Archieven: Verhalen

‘Mijn opa was stratenmaker maar verdiende niks’

Als Hans Notmeijer de Twiskeschool in Amsterdam-Noord binnenloopt met een kist vol oorlogsherinneringen van zijn ouders en grootouders, zijn Jessey, Jennifer, Bram en Luca meteen stil. Meneer Notmeijer is ver na de oorlog geboren, maar weet heel boeiend te vertellen over wat zijn ouders hebben meegemaakt.

Hoe beleefden uw ouders de Hongerwinter?
‘Toen de Hongerwinter begon, was mijn vader 14 jaar en mijn moeder 10. Ze kenden elkaar nog niet. De ouders van mijn moeder waren heel arm. Mijn opa was stratenmaker in Amsterdam-Noord, maar verdiende helemaal niks. In Noord waren in die tijd bijna geen straten. Ze hadden altijd honger en moesten overal eten vandaan halen. In de oorlog hebben ze zelfs de poes van de buren stiekem opgegeten. Terwijl de buren naar hun poes zochten, lag die bij de familie van mijn moeder in de kookpan. Zo erg was het. In de Hongerwinter zijn ze ook erg bang geweest voor bombardementen. Amsterdam-Noord was al een paar keer gebombardeerd. En als er dan vliegtuigen overvlogen, dat gebeurde best vaak, vonden ze dat heel spannend.’

Woonden er veel Joden bij uw moeder in de buurt?
‘Mijn moeder had Joodse vriendinnetjes. Haar school stond in Noord aan de Kamperfoelieweg. En elke keer als ze naar school ging, zeker in de laatste jaren van de oorlog, vroeg ze zich af wie er nu weer weg zou zijn. Want veel Joodse gezinnen vluchtten. Die verdwenen opeens. Anderen werden gearresteerd, bij een razzia uit huis gehaald. Dus mijn moeder is veel vriendinnetjes kwijtgeraakt. En soms kwamen ook meesters en juffen niet meer naar school. Ze waren ziek, of ze wilden niet meer werken of soms waren ze afgevoerd. De laatste oorlogsjaren hebben Duitsers in de school gezeten, dus toen kon mijn moeder helemaal niet meer naar school.’

Gebeurde er ook nog iets leuks in Amsterdam-Noord in de oorlog?
‘Ja, gelukkig wel. In 1943 werden de Volewijckers kampioen van Nederland. Ze wonnen in de finale van Ajax. Het is de enige keer geweest dat een voetbalteam uit Amsterdam-Noord kampioen van Nederland werd. Waar nu het Mosveld is, was toen een stadion waar de Volewijckers speelden. Ze speelden het kampioenschap in het Ajaxstadion omdat Noord net was gebombardeerd en een deel van het voetbalveld was ontploft. Hier zie je ze op een foto. Een half jaar later zag het team er al weer heel anders uit omdat sommige voetballers naar Duitsland moesten en anderen waren ondergedoken of gevangengenomen.’

Archieven: Verhalen

‘Die zilveren lepel doe ik nooit weg’

Noah, Samantha, Maartje en Jim van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord willen van Harry Sablerolle graag weten of hij huisdieren had in de oorlog. Hij vertelt dat hij op een dag een zielig hondje op straat had gevonden, dat hij mee naar huis nam. Helaas stierf het beestje drie weken later aan de hondenziekte. En of meneer Sablerolle ook katten had? Nou, die werden in de oorlog geslacht zodat ze weer iets te eten hadden.

Had u onderduikers in huis?
‘We hadden aan het eind van de oorlog onderduikers in huis. Mijn vader moest werken voor de Duitsers, bij de kustverdediging. Wanneer je aan het strand bent, zie je wel eens van die bunkers staan. Daar moest mijn vader graven en betonstorten. Hitler wilde de hele kust tot en met Spanje verdedigen met bunkers, zodat de Engelsen en Amerikanen nergens konden landen. Op een dag, eind 1944, brak er een spoorwegstaking uit. De Duitsers konden daardoor hun spullen niet goed transporteren. Het betekende ook dat er hongersnood ontstond. Bij mijn vader aan de kust werkte een jongeman die in Brabant woonde, maar die door de staking niet meer naar huis kon. Hij kwam daarom bij ons wonen. Ook twee zoons van een oom kwamen bij ons terecht want die waren bang om naar een werkkamp te worden gestuurd. Want dat is oorlog: gevaar, opgepakt worden en naar een kamp worden gestuurd.’

