‘Opoe zei: je moeder heeft wel eten, misschien moet je daarheen’


Mila, Nina, Lucy en Solko vertellen het verhaal van Bep Kuiper
HillekadeDe Rivierenbuurt

Het is ijskoud en best een stukje fietsen van basisschool De Pinksterbloem in Amsterdam-Oost naar de 94-jarige Bep Kuiper. Ze staat al voor haar raam als Mila, Nina, Lucy en Solko aankomen bij haar woning. Ze moeten even achterom lopen. ‘Kom binnen lieverds, binnen is het lekker warm’, zegt ze tegen de kinderen.

Waar bent u geboren?
Ik was een meisje in de oorlog, ik ben geboren in Rotterdam en woonde op de Hilledijk. Ik woonde bij mijn vader en moeder die altijd ruzie hadden. Dat was niet leuk. Op een dag, ik was ongeveer 6 jaar, zei mijn moeder: wij gaan scheiden, nou moet je even kiezen, wil je met papa mee of wil je bij mama blijven? Ik vroeg: mag ik ook bij opoe? En dat mocht. Zo kwam ik dus bij mijn oma, die ik opoe noemde. En toen kwam de oorlog.’

Had u ook vrienden?
Ik had een vriendje, een Joods jongetje, maar mijn opoe verbood me met hem te spelen. Later werd zijn huis binnengevallen door de Duitsers, en werden hij en zijn ouders opgepakt. Ik heb hem nooit meer gezien. Dat is mijn ergste herinnering aan de oorlog.’

Heeft u ook bombardementen gehoord?
Soms hoorde je ‘s morgens al de vliegtuigen. Ik sliep aangekleed in een bedstee. En dan hoorde je ze aankomen. Joeng, joeng, joeng. Opoe trok mij dan uit bed en ging met mij onder in de trap zitten, en zei daarna: oh gelukkig niet op ons. Wij woonden vlakbij de Maasbruggen en daar hadden ze het op gemunt.’

Hadden jullie honger?
‘Toen de Hongerwinter kwam was er in het begin nog wel een bakker of een melkboer. We kregen een bonkaart om naar de winkel te gaan en je mocht een half brood. En dan werd er een kruisje gezet en had je je aandeel gehad. Opoe maakte suikerbieten schoon. Dat was vreselijk. Honger, honger, honger, honger.’

Heeft u uw moeder nog gezien?
‘Mijn opoe zei: je moeder heeft wel eten, misschien moet je daarheen. Mijn moeder was inmiddels getrouwd met een andere man en woonde in Amsterdam. Ik was nog nooit in Amsterdam geweest. Toen zei ik: ja, dat wil ik wel. Ik was tien, elf. Maar hoe? Nou, zei Opoe, je moet gaan lopen. Van een grijze paardendeken maakte ze een jas voor me en schoenen van twee plankjes met bandjes en spijkers. Ze had precies opgeschreven via welke steden ik moest lopen. Maar, zei ze, als het luchtalarm gaat, ga dan ergens naar binnen.

In Leidschendam werd het schemerig en ja hoor, daar ging het luchtalarm. En ik vloog een ope ndeur in. Een aardige mevrouw zei: je mag vannacht hier in het hok achter in het stro slapen. De volgende morgen ging ik weer vroeg verder. En weer liep ik een hele dag. En toen kwam ik op de Wittenkade, hier in Amsterdam, waar mijn moeder woonde. Maar van die man waar ze mee getrouwd was, mocht zij mij geen eten geven. Ik moest wachten tot hij naar zijn werk was en toen maakte ze eten voor me. Daarna liep ik weer terug naar Rotterdam. Mijn moeder had een pakketje voor me gemaakt met tarwe en ander eten en zij had bij buren een fiets met houten banden voor me geregeld. Zo ik ben terug op die fiets gegaan. Onderweg hielden Duitse soldaten me aan. Ze namen én mijn fiets én mijn pakje van me af. Het was allemaal voor niks geweest.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892