Archieven: Verhalen

‘Alsof ze denken dat ik zo uit de rimboe kom’

Giannina Rijsdijk (1954) ontvangt de leerlingen Kai, Afenaysa, Lourdes en Charlissa in de open ruimte van de flat waar zij woont. Overal heeft ze spullen die afkomstig zijn uit Suriname opgehangen. Wat er zo speciaal aan Giannina is – behalve dat ze zo levendig en vol energie zit, is dat ze een blanke Surinaamse is, met een lichte huid en blauwe ogen. Ze stamt af van de Boeroes.

Wat vond u van het leven in Suriname?

‘Ik ben in Amsterdam geboren, maar in Suriname opgegroeid met verschillende culturen. Ik houd mij nog altijd vast aan de tradities van Suriname. Ik ben zeer nationalistisch opgevoed en ik vind dat we één geëmancipeerd geheel moeten worden. Ik werkte mee aan de alfabetisering voor de bevolking. Lezen en schrijven was belangrijk voor iedereen. De bevolking in Suriname was laaggeletterd en daar wilde ik met mijn vrienden wat aan doen. We deden ook mee aan de nationalistische propaganda. Nu niet meer, maar toen dacht ik de Surinaamse bevolking ermee te helpen.’

Hoe kan het dat u een lichte huid en blauwe ogen hebt?

‘Blanke Nederlanders in Suriname noemen wij Bakra. Dan ben je òf een Nederlandse vakantieganger, òf je stamt af van de slavenhouders, òf je bent familie van de Boeroes. Mijn familie en ik zijn Boeroes. De Boeroes zijn Nederlanders die in de negentiende eeuw naar Suriname gingen om daar op het land te gaan werken als boer. Maar door allerlei omstandigheden, waaronder dodelijke ziektes, werd de groep van de Boeroes steeds kleiner. Mijn familie is zeer gemengd, we hebben alle soorten kleuren. Ik voel mij daarom een mix van alle culturen die in Suriname leven. Ik werd laatst door een landgenoot aangesproken met de vraag of ik een Boeroe was; toch leuk om te horen dat het aan mij te zien is.’

Hoe was het om terug te komen naar Nederland?

‘Het was een echte cultuurschok. Hier in Nederland was alles veel moderner, je had bijvoorbeeld trams en strippenkaarten. Dat kende ik alleen nog maar uit verhalen. En in Suriname had je bijvoorbeeld maar één windrichting, daar werden de huizen ook op gebouwd en zo kon je altijd oriënteren. In Nederland kwam de wind daarentegen echt overal vandaan. Ik was ergens rond de veertig toen ik hier met mijn zoontje naartoe kwam. Ik wist al redelijk wat van Nederland, maar er was toch ook nog veel voor mij onbekend. Ik sprak de taal gelukkig wel, omdat we op school gewoon Nederlandse les kregen. En thuis en tegen oudere mensen spraken we in Suriname ook altijd Nederlands. “Sranang spreek je maar tegen je vrienden en vriendinnen op straat,” zei mijn vader altijd. Zelfs nu nog heb ik, als ik oudere Surinaamse mensen tegenkom, schroom om Sranang te praten. Heel af en toe, als anderen Sranang tegen mij beginnen te praten, praat ik zo terug, maar dat gebeurt zelden.’

Heeft u in Nederland weleens te maken gehad met discriminatie?

‘Ja, maar heel subtiel. hè. Zolang ik mijn mond niet openmaak, is het van; ‘Oké, deze vrouw is uit de Hollandse klei getrokken.’ Maar ja… het is moeilijk om je vinger erachter te krijgen. Ik merk soms dat mensen me niet geheel voor vol aan zien. Alsof ze denken dat ik zo uit de rimboe kom. Ik zat laatst te eten met een vriend van mij en ik vertel hem zo tussen neus en lippen door: “Als ik thuis rustig wil zitten of ik heb m’n dingen te doen, dan heb ik gewoon de hele tijd de klassieke radio aan.’’ Zegt hij tegen me: ‘’Zo, kijk eens aan.’’ Dus wat? Ik merkte dat ik een beetje boos begon te worden. Omdat ik uit Suriname kom, kan ik niet naar klassieke muziek luisteren? Of kan ik het niet waarderen? Sorry hoor. Ik nam het hem niet echt kwalijk, maar om de een of andere reden heb ik het wel onthouden en er een soort ‘mental note’ van gemaakt. En dan denk ik bij mezelf: hoe kan je zo laatdunkend doen over de cultuur van anderen? Kijk, je hoeft de cultuur van anderen niet hoger te plaatsen dan die van jou, maar zeker ook niet lager. En je moet mensen dus ook niet in een hokje plaatsen. Ik ga bijvoorbeeld graag naar het concertgebouw, maar ook gewoon naar een ‘bigi jari’ van een Surinaamse vrouw, even graag en gemakkelijk. Ik wil mijzelf niet in een hokje laten plaatsen en als er dan zulke opmerkingen komen, dan word ik wel pissig, ja.’

Wat vindt u van de zwartepietendiscussie?