Bent u dierbaren verloren in de oorlog?
‘Een oom van mij, een jongere broer van mijn moeder, moest in Duitsland werken, maar wilde dat niet. In de Lutmastraat in de Pijp vond hij een onderduikadres. Hij had verkering met een meisje, alleen hield hij niet genoeg van haar dus maakte hij het uit. Het meisje heeft hem toen verraden. Mijn oom is opgepakt en nooit meer teruggekomen. Hij moest werken in een fabriek in Aken en is overleden door een bombardement van de geallieerden. Een broer van mijn vader had twee Joodse mensen in huis, maar ook hij werd verraden. Sommige Nederlanders verdienden geld door Joden aan te geven. Mijn oom kon nog net die twee mensen waarschuwen. Hij zei: “Vlucht maar naar mijn ouders toe.” Ze zijn toen lopend naar mijn opa en oma gegaan die in West woonden, en zijn daar tot na de oorlog gebleven. Mijn oom is opgepakt en naar Kamp Vught gebracht, waar hij is gemarteld. Maar hij kon zijn ouders natuurlijk niet verraden. Hij heeft het gelukkig wel overleefd.’

Heeft u nog spullen uit de oorlog?
‘Niet echt van de oorlog zelf niet, maar na de oorlog stuurde het Foster Parents Plan kinderen naar buiten om bij te komen van de schrik en van de honger. Zo ben ik op een boot naar Engeland gevaren, met een heleboel andere kinderen. Ik heb toen vier maanden in Engeland gezeten. Van die boot heb ik nog een zilveren lepel in mijn la liggen. Die doe ik natuurlijk nooit weg.’

Archieven: Verhalen

‘Twee bommen sloegen in met daverend geweld’

Selina, Jaimy, Fien en Rafael van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord hebben zich goed voorbereid, maar zijn toch ook een beetje zenuwachtig voor het interview. Jan Bosman is gelukkig erg aardig. Hij schenkt limonade in en geeft er chocolaatjes bij… het ijs is snel gebroken! Na afloop is hij zichtbaar onder de indruk van de kinderen en de vragen die ze hebben gesteld. Op de terugweg rijden ze nog even langs de Ritakerk en de Nachtegaalstraat om te zien waar meneer Bosman is opgegroeid.

Wat weet u nog van de bombardementen op Noord?
‘Op de dag van de bombardementen, 17 juli 1943, bestond de Ritakerk aan het Hagedoornplein 25 jaar. Er waren ongeveer tweehonderd kinderen in de kerk. Twee bommen sloegen in met daverend geweld, stof en gruis. Ik was helemaal in paniek en de weg kwijt, waarschijnlijk was ik in shock. Ze hebben vier uur lang naar me gezocht, maar konden me niet vinden. Ik ben gewoon gaan rennen. Nog steeds weet ik niet waar ik was in die vier uur! Twee misdienaars wilden eigenlijk naar huis, maar werden tegengehouden omdat ze vanwege de bombardementen binnen moesten blijven. Ze werden terug de kerk in gestuurd en precies op hun bank is één van de bommen ingeslagen… Er waren veel bombardementen van de Engelsen en de Amerikanen in Noord vanwege de fabrieken van Fokker, die de Duitsers gebruikten. De Duitsers hadden netten gespannen en daarop daken van huizen geschilderd zodat de fabrieken moeilijk te herkennen waren.’

Was u bang als kind in de oorlog?
‘In de eerste twee jaar gebeurde er nog niet zoveel. Als de Duitsers langs marcheerden, vonden wij dat als kinderen schitterend. Maar later werd het grimmiger. Het werd eng. Alle jonge mannen probeerden zich te verstoppen omdat ze anders moesten werken in Duitsland. Ik had mazzel en was nog te jong daarvoor, maar mijn broer verstopte zich. ‘s Avonds mochten we niet naar buiten. Spertijd. Na 20.00 u mocht niemand meer op straat. De ramen werden verduisterd met zwart papier.’

