‘Mijn moeder was heel bang dat wij ook door de Japanners opgepakt zouden worden’
Brigitta, Guus, Colin, Tony vertellen het verhaal van Anton Meyer
Haarlem
Anton Meyer kijkt vanuit zijn huiskamerraam uit op de palmboom in de prachtige tuin van ‘Lieflijk Indië’, de Indische woongroep in Haarlem waar hij met veel plezier woont. Zijn voordeur zwaait open en hij laat Brigitta, Guus, Colin en Tony van het Rudolf Steiner College bij hem binnen. De spekkoek staat klaar op tafel. Ernaast liggen landkaartjes waarmee meneer Meyer aan de leerlingen zal laten zien waar hij in Indonesië woonde.Hij werd in 1934 geboren in de stad Sumenep op Madura, een eiland vlak boven Java. Zijn Indische vader werkte in de zoutwinning. Hijzelf en zijn oudere broer en zus gingen naar een Nederlandse school.
Hoe was uw schooltijd?
‘Ik leerde lezen met het leesplankje ‘Aap, noot, mies’ en we moesten de tafels opzeggen. Ook leerden we alle treinhaltes van Maastricht tot Groningen uit ons hoofd. Tijdens het schrijven moesten we onze pen op een bepaalde manier vasthouden. De juf controleerde dat en tikte met een liniaal op onze vingers met als we het niet goed deden. Als kind weet je niet beter dan dat dit gewoon de regel is. De verschillen met nu zijn erg groot. De pauze noemden we ‘uitspanning’. Na inspanning komt uitspanning. Na schooltijd haalden we met vrienden weleens kattenkwaad uit. We zagen een keertje een paard staan met een dokar (een kar) erachter. We schoten met een katapult op het paard dat door de schrik snel wegrende. De koetsier die in de dokar lag te slapen, schrok natuurlijk wakker. Als ik nu groepjes jongeren op straat zie, weet ik helemaal hoe dat is om zo te hangen met je vrienden.’
Wat gebeurde er toen Indonesië in 1942 werd aangevallen door Japan?
‘Mijn vader werd opgeroepen om te vechten tegen de Japanners. Na een week was Japan de baas op Madura. Niet lang daarna was mijn vader opeens weg en we hebben de jaren daarna niet geweten waar hij was. Mijn moeder was heel bang dat wij ook door de Japanners opgepakt zouden worden. Als we Japanners tegenkwamen, dan moesten we buigen. Als je dat als kind niet deed, kreeg je een tikje op je neus, drie keer. Ik was nog zo jong, ik was niet bang.’
Zijn jullie tijdens de oorlog in Sumenep blijven wonen?
‘Op een avond zijn we gevlucht naar het dorpje waar mijn vader was opgegroeid, tien kilometer verderop. Dat was best eng. Vanaf toen hebben we jaren gezworven van dorp naar dorp, langs allerlei familieleden, ook van mijn moeder. We leefden samen met de mensen in de dorpjes en kregen te eten. We hadden zelf bijna niks.’
Hoe was het einde van de oorlog?
‘Op een dag in 1947 zagen we opeens drie witte mannen met blote bast en geweren op hun schouders lopen. Ik zei tegen mijn broer: ‘Hé, dat zijn Nederlanders!’ We liepen erheen en zeiden dat wij ook Nederlanders waren. Toen bleek dat Japan zich in 1945 had overgeven en dat Indonesië zich onafhankelijk had verklaard. Wij hadden dus twee jaar gedacht dat Japan nog steeds het land bezette. Van deze soldaten kregen we te eten en spulletjes.’
Waar was uw vader al die tijd?
‘We hoorden dat hij in Soerabaja was. We waren daar nog nooit geweest. We mochten gelukkig mee in een truck en werden midden in deze enorm grote stad gedropt. We hadden nauwelijks geld, waar moesten we heen in deze onbekende stad? Toen kwamen we een vrouw tegen die we nog kenden van voor de oorlog en zij vertelde waar onze vader woonde! We kwamen eindelijk bij mijn vader aan en toen zagen we dat hij getrouwd was met een andere vrouw. Dat vonden we heel erg naar. Ik dacht alleen maar: ‘alle stiefmoeders zijn slecht’. Mijn Indonesische moeder kon zelf niet lezen of schrijven en dacht dat wij een betere toekomst zouden hebben bij mijn vader en mijn stiefmoeder. Ik ging bij hen wonen. In het begin vond ik dat heel moeilijk. Mijn stiefmoeder heeft mij altijd naar school gebracht en goed voor mij gezorgd.’
U ging toen dus weer naar school?
Tijdens de Japanse bezetting kon ik niet naar school, dus ik had een leerachterstand. In de ‘herstelklas’ heb ik alles kunnen inhalen. Ik volbracht de lagere school toen ik 16 jaar was en ging na wat omwegen naar de Handelsschool. Na die opleiding ging ik werken en ben ik getrouwd. Het leven in Indonesië werd in de jaren vijftig steeds moeilijker voor Indische Nederlanders. In 1958 zijn we naar Nederland verhuisd. Ik ging werken bij een bank en heb vanwege mijn werk veel van de wereld gezien.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.