hoe gaat het nu met haar?
‘Ze heeft een gezin: man, dochter en zoon en is oma van 2 kleinzoons. Het gaat goed met haar. Wel is ze natuurlijk beschadigd door de oorlog. Mijn ouders hebben er weinig over gepraat om mijn zus niet te belasten. Zelf vroeg ze er ook niet naar om mijn ouders geen pijn te doen. Ik heb wel veel gevraagd aan mijn ouders omdat ik toch wilde weten wat er is gebeurd. Het verhaal moet wel doorverteld worden.’

Hoe was het voor u toen u hoorde dat ze niet uw echt zus was?
‘Ik was verbijsterd! Mijn zus was gewoon mijn zus en ik ben altijd heel close geweest met haar. Het was zelfs zo dat ik eerder naar de kleuterschool mocht omdat mijn zus al op school zat. Ik miste haar dan zo erg. Ik was ongeveer 12 jaar oud toen ik bij toeval ontdekte dat mijn zus een andere achternaam had. Daarop heb ik aan mijn moeder gevraagd hoe dat kon. Toen kreeg ik het verhaal te horen. Die tijd was heel verwarrend voor me. Ik was gewoon bang dat haar ouders toch nog in leven waren en haar zouden ophalen. Natuurlijk heel egoïstisch van me, maar ik wilde haar niet meer kwijt. Na de oorlog, toen bleek dat haar ouders vermoord waren, kwam er een rechtszaak over haar voogdij. Haar oom wilde dat ze bij een Joods gezin kwam, omdat haar ouders orthodox-Joods zouden zijn geweest. Maar dat werd weersproken door een buurvrouw. De vader van mijn zus werkte gewoon op zaterdag, tijdens de sabbat, een rustdag voor Joden. Voordat de rechtszaak aan de orde was, was er een foto van ons drieën gemaakt. We hadden inmiddels ook een broertje. Ons broertje had spontaan de hand van mijn zus gepakt. Deze foto moest aantonen dat ze in ons gezin hoorde. De oom is zelfs in hoger beroep gegaan, maar ook in hoger beroep werd mijn zus aan ons gezin toegewezen. Mijn vader werd voogd en de vrouw van de verzetsleider in de Zaanstreek werd toeziend voogdes. Het enige dat ik me herinner over die tijd, is dat we ergens mochten spelen waar een prachtig poppenhuis was. Achteraf was dat natuurlijk om te zien hoe we met elkaar omgingen.’

Archieven: Verhalen

‘Toen werd ik met terugwerkende kracht heel boos’

Lous Steenhuis wordt op de Twiskeschool ontvangen in de directiekamer. Ze heeft een oud koffertje bij zich. Matthias, Nikita, Ryan en Suus zitten al klaar. Dan gaat het koffertje open. Lous Steenhuis hangt een klein jurkje op en haalt er een stapeltje gelamineerde foto’s en een kleine pop uit. Dan kondigt ze aan dat ze graag met een sprookje wil beginnen.

Het sprookje gaat over een kleine prinses en haar knuffeltje Mies, die nare dingen in de oorlog meemaakt. Ze is nog maar drie jaar en komt onder andere in de gevangenis terecht. Ze begrijpt als driejarige niet precies wat er allemaal gebeurt. Het prinsesje komt eerst in kamp Westerbork en na verloop van tijd moet ze met vijftig andere kinderen op de trein naar Bergen-Belsen. Daarna worden ze naar Theresienstadt getransporteerd. Uiteindelijk wordt ze bevrijd door Russische soldaten en moet ze nog een tijdje in Zwitserland verblijven voordat ze terug mag naar haar moeder, die na al die tijd een vreemde voor haar is geworden.

De kinderen vragen gedetailleerd naar haar ervaringen, maar mevrouw Steenhuis vertelt dat ze als driejarige weinig herinneringen heeft. Er zijn twee vragen die de kinderen het meest bijblijven…

Heeft u contact gehouden met de andere kinderen met wie u in al die kampen zat?
‘Twintig jaar geleden heeft iemand van de groep alle kinderen proberen op te sporen. 48 kinderen zijn teruggevonden. Sinds enige tijd komen wij één keer per jaar samen, op 13 september, de dag dat wij uit Westerbork zijn vertrokken. We zijn ook een jaar of vijf geleden samen naar Israël geweest. Oorspronkelijk waren we met 51 onbekende kinderen, maar een baby van 9 maanden is tijdens de treinreis overleden. Later vertelde een meneer ons dat die baby zijn zusje is geweest.’