Heeft u honger gehad?
‘Ik heb vreselijk veel honger gehad. Bij de Laanweg was een gaarkeuken. Veel jongens zoals ik gingen met de bonnen en de pan van onze moeder een pan soep halen. Het was niet te eten. Maar er was niks anders. Ik ging dan ’s avonds nog terug om de ketel leeg te likken. Ik kan nog steeds geen eten weggooien. Het minst lekkere dat ik heeft gegeten waren bloembollen. Er waren ook veel suikerbieten. Daar werd ook van alles mee gedaan, en dat stonk ook verschrikkelijk. Maar ja, je moest toch eten. Bij een winkeloverval hadden dieven, hongerige Amsterdammers, eten gestolen, maar de grote blikken met jam en appelstroop verstopt in het Spreeuwenpark. Die zware dingen kregen ze niet mee. Die blikken hadden wij gevonden. Mijn moeder wilde dat ik ze terugbracht want het was gestolen waar. Maar de moeder van mijn vriend zei dat ze nu heel gauw haar mond moest houden… hier met die jam! De hele buurt heeft ervan genoten.’

Was het soms ook leuk in de oorlog?
‘Bij de Willemssluizen is een stukje doodlopend kanaal. De schippers die daar lagen maakten er tijdens de vorst een ijsbaan van. Daar hebben we tijdens de strenge winters heerlijk geschaatst. Je kon aan het einde van de Nachtegaalstraat omhoog de dijk op lopen, richting het kanaal. Daar kon je geweldig sleeën. Ik word nog laaiend enthousiast als ik daar aan denk, het was gewoon een ijsbaan! Maar toch, de kinderen in de oorlog hebben geen jeugd gehad. De honger was heel erg. En ze zijn heel erg bang geweest.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Na de oorlog waren de Nederlanders ook niet zo best. De meisjes die met de ‘moffen’ liepen tijdens de oorlog, werden na de oorlog kaalgeschoren en op een kar door de stad gereden. Dat vond ik een vreselijk moment. Ze deden precies zoals de Duitsers eigenlijk. Na de oorlog hebben de NSB’ers een hele slechte tijd gehad. Ik en mijn broers en zusjes bleven wel met de kinderen van deze NSB’ers spelen, de kinderen konden er toch niks aan doen?’

Archieven: Verhalen

‘De bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan’

John Geelof heeft het interview heel goed voorbereid. Hij sluit zijn computer aan op de televisie en laat Riyana, Casper, Aram en Yildau met behulp van een PowerPoint presentatie mooie plaatjes zien. Niet alleen beelden van de oorlog, maar ook van ervoor. Het wordt zo bijna een geschiedenisles. Meneer Geelof heeft jaren voor de klas gestaan en geniet van de kinderen en hun vragen.

 

Hoe was het in het begin van de oorlog?
‘Ik was 4 jaar toen de oorlog begon. Kort nadat de oorlog uitbrak, waren er overal Duitsers en de weken daarna werd er flink gebombardeerd. Ik maakte vijf bombardementen mee. Bij het derde bombardement ging het helemaal mis. De geallieerden vielen de scheepswerven aan die in Duitse handen waren, maar de bommen kwamen terecht op Tuindorp-Oostzaan. Meer dan tweehonderd mensen stierven en veel gezinnen werden hierdoor dakloos. Een man en vier kinderen logeerden daarom een paar dagen in ons huis.’

Was u bang als u Duitsers zag?
‘Soms voerden de Duitsers razzia’s uit. Dat kon een fietsenrazzia zijn, dan stalen ze fietsen. Maar het kon ook een mensenrazzia zijn, om mannen te zoeken tussen de 18 en 40 jaar die in Duitsland te werk konden worden gesteld. Ze gingen van huis naar huis. Er kwam bij ons een officier binnen met een zilveren plaat op zijn buik. Vader was aan het werk. De man bleek ook schoolmeester te zijn. Hij vertelde dat hij zijn vrouw en twee kinderen al heel lang niet had gezien. Na het gesprek zocht hij niet verder in het huis en vertrok. Er waren eigenlijk ook nog wel goede Duitsers.’