‘Ik vind het goed dat achter sommige dingen een vraagteken wordt gezet, maar de manier waarop het gebeurt vind ik minder. Als je vindt dat Zwarte Piet niet van deze tijd is, dan is dat zeker je goed recht, maar met heen en weer schreeuwen bereik je ook niks. Ik vind wel dat ouders kinderen moet uitleggen dat het voor sommige Surinamers pijnlijk kan zijn doordat het hen doet denken aan de tijd van de slavernij en de kolonisatie.’

 

 

 

 

 

Archieven: Verhalen

‘De bevrijding was geweldig!’

De ontvangst is erg hartelijk. Mevrouw Drijver praat meteen honderduit. Ze is slechthorend waardoor Timen, Lieke en Ivessa van de Michaelschool in Leeuwarden vaak even wat luider moeten spreken. Soms vinden ze het nog een beetje eng om zelf een vraag te stellen, maar ze vinden mevrouw Drijver wel lief. Ze krijgen niet alleen iets lekkers te drinken, maar ook chips!

Wanneer kreeg u in de gaten dat de oorlog was begonnen?
‘Ik was 13 jaar toen de oorlog begon. Het heeft vijf jaar geduurd, en dat is vijf jaar te lang geweest! Via de radio hoorden we dat de Duitsers een inval hadden gedaan. Ze hadden Rotterdam kapot gebombardeerd, waarop Nederland zich had overgegeven. Mijn vader en mijn twee broers zaten bij de Nederlandse Spoorwegen en gingen staken toen de oorlog begon. Met deze actie kwamen ze in het verzet terecht en moesten ze onderduiken. Mijn broers kwamen ieder afzonderlijk bij een boer terecht. Mijn vader bleef thuis wonen en kon onderduiken bij onze Poolse buren wanneer de razzia kwamen. Daar verstopte hij zich dan op het toilet. Als de Duitsers bij de buren binnenkwamen, zagen ze direct de Duitse vlag in de gang hangen en dan zeiden ze: ‘Das ist gut!’. Zo is het jarenlang goed gegaan. Bij ons thuis hielden zich twee onderduikers schuil en tegenover ons woonden NSB’ers, landverraders, waar we voor moesten oppassen. Het was erg spannend allemaal want alles moest stiekem gebeuren en je mocht je niet verspreken.’

Wat deed uw vader bij het verzet?
‘Mijn vader kreeg tijdens zijn staking hulp van het verzet. Zo nu en dan kwamen deze mensen bij ons thuis om met mijn vader te kletsen. Tijdens de bezoekjes namen ze vaak een Oranjekrantje mee. Tja, wat stond erin? De naam van de Koningin, het laatste nieuws, waarschuwingen en dergelijke. Mijn vader verstopte na zo’n bezoek het Oranjekrantje in mijn stuur, zodat ik die kon doorgeven aan de boer, bij wie ik ook melk haalde. Op een keer toen ik bij de boer aankwam, dacht ik: wat zitten er hier een boel meiden…? Ik bekeek ze en zag dat er iets niet helemaal klopte. Het bleken geen meiden te zijn, maar verkleedde jongens. Haha, ik liet ze maar stiekem gaan.’

Wat heeft veel indruk op u gemaakt?

‘We hadden Joodse mensen achter ons wonen, die op een dag door de Duitsers werden opgehaald. Hun kostbaarheden, kleding, schilderijen en sieraden, gooiden ze over onze schutting heen zodat mijn moeder ze voor hen kon bewaren tot ze terugkwamen. Vijf jaar lang heeft mijn moeder deze spullen voor ze bewaard, maar we hebben ze nooit meer terug gezien, die arme stakkers!’

Heeft u ook leuke herinneringen aan de oorlog?
‘Nee, het was een en al ellende, wat ik niemand gun. De bevrijding, dat was geweldig! Op een nacht vielen er bommen in onze straat. Midden in de straat! Niet te geloven toch? Dat waren de Engelsen die overvlogen. Je hoorde dan zo; tjuk, tjuk, tjuk, tjuk… Alle ramen gingen stuk, behalve die van ons. We hadden dus toch nog een beetje geluk, haha. Wij wisten dat het de Engelsen waren omdat de ondergrondse ons vooraf had geïnformeerd. Zij kwamen ons bevrijden. Toen de Canadezen kwamen, hadden we de grootste lol. We mochten meerijden op hun tanks, ze deelden sigaretten uit en gaven ons chocolade. Later zorgden de Zweden voor een ‘broodregen’. Zij strooiden brood, echt wit brood naar beneden. Heerlijk wit brood! We renden dan naar het veld om te graaien wat we konden graaien.’

    

Archieven: Verhalen

‘Twee jongens die vluchtten, werden doodgeschoten’

Brecht, Robin en Anna van de Michaëlschool in Leeuwarden lopen naar de kamer van mevrouw Popma. Ze is er niet. Blijkt ze nog even gezellig in de gezamenlijke huiskamer te zitten, achter een vers kopje koffie. Even later zit ze dan toch in haar eigen stoel, in haar eigen kamer. Klaar voor het interview.

