‘Vanaf haar onderduikadres hield mijn moeder mij goed in de gaten’


James, Lara, Skip en Tijn vertellen het verhaal van Stella Mendels 13 jaar toen de oorlog begon
Scheldestraat en WaalstraatDe Rivierenbuurt

Wij hadden een interview met Stella Mendels. Omdat zij Joods is, mocht zij tijdens de oorlog een heleboel dingen niet meer doen. Ze zat op dezelfde school als Anne Frank en haar zus. Daar liet ze nog een boek met foto’s van zien. Wij vonden het heel bijzonder dat mevrouw Mendels met ons over de oorlog wilde praten.

Hoe was het om tijdens de oorlog naar school te gaan?
‘Tijdens de oorlog ging ik naar de middelbare school, een meisjes Lyceum. Er zat een meisje bij mij in de klas, zij kwam wel eens in een NSB-uniform naar school. Het was helemaal geen naar meisje. Zij is toen een keer door een ander kind, uit een andere klas, van de trap geduwd. Dat was eigenlijk heel gemeen, er is toen een hele rel op school geweest. Voor de oorlog zat ik trouwens op dezelfde lagere school als Anne Frank en haar zus Margot. Dat was de 6e Montessorischool. Ik zat niet bij ze in de klas, maar ik heb ze wel goed gekend. Wij woonden redelijk dicht bij elkaar in de buurt en soms kwamen wij elkaar tegen als wij naar school liepen. Dan gingen wij samen verder lopen.’

Hoe was het om Joods te zijn tijdens de oorlog?
‘In het begin was er niet zoveel verschil. Langzaam veranderden dingen: wij mochten niet meer met de tram of fiets, of naar het park, we mochten steeds minder. En we moesten een gele ster op onze kleding dragen. Mijn moeder en ik moesten op een gegeven moment verhuizen van de Rivierenbuurt naar Oost. Daar wilden ze alle Joden in één wijk. Een getto heette dat. Ik moest ook naar een andere school, het Joods Lyceum. Mijn moeder werkte voor de Joodse Raad, omdat zij daar een baantje had, hoefde zij niet ‘weg’. Toen ik vijftien was, werden wij met een busje opgehaald en naar de Joodse Schouwburg gebracht. Die diende als gevangenis. Dat was echt een nachtmerrie. Vreselijk. Na drie dagen kwam mijn moeder vrij en is het haar gelukt om mij daar ook weg te krijgen.’

Moest u ook onderduiken?
‘Toen ik uit de schouwburg kwam en mijn moeder weer zag, zeiden wij: “Dit moet nooit weer gebeuren.” Mijn moeder kende veel mensen via de Joodse Raad en heeft toen onderduikadressen voor ons weten te regelen. In totaal heb ik in twee jaar tijd zestien onderduikadressen gehad. De meeste adressen waren in het Gooi. Nooit zat ik op hetzelfde adres als mijn moeder, dat was gevaarlijk. Maar mijn moeder hield mij goed in de gaten. Als zij het te gevaarlijk vond, haalde zij mij weer weg. De meeste mensen bij wie ik zat ondergedoken waren heel lief. Ik deed altijd huishoudelijk werk bij de mensen, bij een paar moest ik wel echt heel zwaar werk doen. Maar ze hielpen mij wel, met gevaar voor eigen leven. Dat was natuurlijk heel dapper. In die jaren hebben wij veel geluk gehad: ik herinner mij dat ik een keer werd gehaald door iemand van het verzet. Ik moest doen alsof ik zijn nichtje was en dat ik kwam logeren. Vanaf station Bussum moesten wij ‘s avonds over de hei fietsen naar zijn huis in Blaricum. Op de hei was ook een Duits soldatenkamp, kamp Almere. We raakten de weg kwijt, het was bijna acht uur en dan moest je binnen zijn. Bij het kamp werden wij door een Hollandse agent aangehouden. Hij vroeg wat wij daar deden. De meneer legde uit dat ik zijn nichtje was en dat wij verdwaald waren. De agent keek eens goed naar mij en ik naar hem. Op dat moment kwam er een auto met Duitse soldaten aangereden, waarop de agent ons de andere richting op stuurde en ons de juiste weg opstuurde. Of hij het nou doorhad of niet, ik weet het niet. Ik noem het maar geluk.’

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892