Kende u NSB-ers?
‘Mijn vader zat in het verzet, maar was ook schoolmeester in de Bentinckstraat in Oud-West. In het klaslokaal hing een afbeelding van koningin Wilhelmina. Mijn vader vertelde zijn leerlingen over de geschiedenis van Nederland. Dit mocht allemaal niet van de Duitsers. In zijn klas zat een meisje van wie de ouders lid waren van de NSB. Haar was gezegd goed op te letten of er op school anti-Duitse zaken werden besproken. Dat wat er gebeurde, vertelde ze aan haar ouders. Op een dag werd mijn vader door de Duitsers uit de klas gehaald en meegenomen. Naar de Euterpestraat in Amsterdam Zuid, waar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst van de Duitsers zat. Hij dacht dat dit was omdat hij in het verzet zat. Hij deed alsof hij van niets wist. Mijn vader werd twee dagen lang verhoord, en niet op een vriendelijke manier hoor. Er werd met een revolver op zijn hand geslagen, hij brak een vinger en hij hield er een kogel in zijn been aan over. Toch vertelde hij niets. Op een dag stichtten verzetsmensen brand in het Bevolkingsregister zodat de Duitsers niet meer zouden weten waar de Joden woonden. In het hoofdkwartier brak paniek uit. “Raus! Raus!”, riepen de Duitsers. Vader zag de deur open staan en deed alsof er niets aan de hand was. Rustig liep hij naar buiten en hij liep door totdat hij thuis was. Urenlang met een grote omweg via de Oranjesluisen bij Schellingwoude. Hij durfde niet met de pont. Daarna is hij ondergedoken in Gelderland, in de Achterhoek. Zogenaamd omdat hij ernstige griep had en de dokter hem rust voorschreef.’

Archieven: Verhalen

‘De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over’

Lasse, Silas, Zara en Zoe van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord worden warm ontvangen door Koos Jongert en zijn vrouw in Oostzaan. In een gezellig ingerichte woonkamer staan de stoelen al voor de kinderen klaar. Op tafel zijn schaaltjes met allerlei lekkers… Meneer Jongert, die 4 jaar was toen de oorlog begon, kan zich nog best veel herinneren uit die tijd. Zijn vrouw was nog wat jonger, maar weet ook nog veel.

Wanneer was u het meest bang?
‘Als de vliegtuigen overkwamen. Want dan was ik bang dat er een bom zou vallen. Vlakbij ons huis stond een luchtdoelgeschut, waar de Duitsers op vliegtuigen schoten. En die konden zomaar uit de lucht vallen. De hele nacht vlogen bij ons de vliegtuigen over, op weg naar Duitsland. Het geluid was beangstigend. Een neef van mij, Jan, lag op een nacht in zijn zolderkamer te slapen toen er boven hun huis een stuk van een vliegtuig afbrak. Dat kwam precies in Jans bed terecht en hij kwam daarbij om het leven. Ik weet nog dat ik bij mijn moeder op de fiets zat toen ze dit hoorde. En ik weet ook nog dat ik met mijn vader aan het roeien was, het was prachtig mooi weer, toen twee vliegtuigen werden beschoten. Die vliegtuigen vielen zo naar beneden. Dat donderende geluid, dat vergeet ik nooit meer. Als ik een propellervliegtuig hoor, moet ik er altijd weer aan denken.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Die was behoorlijk zwaar. Een oom van mij werkte in de melkfabriek en had daarom nog wel eens melk voor ons. Mijn vader ging ook wel op de fiets naar familie in Schagen om voedsel te halen. Het was zo’n fiets met houten banden…nou, dat was een eind weg hoor. Kwam hij terug met muffe tarwe, waar mijn moeder een beetje brood van kon bakken. In de Hongerwinter was er geen groenteboer meer, geen bakker, er was helemaal niks meer. Fietsen werden ingepikt. Je kon op de weg voetballen want er was geen verkeer. Ik heb ook nog wel suikerbieten gegeten. En als je nog een klein beetje kool had of aardappelen, maakte je moeder stamppot, dat vulde goed. Tulpenbollen en brandnetelsoep hebben we ook nog gegeten. Als kind had je er niet zo’n erg in dat je niks te eten had. Voor je ouders was het veel erger, die wilden dat je wat kon eten.’