Wat voor spelletjes deed u in de oorlog?
‘Kaatsenballen, knikkeren, hoelahoepen, mozaïeken… kijk dat staat daar in het kastje. Met die poppen in de kast speelde ik vroeger. Het ziet er heel anders uit dan bij jullie nu, hè? De kleertjes maakten we zelf. Mijn kleinkinderen spelen er nu mee als ze op bezoek komen. Daarnaast deden wij veel aan handwerken, breien.’

Kende u ook Joden?
‘Ik kende ze niet, maar ze zaten wel ondergedoken in het dorp. Een keer kwam er een razzia van de Duitsers. De onderduikers waren al gevlucht in het hooi in het land. Toen kwamen de Duitsers en die staken met een bajonet zo in het hooi, en pakten de onderduikers op. Twee jongens die vluchtten, zijn doodgeschoten. Hadden ze nou maar gewoon gewandeld, dan was er niks gebeurd. Twee jonge Joodse jongens van een jaar of 18…’

Heeft u ook iets meegekregen wat u eigenlijk liever niet had willen zien?
‘Toen ik eens naar school fietste, zag ik dat een Engels vliegtuig werd neergeschoten door de Duitsers. Nu nog zie ik de piloot aan de parachute hangen. Die piloot is opgepakt.’

Wat was het mooiste na de bevrijding?
‘Dat ik ‘s avonds niet meer vanaf 8 uur binnen hoefde te blijven en dat ik weer echt vrij was. Niet die druk van de Duitsers.’

    

 

Archieven: Verhalen

‘Mijn adem stond stil’

Terwijl Annyk, Cato en Mare van de Michaelschool in Leeuwarden bezig zijn met hun interview met mevrouw Kwast, komen er twee mannen haar huis binnen die melden ‘dat de sport op een ander tijdstip zal zijn’. Ze worden netjes, maar kordaat weggestuurd door mevrouw Kwast. Even later komt er mevrouw binnen die de boodschappen had gehaald. Ook zij wordt kordaat, maar netjes weggestuurd door mevrouw Kwast. Tegen het einde van het interview verschijnt er nog een kleinkind dat ‘even in de buurt was’, en die mag blijven!

Zat u ook in het verzet?
‘In de oorlog bracht ik samen met mijn vriend, later mijn man, de Trouw rond. Dat was nog niet een echte krant, het waren eigenlijk gewoon blaadjes. Ik had een vaste route om de blaadjes te bezorgen. Die route mocht ik niet op een briefje schrijven. Al die blaadjes deed ik onder mijn trui en dan ging ik de adressen langs. Later in de maand liep ik bij dezelfde mensen langs om geld te halen voor de krant. En dan kwam er weer iemand dat geld ophalen. Het moest allemaal stiekem gebeuren. Ik weet niet wat er in de krantjes stond, dat wist alleen mijn vriend. Een keer was het heel spannend… We liepen in de regen met pakken van die blaadjes onder de kleren toen we voetstappen achter ons hoorden lopen. Het kon niet anders zijn dan dat die van Duitsers waren. Hele zware stappen. Mijn adem stond stil. Gelukkig, ze liepen door en keken niet naar ons. Als ze ons toen hadden gepakt, was het niet best geweest.’

Hoe kwamen jullie aan eten?
‘Ik ben drie keer op en neer geweest van Utrecht naar Groningen. Met de fiets. Dat vond ik heel spannend omdat je onderweg bombardementen kon meemaken. Ik sliep soms in scholen op stro, dat had het Rode Kruis geregeld. Dan lag ik naast allemaal andere mensen, zo bij elkaar in het stro. Ik fietste in de herfst. Onderweg zag ik soms vreselijke dingen. Mensen die hun schoenen hadden uitgedaan omdat hun voeten pijn deden, en waar nu bloed uit hun voeten sijpelde. Meestal duurde de reis drie dagen tot ik bij familie in Groningen aankwam. Een oom van mij was bakker en gaf mij meel mee naar huis en een andere oom die fietsenmaker was, nam mijn fiets onder handen. Hij heeft ook mijn massieve banden vervangen voor luchtbanden.’

Kwam u wel eens met lege handen terug?
‘Ik ging nooit voor niks naar Groningen, ik kreeg altijd iets mee. Geperste olie en eten van onze familie… Een keer kwam ik in Hoogkerk bij andere familie aan. Mijn oom zei tegen mij dat ik maar lekker moest gaan slapen omdat ik al zo’n lange reis achter de rug had. Hij is toen zelf verder gegaan naar de familie. Een keer toen ik in Meppel was, vroeg ik aan mensen waar de post van het Rode Kruis was om te slapen. Ze zeiden dat het helemaal vol was, maar ik mocht mee met hen. Toen mocht ik bij hun dochter in bed slapen. Die mensen waren geweldig! Voor zondagavond moest ik de IJsel over want daarna zou de overtocht tijdelijk dichtgaan. Zondagochtend ben ik eerst met hen naar de kerk geweest en in de middag heb ik de oversteek over de IJsel gemaakt. Ik heb nog jarenlang contact met ze gehad. Als ik het nu moest doen, dan had ik het nooit gedaan. Ik vind het daarom bijzonder dat mijn vader en moeder mij dit hebben laten doen want het waren lange tochten met veel omwegen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik kreeg van mijn moeder les op het schip’

