‘De Duitse afkomst van mijn moeder was niet makkelijk’
Kathelijn, Miles, Roos, Daniel vertellen het verhaal van Jan Aubertijn
Van Oldenbarneveldtstraat, AmsterdamAmsterdam-West
Kathelijn, Miles, Roos en Daniel praten op de Rijk Kramerschool in Amsterdam-West met meneer Jan Aubertijn. De school is in de Van Oldenbarneveldtstraat en in die straat heeft meneer Aubertijn in de oorlog gewoond. Hij heeft een oude klassenfoto meegenomen en een stuk steenkool om uit te leggen hoe men vroeger de kachel aanmaakte.
Hoe oud was u toen de oorlog begon?
‘Ik was toen 5 jaar. Mijn vader werkte bij de post en werd aan het begin van de oorlog uitgezonden naar Duitsland om daar de post te verzorgen. Ik moest de boodschappen toen doen. Omdat mijn moeder Duitse was, wilden de winkeliers haar geen boodschappen geven. Haar Duitse afkomst was niet altijd makkelijk. In de zomer van 1942 voetbalde ik met vriendjes op straat. De ouders van die kinderen keken vanuit het raam naar ons en zagen dat een Duitse soldaat bij ons aanbelde. Hij was op Schiphol gestationeerd en dacht: ‘Ik ga even een kop koffie halen bij mijn nicht in Amsterdam.’ Mijn vader was woest en zei tegen mijn moeder dat dat niet weer moest gebeuren. Mijn moeder heeft twee broers verloren in de oorlog; een in Rusland en een in Frankrijk. Het was voor haar een spagaat. Dat is nu ook zo in Oekraïne, dat familieleden in de landen wonen die oorlog met elkaar hebben.’
Was uw vader de hele oorlog in Duitsland?
‘Mijn vader was in 1943 met verlof naar huis gekomen. Hij moest daarna weer terug naar Duitsland, maar hij is tijdens de keuring zo driftig gaan doen, dat de arts hem zenuwziek verklaarde. Toen hoefde hij niet terug naar Duitsland.
Was u bang in de oorlog?
‘Het laatste jaar van de oorlog werd het steeds lastiger. Mijn moeder kreeg in 1945 nog een kind, een meisje. Ze lag in het ziekenhuis en daar waren wel katoenen luiers, maar geen spullen om te wassen. Dat moesten wij zelf doen. Ik moest dus iedere dag met een tas met vuile en schone luiers van de Van Oldenbarneveldtstraat naar het ziekenhuis heen en weer. Op een zondagmiddag ging mijn vader ook mee en toen kwam er net over de brug een lange rij opgepakte mannen met gewapende, Duitse militairen aan. ‘Lopen, Jan!’ zei mijn vader. We zijn gaan rennen en verscholen ons achter een deur, die geopend was. Dat was heel angstig.’
Wat herinnert u zich van de hongerwinter?
‘Alle mensen kregen distributiekaarten waarmee je wat kon kopen. Groente bijvoorbeeld, maar ook klompen – schoenen waren er niet – of een zakje kolen. Maar het was nooit genoeg. We hadden wel een kachel in de woonkamer en in de slaapkamers, maar die kon je niet stoken zonder hout of kolen en dus was het koud. Zo koud dat er ijsbloemen op de ramen kwamen. Je wilde dan liever niet opstaan. Mannen zaagden ‘s nachts bomen voor hout in de kachel. Mijn vader ging ook samen met de buurman de houten bielzen onder de treinrails weghalen. Er reden toch geen treinen meer. Dan ging ik mee en moest ik op de uitkijk staan.’
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.