‘Ik moest van de soldaten met mijn Joodse vriendje mee de vrachtwagen in’
Lodewijk, Quinten, Sjoerd en Zenji vertellen het verhaal van Carel Wiemers
Vechtstraat 45De Rivierenbuurt
Carel Wiemers was pas vijf jaar oud toen de oorlog begon. Zo jong als hij was, is hij meerdere keren aan de dood ontsnapt. Over zijn ervaringen heeft hij een boek geschreven. Lodewijk, Quinten, Sjoerd en Zenji van de Dongeschool hoorden uit eerste hand over wat hij heeft meegemaakt en konden hem van alles vragen.
Had u een vriendje in de oorlog?
‘Hans was mijn beste maatje, we deelden zelfs onze verjaardag. Op een zondag in 1943 was ik bij hem thuis aan het spelen en ineens werd er heel hard op de deur gebonkt. Er stonden Dutise soldaten voor de deur. Hans en zijn familie waren namelijk Joods. Toen de Duitsers binnenkwamen, moesten we met z’n allen in de woonkamer tegen de muur staan. Nadat de soldaten het huis hadden doorzocht en de ouders één koffer voor hen allemaal hadden ingepakt, gingen we naar buiten, ook ik. De moeder van Hans zei nog: “Deze jongen hoort niet bij ons, hij is niet Joods.” Daar hadden de Duitsers niets mee te maken. Ik moest mee, punt. Verschillende keren heeft ze het gevraagd, het antwoord bleef nee. Ze liet zelfs haar trouwboekje zien, de soldaten keken er niet eens in. Ik moest gewoon mee naar buiten.’
Bent u uiteindelijk meegenomen?
‘Buiten stond een vrachtwagen vol mensen ons op te wachten. De ouders en broer van Hans stonden al op de vrachtwagen en het moment dat ze Hans en mij ook op de vrachtwagen wilden tillen, pakte Hans mij heel stevig vast en zei: “Carel, ik ga met jou mee naar huis.” Door twee soldaten werden we ruw uit elkaar gerukt terwijl mijn vriendje mij vast probeerde te houden. Eén van die Duitsers gaf mij een schop onder mijn kont en ik moest wegwezen. Ik weet niet waarom ik opeens weg mocht, waarschijnlijk hadden ze geen zin in drama. Eigenlijk mocht ik van de Duitsers niet omkijken, maar zodra ik de hoek van de straat om was, heb ik toch gekeken. Ik moest weten wat er met mijn vriendje gebeurde. Tranen stroomden over zijn wangen, terwijl hij bij zijn moeder op schoot zat. Dat is het laatste beeld dat ik van hem heb. Ik heb hem daarna nooit meer gezien.’
Had u honger tijdens de Hongerwinter?
‘In 1943 hebben mijn ouders mij op de trein naar de Veluwe gezet. Ik zou daar eigenlijk een paar weken blijven om aan te sterken, maar dat werd langer. Ik woonde bij een boerenfamilie die mij als een eigen zoon behandelde. Op de boerderij was genoeg eten, ik heb dan ook geen honger gehad tijdens die vreselijke Hongerwinter. Ook als mensen uit de grote stad voor eten aanbelden, gaven ze altijd iets mee. Uiteindelijk ben ik pas na de oorlog weer terug naar huis gegaan. Ik heb nog steeds contact met mijn pleegbroers en -zussen.’
Hoe wist u dat Nederland bevrijd was?
‘Op de Veluwe luisterden we stiekem naar Radio Oranje; de radio was verboden en zat goed verstopt boven het plafond. Tijdens de bevrijding reden de Canadezen voor de boerderij over de weg. We juichten, we waren ontzettend blij. We kregen ook snoepjes en koekjes van de geallieerden. Triomfantelijk reed ik met mijn zelfgemaakte fietsje het erf af richting de weg. En opeens: PANG! Er vloog zo een raket over mijn hoofd, over de boerderij. Een wraakactie van een Duitse soldaat. Ik schrok me een hoedje. Door de luchtdruk was ik van mijn fiets gevallen. Nou daar lag ik dan. Ik wist niet hoe snel ik mijzelf in veiligheid moest brengen. Ik was bang dat de oorlog helemaal nog niet was afgelopen. Gelukkig bleef het bij die ene aanval bij ons en waren we echt bevrijd.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.