Meneer Stallinga leek erg blij met het bezoek van Karlijn, Chimene en Sophie van de Michaëlschool in Leeuwarden. Toen ze binnenkwamen, zette hij meteen de rugleuning van zijn elektrische stoel rechtop en begroette iedereen hartelijk en enthousiast. Het was dat hij vertelde dat hij herstellende was van een longontsteking en (nog) niet helemaal zichzelf was. Anders hadden ze nooit geweten dat deze hartelijke, vrolijke en enthousiaste meneer eigenlijk ziek was.

Waar woonde u toen de oorlog uitbrak?
‘Ik woonde met mijn ouders op een schip dat, toen de oorlog uitbrak, in Breda lag aangemeerd. Ik was 5,5 jaar. We voeren ook regelmatig naar Duitsland waar we veel aardige mensen leerden kennen. Zo wist ik ook dat er niet alleen maar ‘rotzakken’ als de SS’ers leefden in Duitsland. Ik kreeg van mijn moeder les op het schip, ligplaatsonderwijs noemde je dat, en om de 6 weken leverde mijn moeder mijn opdrachten in op de school in de buurt (in Breda) zodat ze konden zien hoe het met mijn schoolwerk ging. Ik vond het varen met mijn ouders leuk maar ook een beetje eenzaam. Ik kon namelijk niet echt vrienden maken omdat ik steeds te kort op een school zat.’

U liep naar Antwerpen, wat mocht u allemaal meenemen?
‘De Nederlandse militairen in Breda hadden tegen ons gezegd dat we moesten vluchten naar Antwerpen. Ik kon niet zoveel meenemen omdat we moesten lopen. We hadden ook een hond die we helaas achter moesten laten. Mijn moeder was zwanger van mijn zus en kon mij dus niet dragen. Onderweg kwamen wij regelmatig in bombardementen terecht en dat heeft heel veel indruk op mij gemaakt. We hebben veel dode mensen en dieren gezien. Mijn moeder werd onderweg zelfs bijna per ongeluk neergeschoten. Er lagen soldaten in greppels die Duitse vliegtuigen uit de lucht probeerden te schieten. Toen mijn moeder ging schuilen voor bombardementen, zag ze niet dat achter de bosjes een greppel was waar iemand met een mitrailleur lag om vliegtuigen naar beneden te halen. Mijn vader gelukkig wel en hij kon haar net op tijd aan de kant duwen. Om aan eten te komen, liepen we langs boerderijen om spullen die wij zelf nog hadden, te ruilen tegen eten. Daar moesten we vaak heel ver, soms dagen, voor lopen. En dan werd het ingepikt door de Duitsers of NSB’ ers. Maar soms pikten we zelf ook eten, bij gaarkeukens bijvoorbeeld, want er was nooit genoeg voor iedereen. Als je achteraan in de rij stond, kon je het wel vergeten. Dus dan gingen we stiekem alle pannen langs met een lepel om toch te proberen iets te eten. In Antwerpen was het iets rustiger. Doordat we zoveel hadden gevaren, ook naar Antwerpen, kenden we de stad al.’

Wat is u het meest bijgebleven van de oorlog?
‘Mijn vader moest onderduiken omdat ons schip een soort magazijn (onder andere vliegtuigonderdelen van vliegtuigbouwer Fokker) was voor het verzet. Wij hebben hem toen een tijdje niet mogen zien. Er werden mijnen geplaatst in het water, ook waar ons schip lag. Zo heb ik schepen van anderen, onder wie kennissen van mijn ouders, de lucht in zien gaan omdat ze tegen een mijn aanvoeren. Door zo’n mijn ben ik een vriendje kwijtgeraakt. Maar voor mij was het meest indrukwekkende de angst. Er was altijd angst. Angst voor de Duitsers maar ook voor andere Nederlanders die ‘fout’ waren in de oorlog en je konden verraden als je volgens hen iets verkeerds zei. Na de bevrijding kwam de oorlogswinter. Dat was verschrikkelijk: er waren veel mensen maar veel te weinig eten. Veel kinderen werden van huis gestuurd door hun ouders en kwamen in pleeggezinnen in bijvoorbeeld Leeuwarden terecht zodat we tenminste te eten kregen.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers kwamen zingend aan, ze vochten niet’

Aiden, Rebecca, Gera van de Michaelschool vinden het spannend om mevrouw Theissens te interviewen, bang dat het ongemakkelijk zal worden. Gelukkig is mevrouw Theissens erg spraakzaam en stelt ze de kinderen gerust. ‘Doe maar net alsof ik een tante van je ben, hè.’