Voordat u in de kampen terechtkwam, zat u ondergedoken in Amsterdam. Daar bent u verraden door een ander Joods meisje dat samen met u zat ondergedoken. Bent u boos op haar?
‘In de eerste instantie niet. Niet zo heel lang geleden kwam ik erachter dat het meisje dat mij verraden had, mijn leeftijd had. Uit een interview met notabene mijn eigen moeder bleek het meisje 18 jaar te zijn geweest. Toen werd ik wel met terugwerkende kracht heel boos. Ik heb haar verder nooit gekend en daarna ook niet meer gezien.’

         

Archieven: Verhalen

‘Ze moest overnachten in een hooiberg in Medemblik’

Evert van Voorts was in de oorlog net zo oud als Wytze, Maceo, Cheyenne en Casey van de Twiskeschool nu zijn. In het dorp Oostzaan was het betrekkelijk rustig, vertelt hij. Er was natuurlijk wel oorlog maar ze merkten er in het begin niet zoveel van. Wel moest alles met bonnen worden betaald en er was niet zoveel meer te krijgen. Evert laat spelletjes zien die hij heeft bewaard en geeft ze mee aan de kinderen. Hij speelt er toch niet meer mee en op school kunnen ze het vast wel gebruiken.

Hoe heeft u de Hongerwinter overleefd?
‘Mijn moeder liep naar Medemblik, dat ligt boven Hoorn, en weer terug, dat was een heel eind. Het laatste dat we hadden aan kleding of lakens moest dan mee om in te ruilen voor eten. Het was niet zonder gevaar, je liep het risico dat het afgepakt zou worden. Het was zo ver dat ze ’s nachts moest overnachten in Medemblik in een hooiberg. Zij heeft geluk gehad, de Duitsers hebben haar nooit gepakt. Wij waren heel arm omdat mijn vader voor de oorlog al was gestorven. Mijn moeder liep in de steun en dat kon iedereen zien. We kregen kleding bij uitdeelpunten en daar zat dan een rood randje in. Jassen kregen we niet, maar wel een grijze cape, en klompen in plaats van schoenen. Toen ik in de zesde klas zat, konden we maximaal twee uur per dag naar school. Het was te koud en er kon niet gestookt worden. We zaten met 42 kinderen in de klas. Omdat het zo koud was, deed iedereen al zijn kleren aan. We hadden maar een uur per dag gas. Dus je kon alleen op hout koken en dat was er bijna niet meer. Ook licht hadden we maar een uurtjes per dag. We hadden meestal ‘s avonds geen licht, maar we hadden dan een fietslampje met een dynamo zodat we nog iets konden lezen of een spelletje konden doen.’

Heeft u moeten onderduiken?
‘Bij ons thuis hadden we onderduikers. Twee broers van mijn moeder en een broer van mijn vader, maar niet allemaal tegelijk. Er zijn ook razzia’s geweest en dan werd het hele dorp afgezet en werden de huizen onderzocht. Onder de onderste treden van de trap kon je je verstoppen of soms in de ruimte boven het plafond. De Duitsers maar ook wel de Nederlandse politie, schoten wel eens gewoon door het plafond. Dat waren hele enge toestanden. Wij hebben geluk gehad!’

Wat deed u in uw vrije tijd?
We zaten soms te lezen en we zongen vaak liedjes. Spelletjes deden we ook. Het was misschien wel gezellig met elkaar, maar ik herinner het me vooral als een treurige tijd. Overdag was ik veel buiten, maar ik had het dan wel eens erg koud… De jongens liepen altijd in korte broeken en meisjes in lange rokken. In de zomer speelde ik met veel kinderen buiten. Hinkelen en soms varen met een bootje. We hadden geen speelgoed, maar speelden met alles dat we konden vinden op straat.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892