Hoe was de bevrijding voor u?
‘Het was echt feest. Iedereen vertelde het aan elkaar door, en je hoorde het op de radio. Vlakbij ons huis was een stenen muur, waarop mensen vlaggen schilderden want echte vlaggen waren er niet meer. Bij buurtverenigingen werd op alle avonden feest gevierd. En ook buiten dansten de mensen. Mijn broer ging naar de Dam om de bevrijding te vieren, maar daar begon een groepje SS’ers ineens te schieten op het publiek. Dat maakte wel indruk. Na de oorlog sprak niemand er meer over. Het was zo vers nog, iedereen wilde het vergeten. En ook na de oorlog moest je nog alles met bonnetjes kopen. Het geld werd gesaneerd. Mensen die heel veel geld hadden, bijvoorbeeld omdat ze dat hadden verdiend met zwart geld, moesten het inleveren. Die hadden wel pech.’

Archieven: Verhalen

‘De tonnen van de gaarkeukens likten we leeg’

Op de fiets gaan Madelief, Max en Lena van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord naar Oostzaan, waar Leo van Zadel woont met zijn vrouw. Hij staat ze al op te wachten. Na meer dan een uur praten moeten ze echt terug, maar eigenlijk hadden ze wel de hele middag willen blijven. Er is nog zoveel te bespreken. Leo van Zadel is dan wel op leeftijd, maar hij sport en zingt ook nog in een koor.

Hoe kwam u erachter dat er oorlog was?
‘Mijn vader was modern in die tijd en hij had al een radio. Hij zette dat ding in de vensterbank om het nieuws aan iedereen te laten horen. We wisten niet wat er zou gebeuren en waren natuurlijk best bang. Toen we hoorden dat Rotterdam was gebombardeerd, wisten we wel dat het goed mis was. In het begin was er nog niet zoveel aan de hand, we speelden gewoon buiten. Maar later werd alles anders. Het eten kwam op de bon en er was steeds minder eten. Mijn vader moest aan het werk in Duitsland, maar dat wilde hij niet. Hij sneed in zijn hand. Op zich is dat niet zo erg, maar in de wond deed hij suiker zodat het ging zweren. Toen hij werd opgeroepen, zagen ze zijn hand en zeiden dat ze zo niks aan hem hadden. Dat was een goeie truc! In die tijd bracht hij post rond in een afgesloten tas op een soort kar. Bij ons in de straat woonden kinderen van NSB-ouders. Wij speelden daar gewoon mee, maar we werden wel gewaarschuwd door onze ouders. Je mocht niks vertellen aan die kinderen. We wisten bijvoorbeeld dat mijn vader bij die mensen geen post meer bracht. Een kleine vorm van verzet.’

Hoe was de Hongerwinter voor u?
‘Wij kregen een half brood per dag en dat moesten we delen met mijn broer, vader en moeder. We gingen inmiddels ook niet meer naar school omdat de Duitsers het schoolgebouw hadden ingepikt. We zwierven een beetje op straat en waren altijd aan het scharrelen om iets te eten te vinden. Ook waren we op zoek naar gras voor onze konijnen, die aten we dan op. Zo hadden we af en toe wat. We moesten ook wel naar de gaarkeukens om eten te halen. Dat was meestal soep. Dan wachtten we in de rij net zo lang tot er een nieuwe ketel kwam. En dan kregen we het bovenste laagje van de soep. Je wordt wel link als de nood hoog is. Bij de bakker deden we alsof we de bon al hadden afgegeven, maar die bewaarden we dan voor de volgende dag. Mijn broer en ik zijn ook wel in de tonnen van de gaarkeukens geklommen om ze leeg te likken. We hebben echte honger gekend.’

We hoorden dat u weg moest uit Amsterdam, waarom was dat?
‘Mijn zusje werd geboren in de Hongerwinter. Mijn moeder hebben we toen op een soort handkar lopend naar het ziekenhuis gebracht. Omdat er niet zoveel te eten was, besloten mijn ouders om ons naar Friesland te sturen. We werden ‘s nachts naar een soort postkantoor gebracht en de volgende dag werden we van huis naar huis gereden en zij zochten dan de kinderen uit. Mijn broer en ik wilden bij elkaar blijven. Ik kwam uiteindelijk bij een jonge vrouw in Paesens en mijn broer vlakbij ons. In Friesland konden we weer aansterken. Toen we na de oorlog teruggingen naar Amsterdam, herkende ik mijn vader niet meer. Hij was helemaal veranderd door de zorgen. Na de oorlog zijn we nog jarenlang op vakantie gegaan naar mijn ‘tante’. Want dat is die pleegmoeder geworden, mijn tante.’