Hoe oud was u in de oorlog?
‘Ik was een jaar of 10 en toen mijn vader zei: ‘Nou is het met ons gebeurd, want het is oorlog. De Duitsers komen al aan’. Daar hadden ze het al steeds over gehad op de radio. Ze kwamen binnen op de Groningerstraatweg, de Voorstreek en bij ons. Ze zongen allemaal liedjes die ik niet begreep. Ze kwamen zingend aan, ze vochten niet. Dus wij dachten dat het best meeviel. Veel mensen waren wel bang. Op een nacht deed mijn moeder in de slaapkamer de gordijntjes dicht toen er een vliegtuig heel laag over ons dak vloog. ‘Dat is een Duitser’, zei mijn moeder ‘nu hebben we echt oorlog’. Het vliegtuig was beschoten en kwam neer in de velden. De piloot is verongelukt. Mijn broer is later op die plek gaan kijken. Na die eerste tijd werd het leven allemaal wat gewoner. Er waren regels waar je je aan moest houden, dat wel.’

Hoe ging het met uw familie?
‘We woonden in de Balistraat. In onze straat was ook de gaarkeuken waar we eten haalden. Dat kon natuurlijk niet in pannetjes, dus het moest in emmers. We waren met drie zusjes, een klein broertje en een grote broer. Vijf kinderen. En mijn hele kleine broertje is nog in ‘43 geboren. Ik zat op een katholieke meisjesschool met zusters die goed Duits spraken. Ik heb weleens gedacht dat ze heulden met de Duitsers. Je deed wat het beste voor je was in die tijd. Als je ruzie met de Duitsers had, waren het kwaaie kerels, maar als je gewoon met ze praatte dan waren ze heel vriendelijk. Mijn vader was timmerman. Door de oorlog lag het bedrijf waar hij werkte stil. Hij moest op het vliegveld werken, en ze hadden hem gezegd dat hij een schep moest meenemen. ‘Dat laatste doe ik niet’, zei hij en hij zette alleen zijn timmerkistje op zijn schouder en is daar heen gefietst. Ze stuurden hem weer terug en hij werd daarna met een grote zwarte wagen opgehaald. Opnieuw nam hij weer alleen zijn timmerkistje mee. Wij waren intussen bang dat hij zou worden opgepakt omdat hij zo dwars was, maar daar bleek dat ze juist een timmerman goed konden gebruiken.’

Wat was uw positie in de oorlog?
‘Ik was gewoon een schoolmeisje. Aan opgroeiende kinderen werd ook niet alles verteld. Er waren ook meisjes die iets met een Duitser kregen. Mijn moeder zei altijd: ‘Mond houden en nergens mee bemoeien’. Die meisjes hebben later nog heel wat over zich heen gekregen omdat ze met foute mannen gingen. Ik ben weleens bij een hoge Duitser geweest waar ik een kostuum van de kleermaker moest brengen. Ik dacht dat het hele nare mensen waren, die Duitsers. De deur werd wijd voor me opengedaan en de man zei: ‘Komt u binnen, Fraulein’. Ook de kolonel deed heel netjes en boog voor mij. Ze waren heel vriendelijk en beleefd. Het waren ook gewone mensen als je niet tegen ze in ging. Je voegde je naar ze en deed wat het beste voor je was in die tijd.’

Archieven: Verhalen

‘Andere mensen moeten ook eten’

Maarten van Rhee woonde met zijn ouders en vier broers en zussen in de Vettenoordsepolder. Aan Lara, Amira, Gisella en Melina van de Singelschool in Schiedam legt hij uit dat in december 1944 veel in zijn leven veranderde. ‘Met ons gezin moesten we onderduiken. Mijn vader werkte voor de Duitsers en dat wilde hij niet meer. We gingen naar Hardenberg in Overijssel. Daar zaten erg veel onderduikers.’

Wist u als kind een beetje wat er gebeurde in de oorlog?
‘Als ik eerlijk moet zijn, vond ik het best wel spannend. Je zag heel andere dingen dan normaal. Voor de ouders was het heel erg, vooral omdat ze dingen moesten doen voor de Duitsers die ze niet wilden. Mijn ouders hadden ook meer last van honger dan wij want ze spaarden liever het eten uit hun eigen mond om ons in ieder geval eten te kunnen geven. Eerst was er voor ons nog wel wat, maar op een gegeven moment was dat er ook niet meer.’

Hoe ging u onderduiken?
‘Moeder had van dekens wanten genaaid. Die hadden we wel nodig want we moesten naar Hardenberg lopen, dat is nu over de autoweg 220 kilometer. We sliepen in Gouda bij een boer in het hooi, de tweede nacht in Utrecht in een klooster en op een politiebureau, want we waren met zijn achten, we hadden het een beetje gesplitst. Zo zijn we verder gegaan. In Hardenberg konden we bij een gezin terecht. Via de kerk waren we aan hun adres gekomen. Ook na de oorlog hebben we contact met ze gehouden.’

