‘Ik herkende mijn vader niet meer’


Andreas, Gianni, Nora en Elijah vertellen het verhaal van Frans Lavell
Eerste Atjehstraat 133-IAmsterdam-Oost

Frans Lavell uit Amsterdam-Oost was zes jaar toen de oorlog begon. Aan Andreas, Gianni, Nora en Elijah van de Frankendaelschool vertelt hij over zijn vader, die werd opgepakt tijdens de oorlog.

Hoe merkte u dat de oorlog was begonnen?
‘Ik denk toen er allerlei nieuwe regels kwamen: de ramen moesten verduisterd worden, je mocht na acht uur ’s avonds niet meer op straat. Dat was vooral in de zomer heel vervelend, dan was het nog licht buiten, maar je mocht niet meer buitenspelen. Een buurman was de tijd vergeten en wilde nog even snel na spertijd terug naar huis. Hij werd meteen beschoten door een overijverige politieagent. Mijn ouders tapeten ook de ramen, voor het geval er een bombardement was en het gesprongen glas je kon verwonden. Maar ik besefte pas echt dat het oorlog was toen mijn vader werd gearresteerd.’

Waarom werd uw vader gearresteerd?
‘Mijn vader was communist. Mensen in de Jodenbuurt werden getreiterd door W.A’ers en Joodse jongens gingen zich verdedigen. Na een gevecht waarbij een NSB’er was doodgegaan, hebben de Duitsers 427 Joodse mannen opgepakt. Dat was op de dag dat ik jarig was. Het was heel druk bij ons thuis en ik dacht dat iedereen voor mij kwam, maar ‘Ome’ Gerrit Blom, een kameraad, was opgepakt bij die razzia. Dat pikten ze niet. Er werd een oproep gedaan om te gaan staken. Dat werd de Februaristaking. Heel veel ambtenaren gingen staken, maar toen er een tram toch wilde rijden, hebben mijn vader en een paar vrienden die tram omgegooid. Ze kwamen opgewonden thuis en hadden er lol in. Mijn moeder riep: ‘Ga het huis uit, dat is veel te gevaarlijk!’ Tegenover ons woonde namelijk een NSB’er. De volgende dag reed er een grote overvalwagen de straat in: Grüne Polizei met geweren kwamen mijn vader halen.’

Heeft u uw vader nog gezien?
‘Na een paar dagen gingen mijn moeder en ik hem opzoeken in het Lloyd Hotel, daar zat hij gevangen met alle stakers. We mochten hem alleen spreken vanachter een soort bordes bij de ingang. Ik was heel klein en kon nauwelijks iets zien. Plotseling werd ik opgetild en een Duitse soldaat nam mij op zijn schouder. Hij riep: ‘Dit is nou het voorbeeld van een echt Arisch kind.’ Dat was natuurlijk verschrikkelijk. Mijn vader is daar heel erg mishandeld. Ze wilden namen weten van stakers. Na weken mishandelingen schreef hij in een dagboekje dat hij wanhopig was. Hij bedacht toen dat hij de naam van ‘Ome’ Gerrit Blom wel kon geven, die was al opgepakt. Het bijzondere is: omdat hij de naam van Gerrit Blom had genoemd, werd Gerrit teruggehaald naar Nederland. Had mijn vader hem niet genoemd, dan was hij dood geweest, want maar twee van de 427 mannen hebben het overleefd. Ze kregen een vals proces en moesten naar een Duits tuchthuis. Ik heb mijn vader de hele oorlog niet gezien.’

Hoe was de hongerwinter voor u?
‘Mijn moeder en mijn opoe gingen op zoek naar eten. Soms bleven ze lang weg, dat vond ik eng. Ik bleef alleen met mijn opa. Een keer hadden we hele erge honger. We gingen naar het Zuiderzeepark, nu het Flevopark en hebben toen een zwaan gevangen en opgegeten. Daar schaam ik mij wel een beetje voor, maar het was zó lekker.’

Wat herinnert u zich van de Bevrijding?
‘Er klonk iedere keer een gejuich door de straat, net alsof er een doelpunt gescoord werd: dan kwam er weer een man terug van een werkkamp. Twee maanden na de bevrijding zei iemand dat mijn vader thuis was. Ik ging kijken en zag een vreemde man. Mijn moeder zei: “Fransje, dit is je vader”, maar ik herkende hem niet, hij was heel bleek en mager, hij was erg mishandeld. Mijn vader herkende mij ook niet: ik was 6 toen hij wegging en 11 toen hij terugkwam.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892