‘Als we blijven leven dan lust ik nooit geen koekjes meer!’


Indy, Sven en Johan vertellen het verhaal van Nel Machiels
Van Dijckstraat, Eindhoven

Nel Machiels woont in een gezellig huis bij Residentie Wilgenhof. Voor haar deur staan drie paar wandelschoenen. Mevrouw Machiels wandelt lange afstanden, waaronder al vierentwintig keer de vierdaagse van Nijmegen. Tijdens haar wandelingen ontmoet ze nieuwe mensen en daar houdt ze ook vriendschappen aan over. Nu ontmoeten Indy, Sven en Johan van basisschool De Troubadour haar. Ze is net voor haar kleinkinderen een mooi boek aan het maken over haar hele leven, en dus ook over de oorlogsjaren.

Hadden jullie genoeg te eten in de oorlog?
‘Naar gelang de oorlog vorderde, was er steeds minder te eten en waren er ook geen kolen meer. Mijn vader maakte van papier ballen, legde die in een teil water, perste ze en liet ze dan drogen in de schuur. Die kon je dan in plaats van kolen gebruiken, maar ze waren wel zo opgebrand. Ook ging ik met mijn vader dennenappeltjes – die noemden we op z’n Brabants dennnetutjes – rapen in de bossen bij Gerwen. Die konden ook de kachel in, met dan erop die papieren ballen.
Van mijn ouders kreeg ik een bonnetje en dan moest ik bij de bakker in de rij gaan staan. Daar moest je lang wachten, dus we losten elkaar af. Ook ging mijn vader naar de boeren, op een fiets met houten banden. Van Eindhoven naar Mariahout, twintig kilometer ver was dat. Hij werkte bij Karel I en nam dan sigaren mee om bij die boerkes te ruilen voor een stukske brood of een zakske meel, zodat we thuis een pannenkoek konden bakken. Er was zo weinig. Een half ei vond je al veel. Als ze appels kon krijgen, maakte ons moeder appelmoes, voor op ons brood. Dat smaakte wel. Het was allemaal improviseren om door een hele slechte tijd te komen.’

Wat was er nog meer niet in de oorlog?
‘Je kon niet aan kleren komen. In het begin hadden we nog wel een paar schoenen, maar toen die versleten waren, moesten we op klompen lopen. En als die kapot waren, werden ze met een stukske ijzer bijelkaar geslagen. Een tante die bij ons woonde, breide iedere keer als ik groter was geworden een stuk tussen mijn jurk. Iedere keer een andere kleur, want een jaar later had je weer ander garen natuurlijk. En dan had je nog het geld. De Duitsers wilden ons koperen geld, om geweren en zo van te maken. Dan moesten wij met hun geld, van dat vies zinken geld, betalen. Ik weet nog goed dat mijn vader onze radio en het koper dat we thuis hadden op de bolderkar laadde. We moesten dat in Tongelre bij het oude raadhuis inleveren. We gingen met een lege bolderkar weer naar huis.’

Hoe was de Bevrijding?
‘Och, dat was me toch een feest. Mijn moeder en ik gingen naar de stad, waar nu de Hema is. Alle grote wagens kwamen binnen met bevrijders erop. We waren uitgelaten, overgelukkig.  We zwaaiden en de jonge meiden sprongen allemaal op die auto’s om een eindje mee te rijden. De soldaten hadden chocola en zeep bij zich. Ons mam zei: “Kom, we gaan naar de Markt”. Iedereen deed daar de polonaise. Daar ben ik nog mijn schoen bij verloren, omdat die veel te groot was.
’s Avonds gingen we om een uur of zeven of acht buiten bij ons op de plaats kijken. Er kwamen allemaal ballonnen naar beneden en wij zeiden tegen elkaar: “Moet je toch kijken wat een feest”. Maar toen kwam de buurman naar buiten en die zei dat we naar binnen moesten. “Dit is niet goed, het is niet goed, er komt een bombardement!” Die lichtballonnen waren lichtkogels. Mijn vader zette een houten tafel onder het raam en daar moesten we allemaal onder gaan zitten, mijn ouders, mijn broertje en ik. Maar ik moest plassen. Dat kon dus niet. Er stond een koektrommeltje en mijn vader zei: “Hier, plas hier maar in”. Dat wilde ik niet. “Als we blijven leven dan lust ik nooit geen koekjes meer!” zei ik.’
Bij dat bombardement zijn de kinderen van de buurman gewond geraakt. Ik zie het nog voor me; de buurjongen lag bij de EHBO op twee stoelen, alles was open en er was bloed. Die heb ik daar zien doodgaan. Er zijn uit onze omgeving zeven mensen omgekomen. In onze voortuin lag een brandbom en de ramen waren eruit. We konden niet in ons huis blijven. We hebben veertien dagen bij vrienden in de buurt gewoond. Dat was heel gezellig. We moesten nog steeds in de rij staan voor eten, maar dat deden we samen met de kinderen van dat gezin. Om wat te stoken te hebben, werd en heel tuinstel in stukken gekapt. Toen hadden we het weer even warm. Weer thuis waren onze ramen met grote platen dichtgetimmerd. Langzaamaan werd alles weer opgeknapt.’

          

Contact


Heb je een vraag aan ons? Wilt u meedoen als verteller, als basisschool, of een bijdrage leveren door een interview te begeleiden? Neem contact op, we helpen graag verder.

Christine: +31 6 816 834 18

NL41 TRIO 0254 753892