Welk geloof had u?
‘Wij waren protestant. Daar heb ik nog een bijzonder verhaal over te vertellen. De oma van mijn vrouw was kosteres in het Westland, in De Lier. Tijdens een dienst in de oorlog was zij op de orgelzolder. Daar zag ze dat de Duitsers de kerk hadden omsingeld om alle mannen aan te kunnen houden. Die zouden in Duitsland moeten gaan werken. Oma gooide een brief naar beneden, met het bericht dat de Duitsers buiten stonden. Daarop hebben de mannen zich verkleed als vrouwen, met hoedjes, die hadden we toen veel in de kerk, en sjaaltjes. Zij zijn achter, via de consistoriekamer, de kerk uit gegaan, een voor een. Zo zijn die mannen ontsnapt.’

Archieven: Verhalen

‘Altijd bezig of er iets te eten viel’

Siem Rosman moest in de oorlog, net als veel andere kinderen in die tijd, vaak van school wisselen. Hij had maar weinig les. Een keertje vroeg uit of een dag geen les is gaaf, maar jarenlang maar heel weinig school, dat vond eigenlijk geen kind in de oorlog leuk. Aan Fatima, Amani en Milan van de Singelschool in Schiedam vertelt hij dat schoolgebouwen vaak werden gebruikt door de soldaten, waardoor veel kinderen naar dezelfde school moesten. ‘Dit betekende dat je meestal alleen ’s ochtends of alleen ’s middags les had.’

Had u Joodse vrienden?
‘Die had ik niet. Onder de 65.000 mensen die in 1940 in Schiedam woonden, waren maar honderdvijftig Joodse gezinnen. Het was bijna toeval als je Joodse kinderen kende. Niemand had een idee van het lot dat deze mensen wachtte, zoals dat van de familie Van Praag. Het was al ver in de oorlog toen het gezin, dat schuin tegenover de school in de Nassaulaan woonde, werd weggevoerd. Mensen waren onwetend wat oorlog betreft. Toen de Duitse vliegtuigen op 10 mei 1940 kwamen, stonden we allemaal op straat. Achteraf dom, want het kon gevaarlijk zijn. Maar we hadden geen idee wat oorlog was. We wisten alleen iets door berichten op de radio.’

Zijn er ooit Duitsers bij u aan de deur geweest?
Siem: ‘Niet bij mij, maar wel bij mijn vrouw Fia.’
Fia: ‘Bij ons thuis waren ze gek op het koninklijk huis. Maar als de koningin of kroonprinses jarig waren, mocht je natuurlijk geen vlag buiten hangen. Dan hingen we in de kamer een krantenknipsel met foto’s aan de muur. We deden dit ook op 30 april 1942. Op 3 mei zei mijn vader: haal nu maar weg. Op 4 mei ’s morgens om zes uur ging de bel. Mijn moeder keek van boven uit het raam en zag een Duitse officier en een Nederlandse agent aan de deur. ‘Openmaken!’ Mijn vader moest mee. ‘Hij wordt gegijzeld, geef hem eten mee voor een dag’, zeiden ze. Mijn vader was actief in de politiek. Hij was plaatselijk voorzitter van de partij CHU. Anderhalf jaar heeft hij gevangen gezeten. Onder meer samen met burgemeester Van Haaren. Die werd in december ‘42 vrijgelaten, mijn vader pas in december ‘43. Samen met nog honderdzestig mannen.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Ook wij aten tulpenbollen. Via de radio had de Nederlandse regering in Londen gezegd dat de spoorwegen moesten gaan staken. Zodoende reden er geen treinen meer die belangrijk waren voor het goederentransport. In Schiedam ontstond een tekort aan brandstof en voedsel. Er was geen verwarming meer, we gingen ook niet meer naar school. Ik ben eens de hele Rotterdamsedijk uitgelopen achter een Duitser aan die met paard en wagen was. Iedere keer als hij niet keek, haalde ik een paar bruinkoolbriketten van de wagen. Ik had daarvoor altijd een juten zakje bij me. Op Oudjaarsdag 1944 ben ik met mijn vader eten gaan halen, vanuit Schiedam lopend de Rotterdamsedijk uit naar Schiemond, met het pontje naar de overkant. We gingen naar Hoogvliet, tafellakens ruilen voor aardappelen. Een halve mud hadden we kunnen krijgen. Dat was flink sjouwen, want dat is 35 kilo, maar gelukkig hadden we een kinderwagen mee. De dag erna kwamen we bij het vliegveld op Rotterdam-Zuid Engelse bommenwerpers over vliegen. Die gingen echt heel laag. ‘Dit gaan we niet overleven’, dacht ik. Maar de vliegtuigen raakten ons niet. Toen bleek dat we de pont naar huis niet meer konden halen. We hebben een politieman gevraagd waar we konden overnachten. ‘Ja, bij mij op bureau’, zei die. Het werd een bijzondere jaarwisseling want de enige agent die de wacht hield ging naar huis, met ons tweeën hielden we de politiepost bezet. We hebben op de potkachel aardappels gepoft. En lekker dat dat is, zeker als je honger hebt. Om twaalf uur was het een drukte van belang, de Duitsers deden aan nieuwjaarsschieten.’