Archieven: Verhalen

‘De Duitsers belden niet netjes aan’

Marian Schaap trakteert Famke, Zen, Jady en Ichiro van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord op drinken en zelfgebakken koekjes. Ze is tijdens de oorlog geboren, waardoor ze er zelf geen herinneringen aan heeft. Toch kan ze de kinderen veel vertellen. Ze luisteren geboeid terwijl de kat van mevrouw Schaap af en toe over de tafel wandelt en ondeugend aan één van de koekjes likt.

Hoe kwam u erachter dat uw pleegzus niet uw echte zus was?
‘Toen ik geboren werd, was mijn zusje er al. Zij is als Joods onderduikstertje van 10 maanden bij mijn vader en moeder in huis gekomen. Haar vader en moeder woonden in de Rivierenbuurt in Amsterdam, maar werden op een dag opgehaald met een vrachtauto. Op het allerlaatste moment heeft de moeder van mijn zusje besloten haar bij de buren te brengen, die niet Joods waren. Wij woonden toen in Zaandam, waar een grote verzetsgroep actief was onder leiding van een boekhandelaar, meneer Brinkman. Hij heeft toen gekeken waar het kindje het beste naartoe kon. Mijn ouders hadden al aangegeven dat ze wel een onderduikertje in huis wilden nemen. Zo is mijn zus, waarschijnlijk door een arts en een verpleegkundige, bij mijn ouders gebracht. Ik wist eerst niet dat zij niet mijn echte zusje was. Maar op mijn 12e zag ik een brief op de kast liggen met daarin de echte achternaam van mijn zusje. Op school werd ze met onze achternaam genoemd, dus Schaap. Maar officieel stond ze nog steeds met haar oorspronkelijke achternaam geregistreerd. Ik heb mijn moeder toen gevraagd hoe het zat.’

Wat aten jullie in de oorlog?
‘Wat ik zelf heb gegeten, weet ik niet want ik was nog heel jong. Maar mijn ouders kregen soep uit de gaarkeuken. Dat was water met een kleurtje. Ze hebben veel honger gehad. En ze gaven eerder het eten aan ons dan dat ze het zelf opaten. Bij de bevrijding hadden de Canadezen chocola mee genomen. Chocola… daar wordt een mens blij van! Mijn zusje had een reep gevonden en hem opgegeten. Het was voor het eerst dat ze weer iets luxe hadden.’

Hoe hebben uw ouders de Bevrijding meegemaakt?
‘Ik denk dat ze heel opgelucht ademhaalden. Ze leefden al die tijd in spanning met de vraag of ze werden verraden. Ik heb zelf nooit die spanning gevoeld van soldatenlaarzen op straat. Hoe je dan misschien kramp in je maag krijgt bij de gedachte dat ze deur konden inrammen. De Duitsers belden niet netjes aan: ze wilden binnen zijn voordat iemand iets kon verstoppen.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn vader was schipper op de pont’

Valentino, Andriy en Thies van de Twiskeschool in Amsterdam-Noord zijn van plan om de chocolaatjes die ze Mart Wijbenga cadeau willen geven, maar meteen aan te bieden aan het begin van het gesprek. Ze hopen er zelf dan ook eentje te mogen oppeuzelen. Dit plan is vergeten als meneer Wijbenga het klaslokaal binnenkomt, want hij laat ze meteen twee oude boeken zien met foto’s over de oorlogsjaren in Noord. Hij grijpt de boeken aan om meteen iets te vertellen over de bombardementen waar hij getuige van is geweest. Doodstil en aandachtig zitten de jongens te luisteren…

