‘Bij terugkomst uit Zwitserland bleek mijn hele familie te zijn vermoord. ’
Maurits (11) vertellen het verhaal van Thea Anholt-Schmerler was 20 jaar toen de oorlog begon
Pieter Bothstraat 22
Thea Anholt is bijna 21 jaar als de oorlog uitbreekt. Na een verloving van ruim drie jaar zou ze op 28 augustus 1940 in de synagoge aan de Carpentierstraat trouwen met haar man Menno, die ze tijdens een joodse dansavond in Seinpost heeft ontmoet.
Wat herinnert u zich van de eerste oorlogsjaren?
In het begin veranderde er niet zoveel, maar stukje bij beetje werd onze vrijheid beperkter. Iedere maand kwamen er weer verboden voor joden bij. Natuurlijk hadden wij de opkomst van Hitler in Duitsland gevolgd, maar toch dachten we niet dat we direct gevaar liepen. Mijn vader had een prachtige bontzaak aan de Korte Poten, met een groothandel aan de Amsterdamse Veerkade. Hij was lid van de Kerkeraad en had de bouw van de synagoge in de Carpentierstraat geïnitieerd. Mijn moeder was een echte Haagse, opgegroeid in de oude joodse buurt in het centrum. Wij waren geworteld in Den Haag. Ik voelde me niet anders dan andere inwoners, maar dat waren we in de ogen van Hitler wel.
Hebben u en uw man ondergedoken gezeten?
Direct na mijn huwelijk betrokken mijn man en ik een appartement aan het Stationsplein, dat eigendom was van mijn schoonouders. De inrichting was een huwelijkscadeau van mijn ouders. Alles was helemaal nieuw. Het viel me dan ook zwaar om dat achter te laten om onder te duiken. Korte tijd verbleven we op een onderduikadres, maar we besloten toch terug te keren naar ons appartement. We hadden ons voor 100 gulden per persoon op de Weinreb-lijst laten plaatsen. Weinreb beweerde, dat de mensen op die lijst uitstel van deportatie kregen. Toch werden wij in november 1942 door de Haagse politie in de vroege ochtend uit huis gehaald. Er kwam geen Duitser aan te pas. We werden naar Westerbork gebracht, waar mijn man in paniek zijn vader berichtte, dat de Weinreb-lijst oplichterij bleek te zijn. Hij vroeg of er een mogelijkheid was dat wij op de Van Dam-lijst kwamen. Mijn schoonvader stond op die lijst en kreeg het voor elkaar ons er ook op te plaatsen. In Westerbork ontmoette ik voor de laatste keer mijn zusje Betty en haar man Leo. Zij waren in de zomer van 1942 getrouwd. Zij had toen de jodenster op haar bruidsjapon genaaid. In februari 1943 zijn ze in Auschwitz vermoord. Vanuit Westerbork werden we naar De Schaffelaar in Barneveld gebracht. Daar kwamen de meeste mensen, die op de Van Dam-lijst stonden, terecht. Het was een kasteel, dat ingericht was als interneringskamp voor joden, die van maatschappelijk belang waren. Bij aankomst werden we ontvangen in het kantoor van de commandant en tot mijn grote verbazing stapten we als het ware onze eigen woonkamer binnen. De inboedel van alle joden op de Van Dam-lijst bleek naar de Schaffelaar te zijn gebracht, zo ook die van ons. Ik nam plaats op mijn eigen bank, maar durfde er niets over te zeggen. Na negen maanden bleek ook deze lijst ons niet te kunnen beschermen en werden mijn man en ik met het laatste transport van 4 september 1944 via Westerbork naar Theresienstadt gedeporteerd. In Theresienstadt werden we tewerkgesteld. Op een nacht, in februari 1945, moest iedereen in een rij staan voor een stempel, zonder te weten wat die betekende. Mijn man en ik kregen er één en in de ochtend bleek iedereen met een stempel in een geblindeerde passagierstrein te moeten stappen. Na een lange reis bleken we in Zwitserland te zijn, waar we vrijgelaten werden. We waren uitgewisseld tegen medicijnen en verbandmiddelen.
Hoe was het om na de oorlog terug te keren naar Den Haag?
Bij terugkomst uit Zwitserland bleek mijn hele familie te zijn vermoord. Mijn man had me al voorbereid op de mogelijkheid dat mijn familie was omgekomen. Maar je echt voorbereiden op een terugkomst naar een stad, waar niemand meer is, kan bijna niet. In mijn ouderlijk huis aan de Pieter Bothstraat woonde inmiddels het gezin van Cor Ruys, de toneelspeler. En ook in onze woning aan het Stationsplein woonden anderen. Wel kreeg ik mijn kist met foto’s en wat spullen, die we hadden ondergebracht bij een vriend van mijn schoonvader, terug. Ook van de boekhouder van mijn vader kreeg ik enkele dingen terug, zoals een doos sigaren. Die sigaren bleken goud waard, want die gebruikten mijn man en ik als omkoopmiddel voor een appartement in de Irisstraat. De inboedel van mijn zusje, die tevens was opgeslagen, vormde mijn nieuwe inrichting.
Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.