U bent ook nog tegen het einde van de oorlog naar Broek op Langendijk, in Noord-Holland, gegaan omdat er te weinig eten was. Hoe was dat?
‘Met vijftig kinderen scheepten we in, in een schuit met stro op de bodem. We waren twee dagen onderweg. Bij Amsterdam lagen we stil om te slapen. Aangekomen meerden we aan achter de kerk, waar de gezinnen kwamen om de kinderen af te halen. Ik was de oudste, dus mijn ouders hadden gezegd dat ik op mijn broertjes moest letten. Maar toen bleek ik ingedeeld in een ander dorp dan zij. Ik heb net zo lang gepraat tot ik kon ruilen met een ander gezin om toch bij hen in de buurt te blijven. In Broek op Langendijk was het die periode aardig weer, we kregen wel wat lessen van de hoofdonderwijzer, maar hadden ook veel tijd om bootje te varen en vogeltjes te kijken. En voor 3 cent kon je een boek lenen. Ik heb lekker zitten lezen.’

Archieven: Verhalen

‘Ik was meer bezig met het verlies van mijn moeder’

Xaviero, Carolina, Jonathan en Mélice van de Singelschool komen naar de flat van Cock Krommenhoek om haar te interviewen over de oorlog. In haar woning, op de bovenste verdieping van een flat aan de Delflandseweg, heeft ze een geweldig mooi uitzicht op de drukte van het Stationsplein en met Rotterdam aan de horizon. Mevrouw Krommenhoek die in de oorlog een puber was, verloor in 1940 haar moeder. Ze vertelt aan de kinderen dat dit verlies haar oorlogsjaren meer bepaalde dan het wereldwijde geweld

Hoe oud was u toen het oorlog werd?
‘Dertien. Op 10 mei 1940 lag mijn moeder in het ziekenhuis vanwege een ernstige ziekte, ze was 44. In augustus, een dag nadat ik veertien was geworden, overleed ze. Ik heb de verschrikkingen van de oorlog wel gezien, maar ik was veel meer met mijn moeder bezig. Je moeder zo jong verliezen, dat valt niet mee. Daarna heb ik vrij vaak gedacht, bijvoorbeeld bij bombardementen, wat fijn dat mijn moeder dat niet mee hoeft te maken.’

Bent u ooit bang geweest dat de Duitsers uw huis zouden binnenvallen?
‘Nee, eigenlijk helemaal niet. In de omgeving van ons huis in de Nassaulaan waren veel scholen, daar zaten soldaten ingekwartierd. Als ze door de laan marcheerden en ze zongen nog eens, dan vond ik het nog een soort van leuk ook. En ze marcheerden echt mooi in de maat. Waren ze niet in de school gelegerd, dan waren ze ingekwartierd. Niet bij ons. Ik was jong, maar ik had drie zussen boven mij. Het zou helemaal niet zo gek zijn geweest als ze in aanraking waren gekomen met de Duitse soldaten. Die verleiding was heel groot. Sigaretjes en chocola, en ook leuk in de omgang. Het was niet zo gek om er verliefd op te worden. Een zus van mijn vriendin had een relatie met een Duitse soldaat. Wat konden die soldaten er aan doen? Toen de oorlog over was, werden die vrouwen, meisjes, voor de deur op de stoel gezet, hun hoofd kaal geschoren, een groot hakenkruis erop, dat was afschuwelijk. Dat was eigen rechter spelen door vervelende mensen.’

Hadden jullie genoeg te eten thuis?
‘Je kon hier en daar en overal, als je bijdehand was en vervoer had, echt nog wel eten vinden. Ik kan me niet herinneren dat ik vreselijk honger heb gehad. Ik weet wel dat ik tulpenbollen en suikerbieten heb gegeten. Tulpenbollen, die waren vies en zoet. Na 1943 begonnen de verschrikkingen. Ik liep op straat, iemand had een ui verloren en ik ging die hele ui rauw opeten… Ik zeg wel dat ik geen echte honger had, maar toch wel. Een broertje werd uitgezonden, die was geopereerd, hij had heet water over zich heen gekregen. Hij werd uitgezonden naar Ulft. Dan hadden wij weer extra bonnen, voor brood en melk. Pa was timmerman en kon altijd wel aan hout komen en met hout kon je veel doen.’

Heeft u aan het verzet meegedaan?
‘Mijn latere echtgenoot, die zeven jaar ouder was dan ik, moest naar Duitsland om in de fabrieken te gaan werken. In Duitsland moest oorlogsmateriaal worden gemaakt. Daar maakte hij een heel erg bombardement mee. Hij is toen gaan zwemmen, dat deed hij erg graag, tot hij ergens uit het water durfde te komen. Daar heeft hij een uniform op de kop getikt en is naar Nederland gelopen. Later was er weer een razzia en toen is hij in de kelder van zijn huis in de Paulus Potterstraat ondergedoken. In de straat waren ook jongens die nog niet naar Duitsland waren gebracht en zij zaten in de ondergrondse. Ze drukten krantjes met allerlei informatie van Radio Oranje. Die moesten overal worden bezorgd. Toen ik werd gevraagd of ik op de Damlaan krantjes kon komen halen en bezorgen, deed ik dat. Wist ik veel. Zonder dat ik het wist, zat ik in het verzet. Later vond ik het heel eng. Toen dacht ik: eigenlijk schandalig om daar zomaar iemand voor te vragen.’