Wat was het eerste dat u merkte van de oorlog?
‘Ik ben geboren aan het begin van de oorlog, in 1940. In Amsterdam-Noord zat de Fokkerfabriek op de Papaverweg. Die fabriek werd door de Duitsers in beslag genomen en daar werden Duitse vliegtuigen gerepareerd en gemaakt. In 1943 besloten de geallieerden om de fabriek te bombarderen. De bommen die ze gooiden, kwamen alleen niet terecht op de fabriek maar op de woonwijk rondom de Van der Pekstraat. Mijn zusters stonden net buiten te kijken, want ze hoorden vliegtuigen aankomen. Toen kwam mijn vader naar buiten en riep: “Daar komen bommen, wegwezen hier”. Ze zijn snel naar binnen gegaan. Wij hadden in de gang een heel klein kastje, en daar hebben ze mij als 3-jarig kind ingestopt. Het kastje deden ze op slot want ik mocht er niet uitkomen. En daar zat ik in het donker. Ik was helemaal over de rooie en begon te huilen. Mijn vader, moeder en twee zussen zaten op de wc. We hebben veel geluk gehad: ons huis werd niet getroffen. Maar voor mij is dat een hele traumatische ervaring geweest.’

Hoe heeft u de oorlog verder beleefd?
‘Het lastige van de oorlog was het gebrek aan eten. Mijn vader was schipper op de pont en kreeg daarom een ontheffing, bijvoorbeeld om ’s avonds op straat lopen. Andere mensen mochten dat niet. In zijn uniform ging hij wel eens naar Durgerdam, waar hij helemaal niet moest zijn, en liet bij een controle zijn Ausweis zien en dan was het oké. Ze keken nogal tegen petten op, die Duitsers… De ponten konden in 1944 niet meer varen want de kolen waren op. Maar in de bunkers zaten nog wel kolen. Mijn vader nam die mee naar de boeren in de omgeving om ze te ruilen tegen eten. Mede door die steenkolen zijn we door de Hongerwinter heen gekomen. Mijn vader had ook veel connecties met belangrijke mensen door zijn werk op de pont. Er kwam bijvoorbeeld wel eens een vrachtwagen met groene kool en dan vroeg mijn vader of hij een paar kolen mocht hebben. Zo hadden wij weer iets te eten. Of er kwam iemand van een grote verffirma, en dan kreeg hij gratis een bus verf mee.’

Archieven: Verhalen

‘Mijn zus was verliefd op onze Joodse buurjongen’

Op de fiets gaan Kristan Finn en Youssra van de Twiskeschool naar het Duindoornplein in Amsterdam-Noord. Aan dit prachtige pleintje woont Riet de Groot al heel haar leven. Tijdens de oorlog woonde ze twee deuren verderop. Als iemand iets over de oorlog in deze buurt kan vertellen, is het wel mevrouw De Groot.

Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was 7 jaar, had een broertje van 4 en mijn zus was 12 jaar. Ook al was ik jong, ik weet me nog veel te herinneren. Het was een verschrikkelijke tijd. Door de bombardementen op Noord lagen veel plekken onder het puin. En het was gevaarlijk om op straat te lopen. Ik zwom vaak in het Floraparkbad, dat nu het Noorderparkbad heet. Destijds zwommen jongens en meisjes nog gescheiden, maar nu niet meer. Wij moesten vaak het bad uit omdat het luchtalarm afging en dan schuilden we in een schuilkelder bij de Dr. Kuiperschool, bij het Mosveld.’

Heeft u ook honger gehad?
‘In de Hongerwinter was er een gaarkeuken waar je voedsel kon halen. Je mocht maar één bord eten per persoon. We hadden zoveel honger dat we soms met een lepeltje de lege pannen in doken om de restjes van de bodem te schrapen. Eigenlijk mag de buurman dit niet weten, maar we hadden zo’n honger dat we de kat van de buren hebben opgegeten.Sindsdien gooi ik nooit, echt nooit, eten weg. Zelfs oud brood geef ik liever aan de eendjes dan dat ik het weggooi.’