Hoe heeft u de bevrijding meegemaakt?

‘Geweldig! Toen was het lekker dat ik alleen maar een vader had, en geen moeder. Er waren allemaal straatfeesten, iedere straat organiseerde een feest en dan danste je de halve nacht door. Mijn vriendinnen moesten allemaal om elf uur thuis zijn. Maar vader was daar helemaal niet mee bezig. Ik kwam thuis wanneer ik wilde. Ik heb een kleinzoon en die woont in Canada. Ik zei tegen hem: ‘Ik vind het niet leuk dat je het land uit bent gegaan. Maar met een Canadese, dat mag wel.’

Archieven: Verhalen

‘Sommige dingen zijn te gruwelijk om over te vertellen’

Loe Koevermans is 93 jaar. Hij woont nu in Vlaardingen, twaalf hoog in een flat in Holy, waar hij uitkijkt over de wijde omgeving. Meneer Koevermans is niet meer zo heel mobiel; hij gebruikt een rollator en is blij met zijn dochter Jolanda die hem veel bijstaat, vandaag bijvoorbeeld met de ontvangst van zijn gasten. Serra, Alisha en Shanaya van de Singelschool in Schiedam komen hem interviewen over zijn herinneringen aan de oorlog. Hij weet hoe gruwelijk de oorlog is geweest, vooral in Duitsland, waar hij te werk werd gesteld. ‘Die kinderen daar werden ook gebombardeerd. Kun je dat voorstellen? Ik heb daarbij staan huilen.’

Speelde u buiten in de oorlog?
‘Ja, tuurlijk, we woonden aan het Edisonplein, daar gingen we altijd voetballen. Maar ook slootje springen en salamandertjes en stekelbaarsjes vangen. En teruggooien. Maar ik was al 15 dus ik had niet eens zoveel gelegenheid om te voetballen. Ik had de Ambachtsschool gedaan en kreeg werk bij De Gusto. Maar ook al was ik al van school, ik wist nog niet veel van oorlog. Toen de Duitse vliegtuigen kwamen, dachten we dat ze uit Zwitserland kwamen. Er stond een wit kruis op…’

U bent uiteindelijk in Duitsland aan het werk gezet door de Duitsers. Wat deed u?
‘We zaten in Berlijn. We moesten daar tanksperre, een soort greppels, graven. Die moesten de Russische tanks op afstand houden. ’s Avonds werden we in een schuur gedouwd. Tot er ineens op een dag een kozak met een snor voor de deur stond. Wat doe je dan? Je armen omhoog. Gelukkig bleek hij een officier die goed Engels kon, en wij hadden een steward van de Holland Amerikalijn die ook goed Engels praatte. Zo wisten de Russen dat we Nederlanders waren en geen Duitsers. We werden op een rijtje gezet en kregen allemaal een grote glazen pot met vlees. Toen gingen we water drinken, maar dat was vergiftigd door de Duitsers. We kregen allemaal dysenterie. Met een mannetje of tien werden we opgenomen in het lazaret.’

Hoe was de terugtocht naar Nederland?
‘Er waren amper verkeersmiddelen en gevaar lag overal op de loer. Bruggen over rivieren waren vaak vernietigd. Uiteindelijk zijn we op de trein gestapt om via Frankrijk en Luxemburg naar Nederland te komen. Overal werden we gecontroleerd. Dan moest je je armen omhoog doen, want de SS’ers, die zich soms onder de mensen terug op weg naar huis mengden, hadden runetekens onder hun armen. Zo werden er bij ons drie gasten uitgehaald, uit Sittard. Die werden gelijk gevangen gezet.’

Heeft u ook gevaarlijke dingen meegemaakt?
‘Tussen Overschie en Schiedam was een Engels vliegtuig naar beneden geschoten. Bij de Hollandiafabriek kwam die neer. Wij waren als jongetjes naar de Overschieseweg gelopen. De mensen zwaaiden en klapten. Toen kwam er ineens een Duits wagentje aanrijden en van daaruit begonnen ze te schieten. De gevangengenomen piloot ging naar de Ortskommandant en de hele stad kreeg straf. Omdat we hadden staan juichen. Voor straf moest de hele stad op zaterdag om zes uur en op zondag om acht uur binnen zijn. Je mocht daarna niet meer naar buiten. En ze schoten echt als er in sperrtijd een deur openging. In de oorlog zijn ook twee vriendjes van mij doodgeschoten. Duitse soldaten waren op de Rotterdamsedijk bezig mannen te vorderen voor de Arbeidseinsatz. De jongens van Eijkenbroek vluchtten het dak op. Maar vanaf de glasfabriek – daar stond ook geschut op – zagen de Duitsers dat. Ze waarschuwden dat er twee jongens op het dak zaten. De jongens hadden er helemaal geen erg in gehad dat ze gezien waren, maar ze werden naar beneden gehaald. En voor de ogen van hun moeder werden ze doodgeschoten, op de trap. Eentje zat er bij mij in de klas.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892