Waar denkt u nog vaak aan?
‘In ons huis was een man ondergedoken die, toen de Duitsers kwamen, net op tijd kon wegkomen. Dat lukte omdat we een teken, een soort code, hadden afgesproken bij gevaar, waardoor hij op tijd wist te ontsnappen. Hij sprong uit het raam en rende door de achtertuin en de tuinen erachter weg. Mijn zus was verliefd op de overbuurjongen, een Joodse jongen. Ze praatten met elkaar vanaf de balkons. Op een dag was er een razzia. Die jongen was zo in paniek dat hij van de eerste verdieping naar beneden sprong. Daardoor brak hij zijn beide benen. Hij is opgepakt en meegenomen. We hebben hem nooit meer teruggezien. Wat ik ook niet zal vergeten is dat we alle bomen kapten en overal hout vandaan probeerden te halen om de houtkachel mee te stoken. In de winter leefden we met zijn allen in de keuken rondom de houtkachel zodat we maar één ruimte hoefden te verwarmen. Ik denk dat mensen nu meer op zichzelf zijn. Toen hielp iedereen elkaar en leefden we erg met elkaar mee. Maar ook in die tijd waren er mensen die slechte bedoelingen hadden, zoals de keer dat een vies mannetje aan mijn benen zat toen ik in de rij stond voor de gaarkeuken. Ik ben weggerend en durfde het niet aan mijn moeder te vertellen.’

Archieven: Verhalen

‘Naast ons woonden Duitsers’

Jan Jansen heeft foto’s en een knijpkat meegenomen naar de Twiskeschool in Amsterdam-Noord. Tarik, Youri, Bo en Kyra zitten al klaar voor het interview. Meneer Jansen vertelt dat hij in de oorlog in Tuindorp-Oostzaan woonde, op een terrein waar ook Duitsers zaten. Hij was nog maar een baby toen de oorlog uitbrak. ‘Ja’, zegt ie, ‘dan weet je nog niet zoveel hè… Maar ik heb wel verhalen gehoord van mijn zusters en ouders.’

Met hoeveel mensen woonde u in een huis?
‘We kwamen uit een groot gezin: met vader en moeder erbij waren we met twaalf mensen. Wij woonden in een huis dat eigenlijk van het leger was. Het stond op een terrein waar ook munitiemagazijnen waren. Er omheen stond een groot hek. Je mocht er niet zomaar in, je moest eerst op een belletje drukken.’

Heeft u meegemaakt dat de Duitsers bij u binnen kwamen?
‘Dat gebeurde zeker, want er woonden Duitsers in het huis naast ons. Dat hadden ze ingenomen en zij moesten het terrein bewaken. Soms kwamen ze dan bij ons thuis. Die jongens namen me gezellig op schoot. Ik was nog maar een peutertje en vond dat best leuk. We hebben dus nooit last van ze gehad. We werden eerder door hen beschermd.’

Hoe verliep de oorlog voor uw ouders?
‘Bij ooms en tantes van mij zaten Joodse mensen ondergedoken, maar vanwege de Duitsers naast ons kon dat bij ons niet. Mijn ouders hadden wel zorgen. Er was weinig te eten, maar wij hadden wel het geluk dat we een tuintje hadden met aardappelen en sla. Mijn oudere zuster hoorde op een dag dat mensen hun geweren moesten inleveren. Mijn vader had twee jachtgeweren. Ze is toen naar het kanaal gelopen en heeft ze in het water gegooid. Mijn vader was helemaal niet blij toen hij dat ontdekte, maar wat denken jullie? Op een dag ging hij vissen en heeft hij ze teruggevonden. Hij heeft ze toen alsnog ingeleverd. Dat was natuurlijk best spannend. Radio’s waren ook verboden, maar daar hadden we wel een oplossing voor. Mijn vader verstopte de radio in een berg vuile luiers. Die waren vroeger van stof en werden gewassen. Je kunt je voorstellen dat die soldaten heel snel doorliepen als ze die poepluiers tegenkwamen.’

Hoe was de bevrijding?
‘De lucht was vol met vliegtuigen die laag overvlogen en bij ons in de buurt voedselpakketten dropten. Zo’n pakket moest je inleveren bij een verzamelpunt. En daar werd het eten verdeeld. Chocoladerepen, blikken vlees uit Amerika…dat was natuurlijk heel bijzonder. Pas later werden de kleine kruideniers weer bevoorraad. Die Duitse jongens naast ons hadden het zo fijn bij ons gehad, dat ze huilden toen ze weer weg moesten.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892